130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. wel is deze kwestie met den afdeelingschef van het betrokken Departement besproken. Toen werd reeds het salaris van de boden in verhouding tot die in andere gemeenten te hoog geacht, maar B. en W. hebben het nog gered, dat geen verlaging zou plaats hebben. Des tijds echter had Leeuwarden nog geen steun van het Rijk noodig. Zoodra dat wel het geval werd, is Den Haag weer op deze kwestie teruggekomen. Met loons verlaging als zoodanig heeft dit niets te maken. Na de zeer langdurige correspondentie over de be grooting 1938 zijn deze voorwaarden ten slotte over gebleven, een onaangenaam overblijfsel misschien van de vele opmerkingen, die in den loop der jaren over de verschillende begrootingen, die alle door elkaar loopen. zijn gemaakt. De heer Buiël herinnert aan de door hem bepleite wijziging van den datum in 1 November. De heer Posthuma kan niet met dit voorstel meegaan en vraagt stemming. Met 18 tegen 10 stemmen, die van de heeren Postma, Wiersma, Sterringa, De Walle, mevr. BusscherSjerp, de heeren Praamsma, Posthuma, Van der Schoot, mevr. Van Dijk Smit en den heer Van Eyck van Heslinga, wordt het voorstel van B. en W., sub 2, aangenomen. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W., sub 3 en 4. Sub 5. De heer Praamsma zegt, dat B. en W. opmerken, dat de prijs van de schoolbanken, vervaardigd door Gem.- werken, 22.45 per stuk (alg. kosten inbegrepen) is er in den handel 22.a 23.Bedoelt het College dat als bloote mededeeling of wil men een calculatie aan den Minister overleggen Spr. zou gaarne de kostprijs berekening van Gem.werken zien overgelegd: hij be twijfelt, een bedrijf als Gem.werken dat kleine kwan- tums hout koopt, vergelijkende met een op het maken van banken gespecialiseerd bedrijf, of het cijfer van Gem.werken wel juist is. De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat ook Gem. werken de banken machinaal maakt. Spr. dacht ook, dat fabrieksbanken goedkooper zouden zijn en daarom heeft hij Gem.werken een kostprijsberekening gevraagd, waaruit bleek, dat de daar gemaakte banken niet duur der kwamen. Deze berekening kan t.z.t. worden overgelegd: mis schien komt dit punt bij de begrooting wel weer aan de orde. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., sub 5. Sub 6. De heer Sterringa heeft, op dezelfde gronden als bij onderdeel 2, bezwaar tegen deze voorwaarde. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W.. sub 6 en 7. De heer Ster ringa wil geacht worden t.a.v. sub 6 te hebben tegen gestemd. Sub 8. De heer Praamsma heeft dit antwoord met verbazing gelezen. Deze zaak is hier herhaaldelijk behandeld en de laatste maal in de secties hebben B. en W. lofwaardig en volledig aangetoond, dat volgens een proefaanbeste- ding het schoonmaken der ruiten door particulieren duurder was dan door Gem.werken, zoodat de Raad, zwichtende voor de cijfers, moest toegeven, dat aanbe steding in het nadeel der gemeente zou zijn. Nu doet het wel wonderlijk aan, hier te lezen, dat de uitslag der aanbesteding van perceel I zeer bevredigend is geweest, zoodat er mee wordt doorgegaan. Dit eischt een nadere verklaring. Er volgt uit, dat de Raad niet klakkeloos op verstrekte cijfers af kan gaan. Spr. vraagt nadere specificatie, evenals bij de prijzen der eigen gemaakte schoolbanken. De Voorzitter antwoordt, dat de door den heer Praamsma genoemde mededeeling destijds te goeder trouw in de secties is gedaan. Iedereen kan tot inkeer komen: B. en W. in dit geval ook. De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat inderdaad eenigen tijd geleden bleek, dat het schoonmaken der ruiten voordeeliger in eigen beheer kon geschieden, zoodat men daarmede is doorgegaan. Toen in de secties werd gevraagd: kan het niet beter aanbesteed worden, hebben B. en W. die cijfers overgelegd. Intusschen hebben zij nog eens een proefaanbestedina gehouden, waaruit bleek, dat het schoonmaken nü wel goedkooper particulier kon gebeuren. Misschien doen B. en W. het later wel weer in eigen beheer, als dat dan weer goedkooper zou zijn. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., sub 8. Punt 7 (bijl. nos. 119 en 124). De heer Westra heeft met veel belangstelling kennis genomen van het advies der Fin. Comm. Het spijt hem dat deze begrootingswijziging de Commissie geen aan leiding heeft gegeven tot opmerkingen; reden daartoe was er zeker. Het moet toch ook haar opvallen, dat het op de begrooting geraamde bedrag aan extra-bijdragen ten slotte wel heel ver af ligt van het bedrag, dat uit eindelijk van het Rijk noodig is. Is het misschien voor een vroeger lid van het College moeilijk hierover te spreken, spr. wil het niet nalaten, al weet hij, dat critiek op het College in dit geval voor t/5 zelfcritiek is. Er is een tijd geweest en die moet zoo spoedig mo gelijk terugkeeren, dat de Raad mèt weth. Ritmeester het standpunt innam: zoo weinig mogelijk steun van het Rijk vragen. Alleen de heer Posthuma was indertijd buitengewoon gebrand op de extra-bijdrage. Al had Leeuwarden er misschien niet heelemaal buiten gekund in ieder geval is met deze bijdrage het paard van Troje binnengehaald. Maar ziende, dat b.v. voor 1938 het tekort op 4 ton was geraamd en uiteindelijk 55.000. noodig blijkt, vraagt men zich toch af, of de ramingen wel zoo juist mogelijk zijn geweest, te meer, nu de be zuinigingen, waarop de Commissie heeft aangedrongen, slechts een kwestie van centen waren, althans geen groote bedragen beliepen, terwijl bovendien andere bezuinigingen juist oorzaak zijn geweest van meer uit gaven. B. en W. hebben niet juist geraamd en voor den Raad is het altijd zeer moeilijk goede ramingen te ma ken: deze hangt af van de voorlichting van B. en W en die heeft gefaald. Niet dat B. en W„ toen zij die voorlichting gaven, onvoldoende onderlegd waren: ook zij hangen daarbij af van de inlichtingen der ambte naren. Men leere hieruit, dat voortaan den ambtenaren wordt voorgehouden spr. krijgt wel eens den indruk dat dit niet genoeg gebeurt dat de ramingen zooveel mogelijk met de werkelijkheid overeen moeten komen Iedere wethouder zal moeten zorgen, dat voor zijn af- deeling elke raming afdoende en zakelijk is gemotiveerd aan de hand van vroegere bedragen en bepaalde ver wachtingen, om te voorkomen, dat de Raad weer be slissingen neemt, in de meening, dat het tekort 4 ton bedraagt en het uiteindelijk maar 55.000.blijkt te zijn. Als B. en W. het hadden aangedurfd, de begroo ting sluitende of met een klein Rijksvoorschot aan te bieden, dan was men dichter bij de waarheid geweest dan met de raming van het groote tekort. Alle aandacht van B. en W. zij er dus op gericht, tot betere ramingen te komen. De Raadsmeerderheid heeft getracht voor de samen stelling van het College de meest juiste politieke basis te vinden: het ware misschien beter de meest juiste tech nische basis te vinden, hoewel het eene het andere niet behoeft uit te sluiten. De antecedenten van de nieuwe wethouders in hun particuliere leven wijzen in de rich ting, dat zij buitengewoon geschikt zullen zijn. Zij heb ben commercieelen aanleg, welke ook noodig is bij de visie op gemeentezaken. Spr. hoopt, dat een en ander Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. 131 bij volgende begrootingen moge blijken uit juiste ramin- gen. T.a.v. den post presentiegelden meent spr., dat deze mogelijk daarom wordt verlaagd, omdat eerst geraamd was. dat er twee begrootingsvergaderingen zouden wor den gehouden, n.l. voor 1939 en voor 1940. Spr. wijst er op, dat er dus weer aan gedacht schijnt te zijn, de begrooting 1940 niet in dit kalenderjaar te behandelen, waardoor het presentiegeld inderdaad kan worden teruggebracht. Tegen dit laatste heeft spr. geen be zwaar, maar wel tegen het feit, dat de begrooting 1940 niet in dit jaar nog kan worden behandeld. De Raad is tot nu toe zoet gehouden met de mededeeling, dat het mogelijk was, juistere ramingen te geven naarmate de begrooting later in den Raad behandeld wordt, doordat dan nog allerlei veranderingen kunnen worden aange bracht. Daar de begrooting 1938 is behandeld in het eind van Maart, dus zoo laat mogelijk, meent spr., dat nu wel gebleken is, dat dit argument heeft afgedaan. In dit jaar zal de behandeling der begrooting 1940 ook wel niet meer mogelijk zijn. Spr. ként dat. (De Voor zitter: Er zijn nieuwe wethouders!) Juist daarom wil ook spr. thans dezen eisch niet stellen maar wel wil hij er op wijzen, dat de Raad er prijs op stellen moet, dat in de toekomst de begrooting op den juisten tijd, zooals ook in sommige andere plaatsen ge beurt, behandeld wordt; later kunnen dan eventueele veranderingen nog worden aangebracht. Spr. hoopt, dat er voor 1941 rekening mee gehouden zal worden De heer Van Kollem wil den heer Westra in een enkel onderwerp uit zijn interessant betoog volgen, om dat deze hem daarin, zooal niet persoonlijk, dan toch als lid van de Fin. Comm., in het geding heeft gebracht. Spr. had deze woorden evenwel niet van den heer Westra verwacht; hij had dezen voor scherpzinniger aangezien. Na de philippica van den heer Buiël ter gelegenheid van de wethoudersverkiezing is het nu door den heer Westra gesprokene een groote genoegdoening geweest voor die Raadsleden, die er toe hebben meegewerkt, den heer Westra niet weer als wethouder te kiezen, want hij heeft hier openlijk gezegd wat te prijzen is dat hij meent, dat het College den Raad niet goed heeft ingelicht, wat hij volmondig mee voor zijn reke ning neemt. Maar een wethouder, die zoolang achter de groene tafel gezeten heeft als de heer Westra, moet zoo iets niet meer behoeven te zeggen. T.a.v. de conclusie, als zou de Fin. Comm. onvol doende aandacht aan deze begrootingswijziging hebben besteed, vraagt spr. hoe weet de heer Westra dat? Hij is immers geen lid van die Commissie. Spr. ver klaart, dat elk punt zeer degelijk en breedvoerig is be sproken. En al is het resultaat geweest, dat zij geen redenen heeft gevonden, om te ageeren, gelijk de heer Westra wenschte, zij heeft de zaken van den prac- tischen kant bekeken. Het doet spr. genoegen en hij meent, dat de geheele Raad eenzelfde gedachte zal heb ben, dat men tegenwoordig een weth. van Fin. heeft, die zich wil plaatsen op den grond der werkelijkheid en die den Raad volledig met den stand van zaken op de hoogte wil stellen, zonder zich af te vragen, of het mooi of niet mooi zal klinken. Zoo heeft hij het ook in de Commissie gedaan. De heer Westra had kunnen ver nemen en moest het als vroegere wethouder ook weten, dat de oorzaken van de groote verschillen geheel anders zijn als hij in zijn grage zelfbeschuldiging die voor spr. een klein bijsmaakje had, want eigenlijk geldt die slechts voor 1/5 den heer Westra zelf en voor 4/s zijn vroegere collega's heeft voorgesteld. Zoo kon een groote som geld niet worden uitgegeven, omdat men van hoogerhand eenvoudig geen fiat er aan verleende. Voorts zijn er groote meevallers, die niemand heeft kunnen voorzien, n.l. aan rente, belasting op publieke verma kelijkheden en aan belastingopbrengst, waaruit blijkt, dat het Leeuwarden gelukkig nog niet zoo slecht gaat. De heer Westra drukte zich ongeveer aldus uit, dat Leeuwarden mèt de extra-bijdrage het paard van Troje heeft binnengehaald, hoewel het er misschien niet heele maal buiten had gekund. Dus de heer Westra schijnt niet vast overtuigd, dat men er hier buiten kon. In elk geval kan het hem tot troost zijn, dat hij tijdens zijn wethouderschap ten volle overtuigd was, dat men er niet buiten kon; anders had hij zich niet achter de be grooting kunnen plaatsen. Spr. had deze opmerkingen liever niet van den heer Westra gehoord. Het is wel heel aardig voor buiten staanders, iemand te hooren, die het boetekleed aan trekt, maar als deze zegt, dat de financieele en zakelijke kijk van de nieuwe wethouders van dien aard is, dat die misschien in het voordeel van de gemeente zal zijn. moet men daaruit concludeeren, dat de heer Westra heelemaal geen financieelen of zakelijken kijk heeft. Spr. meent, dat men deze begrootingswijziging reëel en zuiver moet bezien, en de verschillende posten na gaande, zal de Raad mèt spr. overtuigd worden, dat dit geen dingen zijn, waarover men zich moet verwonderen, maar dat er voordeelen en ook enkele nadeelen zijn geweest, die onmogelijk konden worden voorzien. T.a.v. volgno. 318 in bijl. 119, had spr. in de Fin. Comm. zijn stem voorbehouden. Thans trekt hij, na de zaak persoonlijk te hebben bekeken, zijn bezwaren in. Ofschoon wel wenschelijk, moet dit werk tot later wor den uitgesteld. Omtrent het Wilhelminaplein is men het in de Fin. Comm. niet eens. Bij spr.'s weten is thans nog geldig een Raadsbesluit van 31 Januari 1939, toen is aange nomen een voorstel-Molenaar, dat 30.000.zou wor den uitgetrokken op den Kap.dienst en elk jaar 3000.- daarvan uit den gewonen dienst zou worden bestreden. Nu meent een deel van de Fin. Comm., dat die 3000. uit den post „onderhoud van straten en pleinen" moet komen. Spr. vraagt nu, of dat besluit van 31 Januari 1939, waarop 30 Augustus 1939 een brief van Ged. St. is ingekomen, is goedgekeurd. Als het besluit op het voorstel-Molenaar thans nog geldt, dan meent spr., dat op de begrooting 1940 (spr. is het met het College eens, dat deze verbetering in dit jaar toch niet meer gebeurt) een bedrag van 3000.uit den gewonen dienst buiten het onderhoud van straten en pleinen moet worden gevonden. Te 10.30 uur des nam. wordt de vergadering geschorst. Te 10.45 uur wordt de vergadering voortgezet. De heer Algera zal zich niet begeven in den strijd der oude bondgenooten, die blijkens hun redevoeringen het non-agressiepact hebben opgezegd. Door dien strijd is wel duidelijk aan het licht gekomen de waarde van de zelfstandigheidspolitiek, die spr.'s fractie in den loop der jaren heeft gevoerd. Spr. wijst er op, dat de Comm. van O., formeel gezien, wel wat te ver gaat. Het spreekt van zelf, op grond van de desbetreffende rege len, dat zij groote vrijheid heeft i.z. de maatregelen t.o.v. de begrooting. Maar dat zij t.a.v. den post „onderhoud van wegen en straten" schrijft: „Echter zal ik tevens gaarne de toezegging ontvangen, dat ook in 1939 en volgende jaren aan deze voorwaarde zal worden vol daan", spr. gelooft, dat deze eisch niet aan den Raad noch aan B. en W. mag worden gesteld; deze kunnen zich niet reeds nu vastleggen t.a.v. de begrooting van volgende jaren. Hij hoopt, dat aan dezen eisch niet zal worden voldaan. Spr.'s tweede voorbeeld raakt het subsidie van het Chr. Bewaarschoolonderwijs. Hier stelde de Commissie, op grond van een onderzoek harerzijds naar de exploi tatie-rekening, een verlaging voor, welke B. en W. ge lukkig niet hebben aanvaard. Nu kan spr. zich inden ken, dat de Commissie oordeelt, dat op grond van den financieelen toestand der gemeente een bepaald sub sidie niet moet worden toegekend, maar het gaat te ver dat zij daartoe de exploitatierekening van de gesubsi-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 3