i
128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939.
moet deze aangelegenheid overlaten aan hen, die voor
het behartigen van dergelijke zaken zijn gekozen door
den Raad.
De heer Buiël heeft steeds blijk gegeven te dezen
hetzelfde standpunt in te nemen als de heer Van der
Meulen, maar hij wijst er op, dat het wel mogelijk is
om een zaak als deze in den Raad te bespreken,
n.l. bij de begrootingswijziging van M.H. Het betreft
hier niet de crisissteunregeling, maar de uitvoering
van de Armenwet en daar die is opgedragen aan
B. en W. en aan M.H., kan de Raad niet veel aan
deze zaak doen. Het moet adressanten echter tot troost
zijn, dat deze steeds al het mogelijke doet om spe
ciaal diegenen, over wie het hier gaat, tegemoet te
komen, maar het moet geen wedloop worden in den
Raad, wie het meeste kan bereiken. Alle Raadsleden
toch zijn er voor, dat voor deze menschen zooveel
mogelijk wordt gedaan. De regeling in de Armenwet is
er immers op gericht, dat men juist wil voorkomen, dat
politieke inzichten invloed op de armenzorg uitoefenen.
Daarom moeten dergelijke adressen voor kennisgeving
worden aangenomen.
Wil men over deze zaak spreken, dan kan dat bij de
begrooting gebeuren, door desnoods een wijziging voor
te stellen, of, zooals de heer Van der Meulen zeide,
bepaalde personen in het bestuur van M.H. te benoe
men. Doch debatten als dit moeten voorkomen worden.
De heer Sterringa zegt, dat hij inderdaad met den
heer Van der Meulen van opvatting verschilt t.o.v. het
begrip democratie. Z.i. heeft de laatste een volkomen
formeele opvatting van de democratie, waardoor de
belangen van adressanten op den achtergrond komen.
Spr. noemt de argumenten in het adres, dat den tegen-
woordigen toestand van deze menschen juist weergeeft,
volkomen steekhoudend. Het worde dus niet zonder
meer voor kennisgeving aangenomen. Spr. onderstreept
het verzoek van den heer Posthuma aan B. en W. om
in de volgende vergadering voorstellen te doen. Mocht
dit niet gebeuren, dan zal spr. zelf daarmee komen.
De Voorzitter zegt. niet in het verzoek van den heer
Posthuma te kunnen bewilligen, daar dit de Armenwet
raakt. Indien de Raad echter prijs stelt op informaties,
om deze zaak beter te kunnen beoordeelen, dan willen
B. en W. wel de inlichtingen van M.H. vragen en deze
in de volgende vergadering overleggen.
De heer Feddema (weth.) zegt, dat het adres bij
M.H. niet zoo maar voor kennisgeving is aangenomen,
maar wel degelijk is besproken. Het bestuur heeft voor-
loopig zijn houding aldus bepaald zoolang de groote
bonden van werknemers geen aandrang uitoefenen op
de Regeering om verhooging van crisissteun, zoolang
zal M.H. ook wachten met maatregelen, tenzij het
meent eerder te moeten ingrijpen. Aan de belangen van
de menschen. bedoeld in het adres, wordt warme aan
dacht besteed. Wanneer het bestuur straks de inlich
tingen moet geven, waarom B. en W. zullen vragen,
zal het daartoe volkomen bereid zijn, zoodat deze zaak
dan nogmaals hier ter sprake kan worden gebracht.
Van 29 October af verstrekt M.H. den brandstoffen-
toeslag, welke op dien datum vanwege de Regeering
aan de werkloozen wordt verleend, ook aan armlas
tigen.
Den heer Posthuma stelt het antwoord van den wet
houder zeer teleur. Dat M.H. niet iets doet, zoolang ook
de drie groote vakorganisaties niets doen, vindt hij
geen houding. (De heer Feddema: Dat heb ik niet ge
zegd). Hij hoopt, dat de wethouder zich in dit ant
woord vergist.
Spr. heeft nadrukkelijk gezegd, dat de geheele Raad
er van overtuigd is, dat in dezen tijd de steunuitkee-
ringen te laag zijn. Hij heeft den heer Van der Meulen
niet uitgeschakeld en wilde, dat deze ook zoo n breed
standpunt in zou kunnen nemen. Spr. vraagt B. en W.,
om in de volgende vergadering mee te deelen, of de
Raad in dezen iets kan doen. Er wordt hier geïnter
rumpeerd dat kan niet, maar spr. meent van wel. Er
is niet het minste bezwaar tegen, dat i.z. de prijsstijging
van de middelen tot levensonderhoud door B. en W.
aan hoogere instanties advies wordt uitgebracht. Spr.
weet maar al te goed en hij zegt den heer Van dei
Meulen, dat dit geen foutieve, maar een zeer zuivere
gedachtengang is dat, als men iets wil bereiken
de medewerking van hoogere instanties noodig is.
De Voorzitter: Welke hoogere instanties?
De heer Posthuma: De Min. van Soc. Zaken en van
Binn. Zaken b.v. Er moet en er kan van de zijde der
gemeente aandrang worden uitgeoefend om de steun
bedragen te verhoogen, wat op den duur toch ook zal
moeten gebeuren. Doen B. en W. dit niet en komt er
geen verbetering, dan zal de Raad ongetwijfeld iets in
die richting moeten doen. De tegenwoordige toestand
kan niet bestendigd worden.
De Voorzitter zegt, dat de heer Posthuma twee din
gen door elkaar haalt, n.l. de kwestie van de steunuit-
keering en die van de ondersteuning van ongeorgani
seerden en kleine zelfstandigen en deze hebben niets
met elkaar te maken.
De heer Posthuma: Ik heb mij los gemaakt van dit
adres.
De Voorzitter: Dan is dat heelemaal niet aan de orde.
De heer Posthuma: Voor mij wel.
De Voorzitter: Voor mij. als Voorzitter, niet en dat
is het voornaamste.
De heer IJtsma bestrijdt, dat de drie werknemers
organisaties tot nu toe niets zouden hebben gedaan en
deelt mede. dat de wethouder en ook M.H. kunnen
weten de bladen schrijven er iederen dag over
dat de vakvereenigingen van alle richtingen reeds
eenige weken bezig zijn, met den betrokken Minister
overleg te plegen over verbetering van den steun, al
is dit niet de steun in den zin der Armenwet. Nu kan
men hier wel halsstarrig willen praten over verbetering
van ondersteuning van armlastigen, maar dan bemoeit
men zich met iets, dat de Armenwet uitdrukkelijk aan
anderen opdraagt. Geen enkele Minister zou geneigd
zijn besprekingen te voeren over de steunbedragen in
gevolge de Armenwet, met de bedoeling het Burgerlijk
Armbestuur of M.H. te beïnvloeden. Nu het onder
havige adres is gekomen, moet men niet als een kat om
de heete brij heendraaien. De inkomsten van bijna a!
de steuntrekkenden en armlastigen zijn te laag, maar
ook van al de werkende kameraden. De Raad kan al
leen iets reëels doen, door een loonsverhooging voor te
stellen b.v. voor alle gemeente-ambtenaren en -werk
lieden. Dat behoort tot zijn competentie. Maar nu pro
beert men mooi weet te spelen n.a.v. een adres, wetende
dat zulks de betrokkenen eer schaadt, dan bevoordeelt.
De heer Hooiring zegt, dat het uiterst moeilijk is, de
voorziening van hen, die, vooral in dezen tijd, in grooten
nood verkeeren, in het openbaar te bespreken. Spr., als
lid van het bestuur van M.H., meent, dat de gevallen
welke daar behandeld worden, individueel zijn. Hij
neemt graag aan, dat de ondersteunden in het algemeen
tegenwoordig te kort komen, en nu gaat het er alleen
over, of de Raad, die aan M.H. de uitvoering van de
Armenwet heeft opgedragen, de handelingen van dat
bestuur niet vertrouwt; dan staat het den Raad vrij er
anderen, n.l. B. en W., voor in de plaats te stellen, en
dan kan men er iedere vergadering over praten of
interpellaties aanvragen.
Zonder dat het bestuur van M.H. kennis had van het
adres en zonder daartoe door de wet verplicht te zijn
heeft het met algemeene stemmen besloten, ook den
armlastigen brandstoftoeslag te geven, zij het niet in
dezelfde mate als de crisissteuntrekkers ontvangen.
Als er één materie uiterst moeilijk is. dan is het we!
de steun aan armlastigen. Het bestuur kan ten slotte
niet alles weten en er zullen wel eens beslissingen zijn
genomen, welke, had men alles geweten, anders waren
uitgevallen. Als echter een beslissing is genomen en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. 129
men kan met feiten aantoonen, dat het bestuur zich
daarmede heeft vergist, dan zal het een dergelijke be
slissing terug nemen, maar om in het algemeen te zeg
gen alle steunbedragen moeten met 20 verhoogd,
zou onbillijk zijn. Ieder geval moet op zich zelf worden
bekeken en daarbij houdt het bestuur zich aanbevolen
voor gegevens.
Discussies als deze hebben slechts ten gevolge, dat
men bij de betrokkenen verwachtingen opwekt, die niet
vervuld kunnen worden. Het bestuur van M.H. is zich
zeer goed bewust, welk standpunt het in deze tijden bij
de behandeling van steunaanvragen moet innemen.
Met alg. stemmen wordt het adres voor kennisgeving
aangenomen.
d. verzoek van G. Tilstra e.a. om te bepalen, dat
de Vrouwenpoortsbrug des namiddags na 12J/2 uur
eenigen tijd voor de scheepvaart zal zijn gesloten.
Wordt voorgesteld het verzoek ter afdoening in
handen van B. en W. te stellen.
De heer Rom Colthoff gaat met dit voorstel accoord.
Het gevaar van verandering in de brugsluitingstijden is,
dat men den een daarmee tegemoet komt en den ander
dupeert. Door verlenging der brugsluitingstijden du
peert men de scheepvaart. Een oplossing zou zijn, dat
de Alg. Friesche Levensverz.-Mij haar kantoren vroe
ger sluit; zij moet echter niet gevonden worden in ver
lenging der sluitingstijden. Misschien is er binnen den
openingstijd van 12.3013.50 uur een gaatje te vinden.
Het verzoek wordt in handen van B. en W. gesteld
ter afdoening.
e. dat B. en W. aan straten ten Z.O. van den
Groningerstraatweg de namen hebben gegeven van
Röntgenstraat en Johan de Walestraat en aan straten
op het terrein tusschen de Deli- en de Insulindestraat
de namen van Timorstraat en Bataviaplein.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3. De heeren Rom Colthoff en Van der Schoot
vormen het stembureau.
De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt
1. Th. H. d'Angremond te Soest;
2. mej. Dr. A. M. E. Draak te Nijmegen.
Benoemd wordt de heer d'Angremond met 24 stem
men (mej. Draak 3 stemmen).
Punten 4 en 5 (bijl. nos. 121 en 122). Met alg. stemmen
wordt besloten overeenkomstig de voor
stellen van B. en W.
De Voorzitter doet, tot het uitbrengen van verslag,
namens B. en W.. i.z. een financieele kwestie, de deuren
sluiten.
Na heropening der openbare vergadering stelt de
Voorzitter aan de orde
Punt 6 (bijl. no. 120).
De heer Algera is intusschen ter vergadering ver
schenen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W., sub 1.
Sub 2. Mevrouw Busscher—Sjerp zegt, dat haar
fractie de geëischte verlaging van de jaarwedden der
stadhuisboden zeer betreurt, te meer, omdat het een
incidenteele salarisverlaging is, die ook vroeger wel
voorkwamen, toen enkele salarissen soms werden
verlaagd, terwijl andere gelijk bleven. En juist nu is
het zeer te betreuren, daar binnenkort herziening van
de salarissen en de rechtspositie der ambtenaren op de
agenda komt. Voorts is het spr. opgevallen, dat deze
voorwaarde is gesteld in een brief van 25 Aug. 1939,
dus nog vóór de mobilisatie, toen de toestand nog
vrijwel normaal was. Men kan thans veilig aannemen,
dat sindsdien de kosten van het eerste levensonderhoud
reeds zijn gestegen. Daarom ook kan spr.'s fractie zich
niet met de verlaqing dezer salarissen vereenigen.
Den heer Posthuma doet het genoegen, dat de af
wikkeling van de begrooting 1938 haar beslag krijgt,
maar tegen de voorwaarde sub 2 heeft hij vele be
zwaren. Het is in het algemeen niet juist, dat de Raad
deze voorwaarde aanvaardt, maar ook niet, omdat het
hier lagere salarissen betreft, en de hoogere ongemoeid
worden gelaten. De Comm. v. O. of Ged. St. zullen
echter wel inzien, dat zij deze voorwaarde niet gestand
kunnen blijven doen, als de Raad haar, ook wegens de
gewijzigde omstandigheden, verwerpt. Het is nog niet
zoover, dat de loonen verhoogd kunnen worden, wat
de heer IJtsma noemde, maar meegaan met verlaging
kan spr.'s fractie in deze omstandigheden niet.
De heer Sterringa sluit zich bij de twee vorige spre
kers aan; hij kan aan de voorgestelde verlaging zijn
stem niet geven.
De heer Wiersma zegt, dat het standpunt van zijn
fractie wel bekend is, want in de laatste /aren is haar
meening t.o.v. incidenteele salarisverlaging meermalen
gebleken. Spr. c.s. hebben de voorwaarde sub 2 als
een absoluten eisch beschouwd en het niet-inwilligen
daarvan als een gevaar voor de extra-bijdrage gezien.
Doch met den heer Posthuma gelooft spr., dat de ge
wijzigde omstandigheden, o.m. de prijsstijging, misschien
ten gevolge kunnen hebben, dat de Commissie een soe
peler houding aanneemt. Spr. ondersteunt de gedachte,
om te trachten met dit argument deze salarisverlaging
zooveel mogelijk te keeren.
De heer Van der Meulen zegt, dat zijn fractie het
eens is met de door mevr. Busscher ontwikkelde be
zwaren, die spr. c.s. ook steeds hebben aangevoerd.
Toch meenen zij, dat men zich thans bij het voorstel
van B. en W. neer zal moeten leggen, omdat bij niet-
aanvaarding de extra-bijdrage niet wordt toegekend,
waardoor het kwaad nog veel grooter zou zijn. Zien
B. en W. er echter nog eenig licht in, om zich opnieuw
tot Den Haag te wenden, met een beroep op de bij
zondere omstandigheden, dan willen spr. c.s. hierin
gaarne meegaan, als daardoor ten minste de door de
Commissie gestelde termijn niet wordt overschreden.
Meenen B. en W. evenwel, dat niets meer in die rich
ting te doen is. dan legge de Raad zich noodgedwongen
bij dezen eisch neer.
De heer Westra merkt op, dat het niet opgaat, hier
het argument te gebruiken, dat door de op de mobili
satie gevolgde prijsstijging niet aan deze loonsverlaging
mag worden gedacht. Dit argument zou alleen gelden
tegen algemeene loonsverlaging. De Comm. v. O. is
echter van oordeel, dat de salarissen der boden in ver
houding tot andere te hoog zijn. Deze meening nu kan
men juist of onjuist vinden, en de Raad moet uitspreken,
dat hij dergelijke incidenteele salarisverlagingen al of
niet wenscht te aanvaarden, maar geen argumenten
aanvoeren, die in dit geval geen hout snijden. Spr. kan
er zich mee vereenigen, dat men zich bij deze zaak
neerlegt.
De heer Buiël heeft bezwaar tegen den datum van
1 October 1939. Daar de Centrale Raad van Beroep
uitgemaakt heeft, dat salarisverlaging met terugwer
kende kracht niet kan bestaan, zal de datum dus ver
anderd moeten worden in 1 November 1939.
De heer Botke (weth.) onderschrijft het betoog van
den heer Westra: deze salarissen zijn bezien in verband
met anderezou er echter sprake zijn van een salaris
herziening, dan diende die over de geheele linie te
geschieden.
B. en W. zijn niet con amore tot dit voorstel over
gegaan. Lang hebben zij zich verzet, doch de Commissie
bleef bij haar eisch, en, naar spr. meent, moet de Raad
hieraan voldoen, omdat de extra-bijdrage niet gemist
kan worden.
De Voorzitter wijst er op, dat Leeuwarden slechts
als het deze voorwaarde aanvaardt, de extra-bijdrage
kan krijgen.
Nu zijn dit geen nieuwe posten, noch voor den Raad,
noch voor B. en W. Uit en te na is hierover gecorres
pondeerd. Spr. herinnert zich, speciaal wat de salaris
verlaging der stadhuisboden aangaat, met den heer De
Boer naar Den Haag te zijn geweest; een paar keer