VergadErïng van Woensdag 18 (Mr 1939.
b. rapporten omtrent de kasopneming van het Stads
ziekenhuis, het Gem. Electr.bedrijf en de Gem. Gas
fabriek.
126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 27 September 1939.
De Voorzitter, gevraagd hebbende, of de Raad bij
het onderzoek naar de beschikbare kelderruimte, vervat
in het door B. en W. overgenomen mondelinge voorstel-
Van Kollem, ook een onderzoek i.z. schuilloopgraven
wenscht, constateert, dat dit 's Raads bedoeling is.
Met alg. stemmen wordt voorts besloten overeen
komstig het voorstel van B. en W.
Punt 11 (bijl. no. 114).
De heer Posthuma zegt, dat belastingen, die van de
rente der leening geheven mochten worden, ten laste
der gemeente komen. Is hierover ook met den geldgever
overleg gepleegd De mogelijkheid bestaat, dat er een
wet komt i.z. een belasting van renteof de rente
ontvanger of rentebetaler die verschuldigd is, is niet
bekend. Als de wet de rente-ontvangers voor betaling
zou aanwijzen, dan kan toch niet de Rijkspostspaarbank
zeggen de gemeente moet het betalen.
Men weet dus niet, wat deze leening de gemeente
kostmet deze rente plus een zekere belasting heeft
spr. er bezwaar tegen. Hij zou eenige inlichtingen zeer
op prijs stellen en gelooft, dat het beter is op deze be
paling niet in te gaan.
De heer Buiël meent, dat de heer Posthuma deze be
paling verkeerd ziet. Hierover kan geen kwestie zijn
iedere geldgever stelt die conditie.
De heer Botke (weth.) beaamt, dat deze clausule in
alle leeningen voorkomt. Als er belasting op de rente
wordt gelegd, moet dat door geldneemster worden be
taald. Veel zal het nooit zijn, zoodat het geen grooten
invloed zal hebben. Ook blijkens deskundigen is deze
aanbieding in de tegenwoordige omstandigheden zeer
gunstig. Het kasgeld is reeds boven 4 gestegen; het
Beleggingsfront heeft de minimum rente van leeningen
op 4 gesteld en vele geldgevers gaan daar boven.
De heer Posthuma heeft er niet over gesproken, of
deze leening voordeelig is of niet. Blijkens den wet
houder komt deze bepaling in alle leeningen voor; spr.
heeft haar niet eerder in de voorstellen gezien. Hij
handhaaft zijn bezwaar; als de wet de belasting aan den
rente-ontvanger oplegt, dan moet niet een gemeente
lichaam aan een rijkslichaam te veel betalen. Spr. had
liever gehoord, dat de wethouder had geprobeerd van
deze bepaling af te komen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 110).
Den heer Rom Colthoff doet het genoegen, dat B. en
W. zich zooveel mogelijk verzetten tegen de opgedron
gen wijziging in de schoolgeldregeling. In den brief van
den Minister wordt gezegd, dat overeenstemming met
de Rijksregeling wordt verkregen door wijziging van
enkele artikelen, d.w.z., dat de gemeentelijke verorde
ning gelijk gemaakt moet worden aan die van het Rijk.
Dat is wel het gemakkelijkste, maar het gevolg is, dat
de regeling voor de betrokkenen weer slechter wordt.
De gemeentelijke verordening rekent per maand; de
nu voorgestelde per kwartaal. Tot nu toe was het zoo.
dat, als iemand in het begin van een kwartaal vertrok,
hij maar een maand schoolgeld behoefde te betalen.
Door deze wijziging wordt het nadeel voor de betref
fende personen driemaal zoo groot. Nu kan men wel
zeggen het zal zoo vaak niet voorkomen, maar daaruit
blijkt, dat het voordeel voor de gemeente dus ook al
niet zoo groot is en men het beter had kunnen laten
Spr. vindt het zeer onaangenaam, dat juist het publiek
weer benadeeld wordt, maar begrijpt wel, dat er weinig
aan te doen is. Hij hoopt, dat de Raad met hem gevoelt
dat dit voorstel noodgedwongen wordt aangenomen.
De heer Wiersma weet, dat B. en W. aanvankelijk
bezwaren hebben gehad t.a.v. de wijzigingen van art. 4
4e lid, der schoolgeldverordeningen. Men heeft al de
andere artikelen reeds gewijzigdspr. bepaalt zich
daarom tot art. 4. lid 4, van de verordeningen. Spr. ziet
onder het le, 2e en 3e lid allerlei groepen van personen
genoemd en hij vraagt zich af, welke nog overblijven
om onder lid 4 gerangschikt te kunnen worden. Ze
j zullen zeker wel bestaan, maar spr. wil toch gaarne
weten wie het kunnen zijn. Die vraag klemt te meer
daar spr. zich afvraagt welk bedrag hier eigenlijk zal
gelden voor de bepaling van de gemengde hoofdsom
Ten aanzien daarvan staat in art. 4, lid 4, dat dit bedrag
gelijk zal zijn aan dat, hetwelk voor de Rijksinkomsten
belasting verschuldigd is van het inkomen van den
belastingplichtige. Wat wordt hier verstaan onder dat
bedrag, alleen de hoofdsom Rijksinkomstenbelasting of
worden ook berekend de verschillende opcenten, die
daarop drukken, want dat zou een groot verschil maken
De heer Botke (weth.) zegt, dat B. en W. het artikel
omtrent de betaling bij tusschentijdsch verlaten der
school en tusschentijdsche toelating hebben bestreden
doch geen gelijk hebben gekregen, zoodat er niet aan
te ontkomen is.
Den heer Wiersma antwoordt spr., dat de door hem
genoemde bepaling is overgenomen uit de Rijksregeling
Wie zouden er buiten de personen, bedoeld in art. 4
sub 1, 2 en 3, nog overblijven, vraagt de heer Wiersma
B.v. Nederlanders, die in Duitschland, België of En
geland wonen en hun kinderen in Nederland op school
willen hebben; dezen vallen onder lid 4. Hoe de bere
kening van die inkomens zal zijn, weet spr., als niet-
deskundige, niet, noch hoe hun gemengde hoofdsom za
worden bepaald. Dat zal de Inspecteur der belastingen
moeten berekenen. Doch vermoedelijk zal het zelden
of nooit voorkomen.
Met alg. stemmen worden de ontwerpen A, B, C en
D onveranderd vastgesteld.
Punt 13 (bijl. no. 111). Met alg. stemmen wordt beslo
ten overeenkomstig het voorstel van B. en W
De heer Westra onthoudt zich van medestemmen.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. 127
Tegenwoordig 28 leden.
Afwezig de heer Meek en aanvankelijk de heer
Algera.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beijma,
Burgemeester.
Te behandelen punten
1. Vaststelling der notulen van de vergaderingen
van 7 Juni, 4 Juli, 26 Juli en 16 Augustus 1939.
2. Mededeelingen en rapporten.
3. Benoeming van een tijdelijk leeraar in de Neder-
landsche taal en letterkunde aan het gymnasium.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van de vergoeding ex art. 101, le lid, der
Lager-onderwijswet 1920 over het jaar 1936 aan be
sturen van bijzondere scholen (bijlage no. 121).
5. Alsvoren tot het verleenen van een bijdrage in
de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs ingevolge
art. 102 der Lager-onderwijswet 1920 over het jaar 1936
(bijlage no. 122).
6. Alsvoren in zake het voldoen aan de door de
Regeering gestelde eischen voor de toekenning van bij
zonderen steun uit het Werkloosheidssubsidiefonds voor
het dienstjaar 1938 (bijlage no. 120).
7. Alsvoren tot wijziging van de begrootingen,
dienst 1939, van de gemeente en van diverse gemeente
bedrijven en tot goedkeuring van de wijziging der be
grootingen van de Gemeentelijke Instelling voor Maat-
schappelijk Hulpbetoon en van het Stadsziekenhuis,
zulks naar aanleiding van de door de Commissie van
Overleg in zake de gemeentebegrootingen gemaakte
opmerkingen (bijlage nos. 119 en 124).
8. Alsvoren tot wijziging van de Salarisverordening
(bijlage no. 118).
9. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op
het verzoek van de Commissie voor den Herscholings
cursus in het hotel-, café- en restaurantbedrijf om toe
kenning van subsidie in de kosten van dien cursus
(bijlage no. 123).
Punt 1. De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2. Wordt medegedeeld
a. dat Ged. St. hebben goedgekeurd het Raadsbe
sluit van 27 September 1939 tot het aangaan van een
geldleening van 500.000.
Voor kennisgeving aangenomen.
De heer Posthuma vraagt inlichtingen over den post
in het rapport van de Gem. Gasfabriek voorgeschoten
vacantiegelden ad 640.71.
De Voorzitter antwoordt, dat aan personeel, dat
wegens vacantie op den dag van uitbetaling niet aan
wezig kan zijn, het loon uit de cokeskas vooruit wordt
betaald. Het wordt dan voorloopig op dezen post ge
boekt en later overgeboekt op den loonstaat.
De heer Posthuma: Is dat algemeen gebruikelijk?
De Voorzitter: B. en W. zullen daarnaar informeeren.
Spr. wijst er op, dat het Verificatiebureau blijkbaar met
deze boekingswijze genoegen neemt.
De heer Posthuma acht dit geval niet erg, maar als
het grooter omvang aanneemt, vindt hij het wel ernstig.
De rapporten worden voor kennisgeving aangenomen.
c. verzoek van den Secretaris van de Neutrale
Arbeiders Strijd Groep" om bij het bestuur van M.H.
aan te dringen op verhooging van steun aan ongeor
ganiseerden en kleine zelfstandigen.
Wordt voorgesteld het verzoek voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer Sterringa vereenigt zich met den inhoud van
dit verzoek en meent, dat de Raad het niet naast zich
moet neerleggen. Hij verzoekt B. en W. het in bespre
king te brengen.
De Voorzitter: Deze zaak behoort tot de competentie
van M.H., dat een zelfstandige instelling is.
De heer Sterringa zegt, dat deze zaak toch een groote
groep van ingezetenen raakt en dat daarvoor de Raad
verantwoordelijk is.
De Voorzitter antwoordt, dat volgens de door den
Raad vastgestelde verordening het bestuur van M.H.
zelfstandig is in de uitvoering der Armenwet. Wil de
Raad anders, dan wijzige hij de verordening.
De heer Sterringa: De Raad kan toch aandrang uit
oefenen op die instelling. Dat wordt ook alleen in het
adres verzocht. Daar de eischen billijk zijn, verzoekt
hij deze zaak hier in bespreking te brengen.
De heer Posthuma meent, dat er hier een uitzondering
moet zijn op den regel, om dergelijke adressen voor
kennisgeving aan te nemen. Het leven der gesteunden
wordt door het stijgen der prijzen steeds moeilijker; dat
wil niemand, ook de Raad van Leeuwarden niet, en
men moet alles doen, om daarin verbetering te brengen,
te meer. daar het nog duurder dreigt te worden.
Zijn B. en W. bereid in de volgende vergadering
mede te deelen, wat zij t.o.v. het in het adres gevraagde
denken te doen Dan bereikt men, wat allen willen
dat de gesteunden het wat ruimer krijgen.
De heer Wiersma meent, dat bij dit adres een af
schrift is gevoegd van het door adressant aan M.H.
gerichte verzoek. Indien dit den weth. van Soc. Zaken
competeert, vraagt spr., of M.H. adressant reeds ge
antwoord heeft, of dat het adres ten gevolge heeft ge
had, dat reeds maatregelen zijn genomen. In het adres
aan M.H. is sprake van het voorkomen van meer
slachtoffers van ondervoeding. Spr. vraagt, of het
inderdaad met de bedeelden zoover is gekomen.
De Voorzitter zegt, dat het verzoek aan M.H. niet
aan de orde is.
De heer Wiersma: In het adres aan den Raad wordt
verzocht aandrang uit te oefenen op M.H., om, wat
in het verzoek aan die instantie gevraagd wordt, ge
daan te krijgen. Dat spr. hierbij een zinsnede uit dat
verzoek citeert, is volkomen in de lijn.
Meent de weth. van Soc. Zaken ook, dat er thans
reeds ondervoeding is? Dan zullen door de stijging van
de kosten van levensonderhoud de gesteunden in nog
moeilijker positie komen.
De heer Van der Meulen zegt, dat het een eisch van
democratie is, dat de Raad zich houdt aan de regelen
van het staatsrecht en de staatsinrichting. Dat de heer
Sterringa er anders over denkt, is misschien te ver
klaren, maar voorop dient te staan, dat de Armenwet
als competent lichaam aanwijst óf een zelfstandig be
stuur van M.H. óf B. en W. Aan een van beide is
de uitvoering i.z. den steun opgedragen. Als er gezegd
wordt, dat de Raad op een lichaam, dat zelfstandig
heeft te beslissen, aandrang heeft uit te oefenen, stemt
spr.'s fractie daar niet mee in, en als de heer Posthuma
zegt, dat B. en W. met voorstellen moeten komen, dan
is dat, als het niet een ,,slip of the tongue" is, toch in
ieder geval voortgesproten uit een foutieven gedachten-
gang. Al stelt de Raad slechts vragen, dan is dat prac-
tisch hetzelfde als aandrang uitoefenen. Meent men,
dat het bestuur van M.H. zijn taak niet goed uitvoert
en dat voor den kleinen man en de kleine zelfstandigen
niet genoeg gedaan wordt, dan jage men het weg en
drage de uitvoering der Armenwet aan B. en W. op.
Wil de Raad inlichtingen hebben, dan is het eenige
wat hem competeert, aan B. en W. te vragen, mede
te deelen, hoe het met bepaalde punten zit. Mocht dan
blijken, dat het bestuur inderdaad in gebreke blijft, dan
weet de Raad den weg, dien spr. gewezen heefthet
bestuur naar huis zenden
Den heer Van der Schoot doet het eigenaardig aan,
dat deze zaak, niet door den Voorzitter in bespreking
gebracht, nu toch eigenlijk wel besproken wordt. Spr.
meent, dat deze kwestie niet des Raads is. Ieder wil
gaarne, dat de betrokkenen het beter krijgen, maar men