86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 Mei 1939.
heer Westra heeft gesproken van het kleine verstand
der menschen, dus ook van die uit den N.M.B. Doch
onder deze menschen zijn professoren en doktoren, die
misschien met hun menschelijk verstand niet toekomen
aan het verstand, dat de heer Westra zijn God toe
schrijft, maar die deskundig, op economische gronden
en uit oogmerken van volksgezondheid, den strijd voor
het N. Malthusianisme voeren. Voorts sprak de heer
Westra van de Christelijke belevenis van een groot
aantal kinderen, maar spr. meent, dat juist weth. Westra,
beter dan wie ook, kan weten, welke zware zorgen
groote gezinnen baren. Voor gezinnen, waar de ge
boorte van een kind nieuwe zorg beteekent, is geboorte-
voorkoming beter spr. noemt in dit verband ook de
vele gevallen van abortus provocatus, waardoor vele
vrouwen sterven. Er is een namelooze ellende door het
groote kindertal en den economischen chaos. En als de
heer Westra daar dan zijn almachtigen God bij haalt,
dan wenscht spr. met nadruk uit te spreken, dat die
almachtige God in dezen toch zeker niet heel erg al
machtig is, want dan zou de economische ellende niet
zoo ernstig zijn.
Spr. brengt hulde aan de meerderheid van het Col
lege, die adviseert, het verbod hier niet in te voeren.
Spr. weet, dat men ook in den kring, waaruit de
heer Westra komt zijn gedachten reeds over het
N. Malthusianisme laat gaan en om raad en daad bij
den N.M.B. komt.
Spr. wilde alleen aantoonen, dat, wat de heer Westra
op grond van zijn Christelijke opvatting heeft gezegd,
ongeoorloofd is. Het aankweeken van diens denkbeel
den zou inderdaad economisch ongezond zijn voor de
samenleving.
De heer Stobbe zegt, dat het hier een heel teere zaak
betreft, waarbij het goed zal zijn geen groote woorden
te gebruiken, en niemand te ergeren, wat de heer Van
der Geest in hooge mate heeft gedaan. Spr. protesteert
zeer nadrukkelijk tegen de wijze, waarop deze anders
denkenden heeft beleedigd in hun diepste godsdienstige
gevoelens.
Het Christelijk beginsel t.a.v. deze zaak is niet ge
bonden aan de inzichten van een College van B. en W„
onverschillig van welke gemeente, noch aan een rapport
van den Comm. v. Pol., maar op grond van dat beginsel
kan aan den N.M.B. geen bestaansrecht worden toe
gekend. Spr. is bereid deze stelling buiten den Raad
nader te verdedigen.
Wij leven in een tijd, dat meerdere stelsels opkomen.
Spr. wijst op Rusland, waar de laatste godsdienstige
mensch moet zijn verdwenen, en Duitschland, waar de
laatste Jood moet zijn verjaagd, voor het volk zich in
welvaart kan bewegen. Maar het meest frappant is wel,
een Rev. Soc., het puikje van de besten dus, op eco
nomische basis hier den N.M.B. te hooren verdedigen.
Spr. weet echter, dat ook onder socialisten tegenstan
ders van den N.M.B. zijn, o.a. Dr. Banning en de
Zwitsersche Rel. Soc. Prof. Ragaz, die in zijn boek
„Van Christus tot Marx, van Marx tot Christus"
schrijft
„Het Malthusianisme, dat tot uitgangspunt van het
darwinisme werd, en ook dit laatste zelf zijn ze
met hun leer van den honger en de armoede en den
strijd van allen tegen allen als drijfveer van de ont
wikkeling in de natuur niet een trouw spiegelbeeld
van het kapitalisme en een steunpilaar van zijn
wereld", en
„Ethische vrijdenkerij, bandeloosheid, onteering
van den man en de vrouw, genot als levensbeginsel,
tegengaan van zwangerschap en vruchtafdrijving
waarlijk, dat kent men alles wel in de burgerlijke
wereld, en lang vóór het socialisme. Als een bepaald
socialisme daarvoor warm loopt, dan is daar niets
revolutionnairs en socialistisch in, maar is het een
herhaling van het verschrikkelijke, oude tragische
feit, dat de dwalingen en zonden der zoogenaamde
hoogere klassen naar beneden doordringen en na die
hoogere klassen te gronde gericht te hebben, ten
slotte ook het eenvoudige volk vergiftigen. En de
socialisten, die, instede van zich tegen het binnen
dringen van dit gif in het proletariaat met alle kracht
te verzetten, het als geneesmiddel en godendrank
aanprijzen, bewijzen daardoor eens te meer, dat zij
welbeschouwd geen socialisten zijn, maar slechts een
nieuwe uitgave der bourgeoisie in rooden band.".
Men moet komen tot verandering van den maat-
schappelijken toestand een Christelijke eisch en
dat is toch ook de opvatting der Rev. Soc. Het spijt
spr., dat de heer Van der Geest zich absoluut onttrekt
aan zijn socialistisch beginsel.
Er wordt nu zooveel voedsel vernietigd, dat, als dat
niet gebeurde, er genoeg zou zijn om iedereen behoorlijk
te geven, wat hem krachtens Gods eisch en geboden
toekomt.
De toestand in Leeuwarden is niet zoo, aldus de
Comm. van Pol., dat verdere maatregelen noodig zijn,
maar spr. betwijfelt, of inderdaad, zooals men uit dit
rapport zou moeten concludeeren, de toestand hier zóó
zuiver is, dat er verder niets behoeft te gebeuren. Spr.
weet, dat de politie doet, wat mogelijk is en wat krach
tens de wet van haar geëischt kan worden, maar daar
mede is men er niet. Er ontgaan zooveel oncontroleer
bare ongerechtigheden aan de politie. (De heer Van
der Geest: Abortus provocatus.)
De Commissaris zegt, als Leeuwarden de gevraagde
verbodsbepalingen instelt en Leeuwarderadeel doet het
niet, dan geeft het niets, en uit dien hoofde voelt spr.
ook weinig voor een gemeentelijke verordening. Spr.'s
overtuiging eischt, dat er voor een N.M.B. geen plaats
mag zijn en van dat beginsel uitgaande eischt hij, dat
in de eerste plaats de Rijkswetgever dergelijke organi
saties absoluut onmogelijk moet maken.
De heer Buiël meent, dat hier sprake is van misver
stand, ontstaan door het dilemma, dat de heer Westra
te berde bracht, met wien spr. het overigens volkomen
eens is. De kwestie is, dat thans het principieele stand
punt van den Raad niet aan de orde is. In dat verband
moet ook de hulde van den heer Van der Geest aan
B. en W. worden gezien. Het gaat er bij B. en W. alleen
maar om, vast te stellen of er buitengewone omstandig
heden zijn, bedoeld bij de uitspraak van den Hoogen
Raad. Buitengewone omstandigheden zijn hier niet en
dat B. en W. de verbodsbepaling niet willen opnemen,
wil niet zeggen, dat zij vóór het Nieuw Malthusianisme
zijn. Als de Raad zich vóór of tegen dit stelsel zou
willen verklaren, zou hij het adres van den R.K. Bond
zonder méér moeten aannemen of verwerpen.
Er gelden hier dus geen principieele-, doch slechts
utiliteitsoverwegingen of het nuttig en juridisch moge
lijk is, dat hier een verbod komt. Men kan alleen dit
vragen is het rapport van den Comm. v. Pol. vol
doende De Raad heeft echter geen andere gegevens
en moet overigens ook aannemen, dat genoemd rapport
juist is. Op grond daarvan behoeft niet aan het verzoek
van den R.K. Bond te worden voldaan, want buiten
gewone omstandigheden zijn er niet.
De heer Van der Meulen: Dus de heer Westra sprak
niet namens de R.K. fractie
De heer Van Kollem vindt deze zaak veelzijdig,
moeilijk en delicaat. Men heeft hier niet te doen met
slinksche wegen, welke de tegenstanders van den
N.M.B. wel eens hebben bewandeld (verstoren van
vergaderingen en tentoonstellingen), maar met een
resoluut voorstel, gebaseerd op principieele gronden.
Onder de doelstellingen van den Ned. R.K. Bond
valt ook „het zich richten tot de bevoegde machten",
wat niet in die van de plaatselijke afdeelingen staat.
Afgezien van de vraag of de afdeeling Leeuwarden
Huizum gerechtigd is, in rechten op te treden, acht spr.
ook het beginsel onjuist, dat elke afdeeling in eiken
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 Mei 1939.
87
gemeenteraad op elk tijdstip een dergelijke delicate
materie aan de orde kan stellen.
Voor zijn verzoek om in de politieverordening op te
nemen dezelfde bepaling als in Heerlen, welke zoowel
in het openbare als in het particuliere leven ingrijpt,
voert adressant eenige argumenten aan. Het eene, dat
zich minder richt tegen de materie zelf dan wel tegen
den N.M.B., is, dat die Bond op tentoonstellingen en
voorstellingen middelen ten dienste der geboorteregeling
zou hebben uitgestald en schriftelijk of mondeling aan
bevolen. Spr. verklaart uitdrukkelijk (hoewel het geen
schande zou zijn) geen lid te zijn van den N.M.B., noch
op eenigerlei wijze met dezen in verbinding te staan.
In het adres van den N.M.B. wordt uitdrukkelijk ge
zegd, dat deze Bond nog nooit dergelijke middelen heeft
tentoongesteld en spr.'s inlichtingen uit zeer goede bron
bevestigen dat. Ook blijkt het niet waar te zijn, dat de
Bond minderjarigen aan bepaalde middelen zou helpen,
en de z.g. Sanitas-winkels zijn zuiver particuliere onder
nemingen, welke met den N.M.B. niets te maken hebben.
Spr. bepaalt zich dan ook tot het hoofdargument van
den R.K. Bond, waarin sprake is van „te leven, zooals
het een goed Christenmensch behoort". Spr. wil voor
zichzelven dien term veranderen in „een goed mensch"
en neemt aan, dat het zoo bedoeld is.
Eischt „te leven, zooals een goed mensch behoort",
het den vrijen teugel laten aan geslachtsdrift in het
huwelijk en onbeperkte voortplanting
N.a.v. de zinsnede in het adres„dat van deze
moeilijke tijden en omstandigheden door den Neo
Malthusiaanschen Bond, welke al meer en meer in den
lande zijne voor Kerk en Maatschappij zoo verderfelijke
leer propageert t.a.v. de beleving van het huwelijk, een
handig gebruik wordt gemaakt om den kinderzegen te
beperken tot een mate, als ieder voor zich kan goed
dunken;", wijst spr. op wat de heer mr. dr. Schuurmans
Stekhoven, arts en advocaat te Utrecht, dus bij uitstek
deskundig, en Chr. Hist, lid van den gemeenteraad van
Utrecht, zegt
„Is het wel juist, dat de N.M.B. een voor kerk en
maatschappij verderfelijke leer propageert t.a.v. de
huwelijksbeleving
En in de tweede plaats is het wel juist, dat de
N.M.B. den kinderzegen beperkt tot een mate als
ieder voor zich zal goeddunken
Spr. komt dan onmiddellijk terug tot de cardinale
vraag, waar alles t.a.v. deze stellingen om draait, n.l.
is onbeperkte voortplanting Christenplicht. Niemand
van deze vergadering (d.i. van den Utrechtschen
gemeenteraad) zal deze stellingen onderschrijven.
Anders zouden celibaat en onthouding in het huwelijk
in strijd daarmede zijn. Maar van Roomsche zijde
gaat men niettemin een heel eind in deze, naar spr.'s
meening onjuiste, richting.".
Als antwoord aan Min. Romme, die in de Mem. van
Toel. tot het wetsontwerp Kinderbijslag schreef
„dat in de organisatie der loonvorming de mensch
geen belemmering ontmoet tot het voldoen aan zijn
recht op vorming van een gezin, naar de wetten der
natuur",
schreef de „N. Rott. Crt."
„Wij stellen den zedelijken plicht der menschen
voorop, slechts te huwen, indien men over voldoende
middelen van bestaan kan beschikken om een vrouw
te onderhouden, terwijl wij bij de gezinsvorming uit
gaan van den zedelijken plicht zich zoodanige be
perkingen op te leggen, dat de kinderen gegeven
de voorhanden middelen en het milieu behoorlijk
kunnen worden onderhouden. Elk daarover heen
reikend beroep op de wetten van de natuur verwer
pen wij, omdat het niet den mensch als zedelijk wezen
in het centrum onzer belangstelling plaatst, maar het
wezen der natuur, dat den invloed der natuurlijke
driften ondergaat en zich met een beroep op z.g.
wetten der natuur laat meesleepen, instede van zich
als zedelijk wezen met eigen wil daar tegenover te
plaatsen.".
Ook in „De Nederlander" van 23 Febr. 1939 klinkt
een dergelijk geluid
„Er is tusschen mensch en dier een kenmerkend
verschil en dit verschil is te vinden in de zedelijke
verantwoordelijkheid. Men kan juist op het gebied
van de gezinsvorming de ethische zijde van het pro
bleem niet verwaarloozen. Wie kennis heeft genomen
van wat destijds op de Lambeth-Conferentie door
vooraanstaande theologen der Anglicaansche Kerk is
geoordeeld over gezin en gezinsvorming, beseft, dat
men hier niet zonder meer mag spreken van de wet
ten der natuur, aan welke de mensch zich, zonder
zich zijn verantwoordelijkheid bewust te zijn, zou
hebben te onderwerpen. Daarom kunnen wij deze
natuurrechtelijke fundeering niet aanvaarden.".
Ook naar spr. meent, kan zedelijke verantwoordelijkheid
bewuste regeling van het kindertal gebieden, wat met
Neo-Malthusianisme niet te maken heeft.
Spr. acht zich er van ontslagen de doelstellingen van
den N.M.B. weer te geven; ieder kan daarvan kennis
nemen uit de vele geschriften. Spr. ziet echter in die
doelstellingen niets, dat kerk en maatschappij onder
mijnt en het is hem opgevallen, dat de ideëele doelstel
ling niet maar voorgewend is, doch wel degelijk een
min of meer principieel karakter draagt.
In een der geschriften van den Bond leest men
„doel en streven van den Bond is de bewuste re
geling van het kindertal op onderscheidene gronden
1°. Geneeskundige. „Als zwangerschap of ge
boorte leven of gezondheid van de moeder in ge
vaar brengt, of wanneer een gezond, levenskrachtig
kind niet te verwachten is".".
Hierover schrijft mr. dr. Schuurmans Stekhoven
„Iedere medicus zal zeggen de medische indicatie
is een uitzonderings-indicatie, waarbij met name
tusschen Roomschen en Protestanten ernstig verschil
van meening kan bestaan, maar waarvan in het al
gemeen men niet kan zeggen, dat het een onzedelijke
indicatie is. Terwijl de gemiddelde Roomsche medicus
deze indicatie niet aanvaardt, moet spr. als ernstig
Christelijk arts die wel aanraden.".
De eugenetische gronden laat spr. buiten beschouwing,
als zijnde vrijwel identiek met de medische. Een
zeer belangrijke categorie van gronden, waarop men
voorstander van gezinsbeperking kan zijn, zijn de maat
schappelijke of sociale gronden, „berustende" - zoo
de N.M.B. zich uitdrukt „op de overtuiging, dat de
geldelijke inkomens en maatschappelijke verhoudingen
mogen meespreken bij het bepalen van de meer of min
dere gewenschtheid van zwangerschap. In een gezin,
waar de inkomsten beperkt zijn, wordt vaak de komst
van een kleine met angst en beven tegemoet gezien.
Het is deze vrees, die de felste propaganda voert voor
de N.M. beginselen
Als men dat aanvaardt, dan heeft dat echter op zich
zelf nog niets te maken met de keuze der middelen en
dit houdt niet in, dat spr. geen bezwaar heeft tegen
sommige middelen en practijken. Er zijn er, waartegen
men z.i. met recht ethische, medische, physiologische
of aesthetische bezwaren kan hebben, maar daar nu
eenmaal het doel belangrijker is dan de middelen, telle
men dergelijke bezwaren niet te veel.
Spr. acht een dergelijke doelstelling volkomen moreel,
n.l. in elk gezin niet minder, maar ook niet meer kin
deren dan de ouders voor zich zelf, en, voorzoover zij
geloovig zijn, voor God, kunnen verantwoorden. Het
criterium daarbij is de eigen consciëntie. Spr. vindt
reclame voor een onbeperkte procreatie in den tegen-
woordigen tijd even immoreel als de reclame voor een
ongemotiveerde procreatiebeperking.
De groote groepen, die weinig verdienen of gesteund
worden, hebben nu eenmaal niets dan haar arbeids- en
voortplantingsvermogen. Het eerste heeft aan waarde