110 Verslag van de handelingen van den gementeraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1939.
woordige omstandigheden. Hij meent, dat men zich de
verhouding tusschen Raad en College verkeerd voor
stelt den samenstellers van het College heeft een ver
houding, identiek met Regeering en Parlement, voor
oogen gestaan. De Regeering regeerthet Parlement is
volksvertegenwoordiging bij de Regeering. Raad en B.
en W. zijn echter beide Regeeringscoïïeges. Nu schijnt
men vaak te meenen, dat alleen B. en W. de regeering
van de stad vormen, en de Raad een vertegenwoordi
ging is bij het College; de geheele Raad en niet een
bepaald deel vormt echter de regeering der stad en
daarom behoort het College een afspiegeling te zijn van
alle stroomingen in den Raad en dat geldt vooral in
de tegenwoordige tijdsomstandigheden.
De Voorzitter heeft er terecht in zijn openingsrede op
gewezen, dat alle krachten moeten samenwerken om
door de moeilijke tijden heen te komen, en ook met het
oog op het vertrouwen, dat de burgerij moet hebben in
het komende College, is het noodig, alsnog te pogen een
College op breede basis te vormen.
Het voorstel-Feitsma wordt met 22 7 stemmen, die
van de heeren Westra, Algera, Wiersma, Praamsma,
Buiël, Balk en Feitsma, verworpen.
De heer Posthuma meent, dat een bespreking i.z.
de samenstelling van het College bij de begrootingsbe-
handeling aan de orde is. Hij vraagt het woord, omdat
hij een brief heeft ontvangen van den Voorzitter van de
S.D. fractie, waarin deze mededeelt, dat de S.D.-, V.D.-
en C.H. fracties overeengekomen zijn de komende vier
jaren samen te werken en dit ook t.©.v. de wethouders
verkiezing te zullen doen. Waarop steunt deze samen
werking en wat stelt men zich voor te doen Het kan
zeer goed mogelijk zijn, dat spr.'s fractie bereid is in
groote lijnen met genoemde combinatie mee te gaan.
doch alvorens te stemmen, meent spr. recht te hebben
iets omtrent haar programma te mogen vernemen.
De heer Buiël zegt, dat het vooral in verband met de
tegenwoordige tijdsomstandigheden is, dat hij het woord
vraagt. Spr. is het eens met wat de heer Algera heeft
gezegd. Het College heeft vele jaren bestaan uit be
paalde vertegenwoordigers en dan bevreemdt het, dat
juist nü het College anders wordt en een lid, dat een
tweetal zittingsperiodes tot het College heeft behoord,
wordt geweerd. Dat is juist nü een ernstig feit en zij,
die dat veroorzaken, dienen dat wel voor oogen te
houden. Raadsleden zijn geen nummers en dat men a.h.w.
redeneertwij nemen maar iemand als wethouder, is
zeer te laken. Men moet het gemeentebelang voor alles
zien en dan is het niet te verantwoorden, en zeker niet
door de grootste fractie, om een zittend lid te royeeren.
tenzij men aantoont, dat er een beter voor in de plaats
komt. Doch daarover behoeft men niet te spreken, want
het staat onherroepelijk vast, dat iemand, die nooit lid
van den Raad is geweest, niet bekwaam genoeg geacht
kan worden een wethoudersfunctie te aanvaarden en,
laat men eerlijk zijn, het staat ook onherroepelijk vast.
dat verschillende Raadsleden niet voor een benoeming in
aanmerkinq kunnen komen. Het is wel zeer eigenaardig,
dat de V.D. fractie thans als wethouder iemand voor
draagt, dien zij bij een vorige candidaatstelling heeft ge
weerd en dat de C.H. fractie daaraan het oor leent.
Dat een andere fractie nu mee samenwerkt, bevreemdt
niet alleen om het feit zelf, maar ook om de practische
gevolgen, omdat ten slotte die fractie op de wip zit, en
de meerderheid in het College in verhouding tot den
Raad wel uiterst klein is.
Van overleg is absoluut geen sprake geweest. En
daar er 3 maanden tijd voor is geweest, zal het
voorstel van den heer Algera c.s. thans niets meer uit
halen.
De werkzaamheden in het Colleqe zullen zóó moeten
worden verdeeld, dat ieder een gelijk deel krijgt en niet
de eene wethouder met werk wordt overladen, terwijl de
andere uit persoonlijke of andere oogmerken een klein
deel van het werk krijgt. Om al deze redenen zijn spr.
c.s. het niet eens met de voorgestelde benoemingen. De
heer Posthuma meent, dat deze zaak bij de begrooting
aan de orde komtdat is, naar spr. meent, het paard
achter den wagen spannen. Nu is het nog tijd, tot het
juiste inzicht te komen, de feiten objectief onder oogen
te zien en in het wezenlijke gemeentebelang zijn stem uit
te brengen. En zij, die als wethouder zullen worden be
noemd, moeten zich afvragen, of zij de verantwoording
daarvoor wel kunnen dragen. Het is niet de kunst om
het baantje te krijgen, maar om het goed uit te oefenen
daar komt het voor Leeuwarden op aan. En is de keuze
van de V.D. wel in overeenstemming met de inzichten
van de leden der V.D. Kiesvereeniging Bij de V.D.
wil men toch ook het gemeentebelang dienen
De heer Van der Meulen moet den heer Posthuma
i.z. een programma van de drie samenwerkende partijen
tot zijn spijt teleurstellen, daar dit punt thans niet aan de
orde is, maar bij de alg. beschouwingen bij de begrooting
1940 in behandeling zal komen. Spr. zal dan gaarne
over alle mogelijke vragen van gedachten wisselen,
misschien ook met den heer Buiël, hoewel de vorm van
diens opmerkingen daartoe niet uitnoodigde. Spr. wil er
nu slechts op wijzen, dat het juist de heer Buiël was,
die het den thans door hem verdedigden heer Westra
bijzonder moeilijk heeft gemaakt.
De heer Sterringa is, omdat hij voor den eersten keer
in den Raad is en, wegens militairen dienst, uit een ver
verwijderde plaats moest komen, thans weinig voor
bereid.
Hij stelt voorop, dat hij aan de wethoudersverkiezing
deelneemt volgens het door zijn partij te dien opzichte
bepaalde standpunt. Het lijkt spr. noodig dit te zeggen,
omdat hieruit zal blijken, dat het zijn partij niet onver
schillig is, hoe en door wie een gemeente onder de
tegenwoordige verhoudingen wordt bestuurd. Spr. stelt
op den voorgrond, dat door de verkiezing van dezen
Raad ten duidelijkste is gebleken, dat het meerendeel
der inwoners tegen de tot nu toe in ons land gevoerde
politiek is, die vooral ook deze gemeente in bijzonder
kommervolle omstandigheden bracht, met zeer ernstige
gevolgen voor een groot deel van haar inwoners, aller
eerst b.v. voor enkele duizenden werkloozen en arm
lastigen. Spr.'s partij meent dan ook, dat bij de samen
stelling van wethouderscolleges ook die partijen zullen
moeten worden vertegenwoordigd, die uitgesproken
stelling hebben genomen en in de toekomst zullen nemen
tegen het gevoerde beleid in den lande. (De heer
Wiersma: En ook tegen het fascisme?). En tegen het
fascisme, inderdaad. In dezen Raad zou bij een verte
genwoordiging ook van genoemde partijen een andere
meerderheid kunnen bestaan, gevormd uit S.D., V.D. en
C.D.U. en dezen ondersteund, indien althans een be
paalde politiek gevolgd zou worden, door de Commu
nistische Partij. Dit is niet gebeurd en er ligt dus een
andere bedoeling in den Raad. Den door spr. genoem
den weg te volgen zou in deze omstandigheden, die
voor ons volk zeer gevaarlijk zijn, van groot belang zijn
geweest. Hij meent, dat naast de vele reeds getroffen
maatregelen allereerst maatregelen genomen dienen te
worden ten gunste van dat deel van de bevolking, dat
het sterkst te lijden heeft.
De Voorzitter vraagt den heer Sterringa zich tot de
wethoudersverkiezing te bepalen.
De heer Sterringa vraagt eenige clementie, daar het
niet zeker is, dat hij bij de alq. beschouwingen bij de
begrooting aanwezig kan zijn. Spr. kan in zooverre met
de voorgestelde benoemingen meegaan, dat hij de S.D.
wethouders en dien van V.D. beginselen zal stemmen;
niet den C.H. wethouder.
Mevr. Busscher—Sjerp deelt mede, dat ook de V.D.
fractie bij de alg. beschouwingen gaarne bereid is in te
gaan op vragen i.z. de samenwerking t.o.v. de wethou
dersverkiezing. Den heer Buiël antwoordt spr., dat de
V.D. partij reeds jaren verantwoordelijkheid heeft ge
Verslag van de handelingen van den gementeraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 September 1939. 111
dragen en die ook voor wat de komende periode hier
ter tafel zal komen, ten volle op zich neemt.
De heer Algera herinnert aan den uitslag der Raads
verkiezingen; de S.D. behaalden 8400, de A.R. 3800. de
V.D. 3200 en de C.H. 2300 stemmen. Bij de samen
stelling van het College blijkt, dat de A.R. partij de
tweede in grootte in Leeuwarden uitgesloten is van
deelneming aan dit College of zelfs van eenig overleg
over deze zaak. Dit vindt spr. zeer ondemocratisch, want
ook het A.R. deel van dezen Raad is gekozen door het
volk, wat nu zonder meer maar ter zijde wordt gesteld.
Het is wonderlijk, dat dit gezegd moet worden in een
Raad, waarin zoovele democraten zitten. Ook de A.R.
partij heeft recht gehoord te worden. Waarom is
deze opnieuw uitgesloten van overleg en van een
zetel in het College? Spr. wenscht ten zeerste, daar het
hier een publieke zaak geldt, die dus in het publiek be
handeld dient te worden, beantwoording van die vraag
in deze vergadering. Dat de verhoudingen hier wezen
lijk verkeerd worden beschouwd, blijkt ook duidelijk uit
het briefje, dat spr.'s fractie van de S.D. fractie ontving
en waarin stond, dat de S.D.- inmiddels met de V.D.- en
C.H.-fractie was overeengekomen om in de volgende
zittingsperiode samen te werken, ook bij de wethouders
verkiezing. Dus ook in algemeenen zin zullen die Raads
fracties samengaan. Spr. protesteert hiertegen. Niet drie
fracties, maar alle leden van den Raad moeten samen
werken. Er mogen geen bepaalde leden worden uitge
sloten. Dat drie partijen zullen samengaan, kan niets
anders beteekenen, dan dat de andere zulks niet mogen
doen met die drie groepen. Dat dit niet zonder gevaar is,
bewijst het papier, dat de Raadsleden hier zooeven ge
kregen hebben, met de vermelding, wie de S.D.-, V.D.-
en C.H.-fractie zullen stemmen in de commissies, die
door den Raad zullen worden gekozen. Er wordt tegen
woordig zooveel over dictaten gesproken. Welnu, dit
papier is het dictaat der democratie hier. Of wij stem
men of niet, aldus spr., het geeft allemaal niets. De zetels
worden aangewezen, zooals het de meerderheid goed
dunkt. Tegen een dergelijke ondemocratische handel
wijze protesteert spr. ten sterkste.
De heer Posthuma had van den heer Van der Meulen
en mevr. Busscher een ander antwoord verwacht.
Vooral de S.D. fractie weet zoo langzamerhand wel,
hoe spr. tegenover haar staat. Waarom nu niet open
hartig te antwoorden;wij zijn van plan dit of dat te
doen. Spr.'s fractie zou dan met meer kennis van zaken
aan de wethoudersbenoeming kunnen meedoen. Hij is
teleurgesteld en geneigd te zeggen, in het uitstel tot de
begrootingsbehandeling min of meer een terugwijken
voor de feiten te zien.
De heer Rom Colthoff zegt, dat de Lib. fractie zich
niet kan vereenigen met de handelwijze bij de wethou
dersbenoeming.
De heeren Algera en Rom Colthoff vormen het stem
bureau.
Benoemd wordt
In de eerste vacature de heer G. Botke, met 20 stem
men (de heer Westra 9 stemmen).
De heer Botke verklaart de benoeming aan te nemen.
In de tweede vacature de heer J. de Boer, met 20
stemmen (de heer Westra 9 stemmen).
De heer J. de Boer verklaart de benoeming aan te
nemen.
In de derde vacature de heer J. Turksma met 17 stem
men (de heer Feitsma 7 stemmen, de heer Westra 2
stemmen, mevr. BusscherSjerp 1 stem en 2 bilj.
blanco).
De heer Turksma verklaart de benoeming aan te
nemen.
In de vierde vacature de heer P. Feddema met 19
stemmen (de heer Feitsma 7 stemmen, de heeren Wes
tra en Praamsma ieder 1 stem en 1 bilj. blanco).
De heer Feddema verklaart de benoeming aan te
nemen.
De nieuwbenoemde wethouders nemen op verzoek
van den Voorzitter hun zetels in.
De Voorzitter wenscht den gekozenen geluk met het
vertrouwen, dat de Raad in hen stelt. Hij hoopt, dat
het nieuwe College in onderling even aangename ver
houding als het oude de gemeentebelangen moge be
hartigen.
Punt 3. De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 4. Wordt medegedeeld
a. dat Ged. Staten
1. hebben vastgesteld de rekeningen van de ge
meente en hare bedrijven, dienst 1936;
2. hebben goedgekeurd de Raadsbesluiten van 26
Juli 1939 tot het treffen van een dading met de Han
delsvennootschap fa. Kolk en Co. en van 16 Augustus
1939 tot aankoop van perceel Seringebuurt no. 17;
3. hebben verdaagd de beslissing op het Raadsbe
sluit van 22 Februari 1939 tot vaststelling van een plan
van uitbreiding der gemeente
b. proces-verbaal van de opneming van kas en
boeken van den gemeente-ontvanger.
Voor kennisgeving aangenomen.
c. verslag over den toestand van het gymnasium
over 1938.
Ligt nog eenigen tijd voor de leden ter inzage.
d. schrijven van mevr. H. C. BuismanBlok Wij-
brandi, dat zij met ingang van heden bedankt als ver
tegenwoordigster van de gemeente in het bestuur van
de Chr. Industrie- en Huishoudschool.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 5. De verdeeling geschiedt als volgt
eerste sectie de heeren Meek, De Walle, Van Eyck
van Heslinga, Van der Meulen, Praamsma, Koopal,
Hooiring en Posthuma
tweede sectie de heer Van Kollem, mevr. Van Dijk—
Smit, de heeren Balk, Algera, Dijkstra, mevr. Busscher—
Sjerp, de heeren Feitsma, Rom Colthoff en IJtsma
derde sectie de heeren Van der Schoot, Sterringa,
Wiersma, Postma, Molenaar, H. de Boer, Westra en
Buiël.
Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is weth.
Botke voorzitter van de eerste sectie.
Bij de loting worden aangewezen tot voorzitter van
de tweede sectie weth. Feddema, en tot voorzitter van
de derde sectie weth. Turksma, terwijl weth. De Boer
mede zitting zal nemen in de eerste sectie.
Punt 6.
De heer Praamsma zegt, dat men ook thans weer kan
spreken van onderdrukking der minderheden. Met de
benoeming der Commissies, zooals die hier door een
gevormd blok uit den Raad vooraf zijn vastgesteld en
gedecreteerd worden, gaan spr. c.s. niet accoord. Daar
dit commissies van advies aan B. en W. zijn, beqrijpt
spr. niet, dat men den groepen, die niet aan het College
mogen deelnemen, en opzettelijk genegeerd en minder
waardig verklaard worden, straks wel advies wil
vragen. In dezen Raad is alleen de loting voor de sec
ties nog vrij; dat is het eenige, wat rechtvaardig gebeurt.
Verder is alles onderdrukking van één groep ten gunste
van de andere. Waarom heeft men hier de dictatuur
van de wethoudersverkiezingen niet doorqevoerd en
alle Commissies, evenals bij de Comm. v. O.W. is ge
beurd, enkel samengesteld uit de groepen, die tot het
College behooren? Van de vier leden der belangrijkste
commissie, die van O.W., behoort er geen tot de groe
pen, welke volkomen genegeerd worden, maar men
heeft wel twee ten nauwste bij het bouwvak betrok
kenen genomen, n.l. een architect en een makelaar, en
men weet. gelet op Amsterdam, dat sommige verbin
dingen ongewenschte toestanden ten gevolge kunnen
hebben. De samenwerkende groepen zeggen echter
je kan hoog of laaq springen; wij zorgen, dat alles ge
kauwd klaar ligt. Spr. betreurt dezen gang van zaken
zeer en kan allerminst begrijpen, dat die fractie daar
aan medewerkt, welke zich in de afgeloopen periode,