138 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 24 November 1937.
Punten 6 en 7 (bijl. nos. 139 en 133). Met alg. stem
men wordt besloten overeenkomstig de
voorstellen van B. en W.
Punt 8 (bijl. no. 135).
De heer Buiël meent, dat de prijs van het naastge
legen bouwterrein hooger zal worden, als de toekom
stige erfpachters daarvan ook de steeg kunnen ge
bruiken.
Kan in de erfpachtsacte niet worden bepaald, dat het
een gemeenschappelijke steeg wordt, als het naastge
legen terrein wordt bebouwd
Voorwaarde 3 lijkt spr. overbodig; bij deze steeg is
immers geen sprake van bebouwing.
De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat de grond
naast deze strook voor een deel reeds uitgegeven en
bebouwd is. De strook is bestemd voor steeg, maar men
kan die bestemming veranderen en den grond bij het
bestaande gebouw trekken en dan kan deze voorwaarde
noodig zijn.
Den heer Buiël bevreemdt het, dat dit strookje er nog
tusschen ligt.
De heer De Boer (weth.): De bouwondernemers heb
ben gevraagd het hun reeds afgestane terrein met deze
strook te vergrooten.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punt 9 (bijl. no. 136).
De heer Buiël vraagt n.a.v. de voorwaarde,,en
overigens op de gebruikelijke en andere door B. en W.
noodig geachte, voorwaarden' of B. en W. reeds
andere voorwaarden noodig geacht hebben. Zullen der
gelijke voorwaarden misschien beteekenis hebben voor
eventueele precariorechten
De Voorzitter antwoordt, dat deze zinsnede sinds
lange jaren gebruikelijk is, Is het in een speciaal geval
noodig, nog een voorwaarde te stellen, dan heeft de
gemeente daar recht toe. Met de precariorechten heeft
deze zin niet te maken; precariorechten toch zijn publiek
rechtelijk; overdrachten privaatrechtelijk.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punt 10 (bijl. no. 134).
De heer Praamsma betoogt, dat den Raad slechts is
overgelegd de brief van den heer Ottema, waarin deze
enkele vrome wenschen uitspreekt, en een taxatierapport
van diens timmerman. Het bevreemdt spr., dat er geen
advies van Gem. werken is overgelegd, zooals anders.
Het taxatierapport heeft z.i. niet de minste waarde; men
had moeten hebben een taxatie van een commissie, door
beide partijen te benoemen.
De heer Ottema hoopt voor het huis een semi-offi-
ciëele bestemming te verkrijgen B. en W. schrijven,
dat aan het huis, zoo mogelijk, een semi-officiëele be
stemming zal worden gegeven, maar deze wensch biedt
den Raad geen zekerheid. Als deze eens niet wordt ver
vuld, welke waarborgen hebben B. en W. en de Raad
dan? Of wordt een bepaling omtrent de bestemming in
de officiëele koopacte opgenomen Daar echter zeker
heid aangaande de bestemming ontbreekt, kan de Raad
dit voorstel alleen zakelijk bezien en als spr. dan den
prijs van dit pand vergelijkt met den grondprijs buiten
de stad en weet, dat door het gereedkomen van het
wagenpark op het Oldehoofsterkerkhof panden in de
omgeving duurder zijn geworden, dus ook dit perceel,
dan is bij dit voorstel sprake van een lage koopsom
In het voorstel staatthans heeft zich voor dit pand
een gegadigde aangemeld, doch spr. moet de juistheid
daarvan betwijfelen, omdat, sinds het 31 Januari 1933
op de lijst van te verkoopen perceelen is geplaatst, er
in ieder geval één gegadigde is geweest, n.l. twee jaar
geleden. Er is dien toen gezegd, het pand is te koop;
hij heeft een bewijs gekregen het te mogen bezichtigen
en daarna heeft hij 5000.geboden. Toen is over het
cultuur-historische belang niet gesproken, maar geant
woord, dat het pand noodig was in verband met den
verbouw van het politiebureau; als het weer vrij was,
zou de gemeente er op terugkomen. (De Voorzitter:
Dat is niet gezegd). Het heeft den heer Kooi onaange
naam verrast, dat, zonder dat hem gelegenheid is ge
boden het pand te koopen, er nu een voorstel is het
aan den heer Ottema te verkoopen voor 1000.min
der, te meer, waar deze van zijn bod op de hoogte was.
omdat hij den heer Ottema omtrent het antiek in het
pand had geraadpleegd.
Zakelijk gezien is het niet in het belang van de ge
meente, dat de heer Kooi het pand niet heeft kunnen
koopen, omdat Leeuwarden het geld goed kan gebrui
ken en het niet zeker is, dat het pand inderdaad voor
een algemeen doel zal worden bestemd. Spr.'s vraag
is handelt de gemeente met de te verkoopen objecten
wel, zooals zakelijk het beste is Het lijkt, alsof men
een lijst van overcomplete panden vaststelt en in het
archief opbergt, totdat er eens een kooper als een witte
raaf opdaagtSpr. beveelt de methode van het Rijk
aan, dat de te verkoopen objecten onder het publiek
brengt, opdat ieder kan bieden en het hoogste bod
worde verkregen.
Gezien het lage bod en de weinige zekerheid het
betreft hier gewoon een particulieren kooper, die mor
gen het pand kan afbreken en dan heeft de Raad niets
te zeggen moet men niet schermen met cultuur-his
torische belangen van de stad, maar, nu de gemeente
een grooter bedrag kan ontvangen, is het eisch het
anders te verkoopen.
De heer Molenaar zegt, dat de gemeente haar ge
bouwen tegen den hoogsten prijs kan verkoopen zonder
er zich om te bekommeren wat er verder mee gebeurt
(De heer Praamsma: Dat heb ik niet beweerd). Dat
is de consequentie van publieken verkoop. Voor spr. is
echter de vraag welk doel heeft de kooper met dit
pand, dat vooral van binnen historische waarde heeft
De heer Praamsma zegt, dat men niet weet of de kooper
zijn schoone wenschen zal uitvoeren, nu daaromtrent
niets is vastgelegd, maar spr. meent, dat de heer Ot
tema, die eigener beweging en uit eigen beurs zich dik
wijls belangrijke offers heeft getroost voor instellingen,
welke zijn liefde hadden, zulks in het belang van de
stad, daarvoor voldoende borg is. Spr. werkt dan ook
gaarne aan dezen verkoop mee.
De heer Turksma meent, dat, als de heer Praamsma
zegt, dat den anderen gegadigde geen gelegenheid is
geboden dit pand te koopen, hij B. en W. van partij
digheid beschuldigt.
Daar bij dezen verkoop de cultuur-historische waarde
meespreekt, zal het B. en W. zeker ook bekend zijn
dat dit huis bewaard blijft als bouwwerk uit vroegere
tijden en als zoodanig heeft het beteekenis voor de stad.
Toen de heer Kooi het bod deed, heeft hij zich met
den heer Ottema verstaan over de antieke betimme
ringen, enz. Was dat om voorlichting te krijgen ten
einde deze als handelsobject uit het huis te doen ver
wijderen Als dat de bedoeling was, voelt spr. er meer
voor dit pand, zij het dan voor 1000.minder, aan
den heer Ottema te verkoopen. Gezien de prijsdalingen,
vooral van groote incourante huizen, zal de prijs bij
publieken verkoop niet ver boven 4000.uitgaan.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 24 November 1937. 139
Kan het B. en W. echter niets schelen wat er met het
huis gebeurt, dan is publieke verkoop aan te bevelen.
Spr. vraagt nadere inlichtingen.
De heer Buiël sluit zich bij den heer Praamsma aan.
In de acte moet niet alleen worden vastgelegd dat het
gebouw een semi-officiëele bestemming krijgt wat is
dat eigenlijk? maar ook, dat het als oud gebouw
bewaard moet blijven.
Spr. begrijpt de voorliefde van den heer Molenaar
voor herinneringen uit het verleden niet. Diens partij
toch heeft die nooit zoo hoog aangeslagen. Spr. hecht
weinig waarde aan de historische beteekenis van dit
gebouw en meent, dat er wel meer dergelijke gebouwen
zijn met antieke binnenversiering. En als dit pand wer
kelijk groote historische waarde heeft, hoe komt men
dan aan zoon lagen prijs? Toen het R.K. Kerkbestuur
indertijd grond in deze omgeving wilde koopen, moest
het 25.per M2. betalen. Het betreft hier een
bebouwd oppervlak van 410 M2., dus nog geen
10.— per bebouwde M2. In dezen tijd, dat men op
zooveel moet bezuinigen, accepteere men het bod van
5000. B. en W. zeggen wel, niet meer dan 4000.
te kunnen krijgen, maar er is geen moeite gedaan, hetzij
publiek, hetzij ondershands, om meer te krijgen. Was
het pand publiek aangeboden, dan had men kunnen zien,
wat het waard is.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi staat versteld
over de discussies. De Raad moest het buitengewoon
waardeeren, dat er hier nog menschen zijn, die zooveel
voor de stad over hebben, dat zij de gemeente van dit
oude gebouw afhelpen om daarvan iets te maken, waar
van de stad zal profiteeren. Er wordt tegenwoordig
zooveel gesproken over het vele oude dat na 1890 is
vernield en hoe verkeerd dat is geweest. Ook in Leeu
warden is veel bedorven, wat men nu betreurt en nu
er een huis uit den ouden tijd kan blijven bestaan, kan
spr. zich niet voorstellen, dat er Raadsleden zijn, die
zeggen wat interesseert ons dit oude gebouw, als we
f 1000.— meer kunnen krijgen. Spr. geeft gaarne haar
stem aan het voorstel.
De Voorzitter wijst er op, dat er thans geen sprake
is van een bod van 5000. Twee jaar geleden heeft
de heer Kooi dat bod gedaan, dat hij twee weken ge
stand deed. Op den brief dd. 12 Januari 1935 van Kooi
heeft de secretaris aangeteekend, dat Kooi is medege
deeld, dat B. en W. het pand voorloopig niet wenschten
te verkoopen. Daarmede was dit bod afgeloopen en
B. en W. waren volkomen vrij. Er is dus nu maar één
bod, n.l. van den heer Ottema. Misschien was bij pu
blieke veiling iets meer te krijgen, maar dan komt het
huis niet in handen van iemand, als de heer Ottema,
die nog 4000.zal besteden aan restauratie, zoodat
het pand bewaard zal blijven. Dat behoeft werkelijk
niet in de koopacte vastgelegd te worden; spr. denkt,
dat de heer Ottema blij is, dat hij weer een huis heeft
om te restaureeren.
En al zou de koopprijs werkelijk 1000.— onder de
waarde zijn, wat B. en W. niet erkennen, mede gezien
den stand van het huis, dan nóg durfde spr. dit voorstel
te verdedigen, omdat de stad zooveel aan den heer
Ottema te danken heeft, alleen al wat het Princessehof
betreft. Spr. zal de kosten niet noemen dat is nog
heel iets anders dan 5000. welke de heer Ottema
aan dat gebouw heeft besteed.
Het voornaamste is, dat dit huis van den Leeuwarder
bouwmeester Coulon, met zijn prachtige binnenbetim-
mering, gerestaureerd en behouden blijft en niet in
handen komt van iemand, als de heer Kooi, die het
zuiver voor speculatie koopt. Of er nu een officiëele
of semi-officiëele bestemming aan wordt gegeven, doet
er minder toe.
Dat de grond aan het Oldehoofsterkerkhof, indertijd
voor bouw van een R.K. kerk gevraagd, 25.per
M2. had moeten kosten, was, omdat het publieken grond
betrof, voor wagenpark bestemd. Dus iets geheel anders
dan een particulier huis, dat eigenlijk in een slopje staat.
De heer Praamsma wil het misverstand wegnemen,
alsof spr. c.s. niets zouden voelen voor andere waarden
dan het ontvangen van den hoogsten prijs. Niets is
minder waar.
Spr. c.s. hebben allerminst bezwaar, dat een veree-
niging of de, ook door hen hooggeachte, heer Ottema
dit pand koopt om het een goede bestemming te geven,
als zulks behoorlijk wordt vastgelegd. Daaromtrent
heeft de Raad echter geen zekerheid en daar gaat het
spr. c.s. om.
In 1933 machtigde de Raad B. en W. het pand te
verkoopen en dus ook om dien verkoop voor te be
reiden, maar dan kan men niet volstaan met aan Kooi
te antwoorden het perceel is niet te koop, want er is
een dienst is gevestigd, maar als het pand vrij komt,
zullen wij U berichten. (De Voorzitter: Dat is niet
gezegd.
Het staat in den brief van Kooi dd. 24 November
1937, gericht aan den Raad, waar het geheele verloop
van de zaak in staat. (De Voorzitter: Daarom is het
nog niet waar.)
Als B. en W. den Raad voldoende zekerheid geven,
dat de heer Ottema het historische gebouw zal restau
reeren en het zijn bestemming zal behouden, dan voelen
spr. c.s. daarvoor, misschien nog wel meer dan anderen.
Het was allerminst spr.'s bedoeling om B. en W. van
partijdigheid in dezen te beschuldigen, zooals de heer
Turksma suggereert. Het is er hem alleen om te doen
in het algemeen bij verkoop van panden het publiek
gelegenheid te geven daarop in te schrijven, en daar
het hier een pand van historische beteekenis is, dat de
Raad zeker is, dat, als de heer Ottema morgen zou over
lijden, het pand niet zal worden afgebroken, of voor
een ander doel bestemd.
De heer IJtsma zegt, dat de Raad in het algemeen het
voorstel van B. en W. wil aannemen, maar meent, dat
de heer Ottema er alsnog op moet worden gewezen,
dat de historische bestemming d.i. als woonhuis
moet blijven bestaan. De Raad vertrouwt ten volle, dat
de heer Ottema die zal handhaven, maar wil zulks blijk
baar ook voor de toekomst zien vastgelegd.
De Voorzitter doet nog opmerken, dat, als er op het
Stadhuis een zaak is besproken en B. en W. weten
precies hoe het verloop is geweest en de betrokken
persoon schrijft later aan een willekeurig iemand, die
toevallig Raadslid is, dat de zaak anders is dan B. en
W. uitdrukkelijk verklaren, een Raadslid toch niet kan
zeggen, dat het is gebeurd, zooals die persoon schrijft.
De heer Wiersma: Dat is geen juiste voorstelling van
zaken. De heer Praamsma heeft niet zoo positief ge
sproken.
De heer Praamsma heeft alleen een vraag over den
brief van Kooi, gericht aan den Raad, gesteld. Aan Kooi
is indertijd bericht, dat het pand niet te koop was.
De Voorzitter: Het was toen niet te koop, of liever
B. en W. wenschten het niet aan den heer Kooi te ver
koopen, omdat die het voor speculatie had bestemd.
De heer Praamsma: Er is gezegd, dat het niet te koop
was, wat in strijd was met de machtiging van den Raad,
dat B. en W. den verkoop zouden voorbereiden van
diverse panden, waaronder ook dit pand.
Spr. had gaarne, dat de Voorzitter den brief van den
heer Kooi dd. 24 November voorlas.