132 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. dieerde vereeniging naziet. Wel kan de Raad dit doen. De Raad heeft t.a.v. deze nota tweeërlei voorwaarden in acht te nemen, n.l. dwingende en facultatieve. Een dwingende voorwaarde is, dat de Raad ook bij de begrooting 1939 moet voldoen aan de voorwaarden, die voor 1938 zijn gesteld en dat is in den loop van den tijd al gebeurdvanavond heeft men daarvan het laatste bedrijf gehad. Een andere dwingende voor waarde is de limiet van 110.000.extra-bijdrage. Voorts schrijft de Commissie: „Het beramen van maatregelen, ter beperking van het tekort tot 110.000.- wordt met inachtneming der hieronder genoemde be zuinigingen aan Uw College overgelaten.". Wat is nu de beteekenis van het woord „inachtneming" Naar spr. meent, moet de Raad wel op de door de Commissie genoemde punten letten, maar is hij er niet aan gebon den. Hij is slechts gebonden aan het bedrag van 110.000.en het wordt aan hem overgelaten te be palen, hoe het zal gevonden worden. De Raad kan een bepaalde voorwaarde al of niet accepteeren, mits wordt voldaan aan de gestelde limiet. Dit lijkt spr. een belang rijke vooruitgang. Natuurlijk moet de Raad nu in dit opzicht niet lichtvaardig handelen. De volle verant woordelijkheid drukt nu op hem. Men kan niet zeggen: de Commissie eischt alleen, dat wij komen tot de ge stelde limiet, dus behoeven wij ons niet aan haar aparte voorwaarden te houden. Men moet nü juist post voor post nagaan en zich afvragen, of elke post verant woord is. De verantwoordelijkheid van het Gemeente bestuur is in dit opzicht volledig hersteld. De heer Buiël zegt, dat uit de stukken blijkt wie er ook de schuld van draagt of wien er dank voor ge bracht moet worden dat de ramingen niet kloppen met de werkelijkheid, een kwaal, waaraan de begroo tingen steeds leden. Spr. noemt ramen,: goed ramen, maar niet 2 X te hoog of te laag. Hij weet, dat er ver schillende inzichten warenweth. Ritmeester raamde te ruim, weth. Hellema te zuinig. De heer Van Kollem heeft wel woorden van hulde aan weth. Botke gebracht, maar spr. weet tot nu toe niet, hoe de heer Botke raamt. Spr. heeft er ook bij de begrooting 1939 op gewezen, dat verschillende inkomstenposten te laag waren ge raamd. Er is toen van de tafel van B. en W. een gebaar gemaakt van „zeg er nu niet te veel van", dat wel z'n beteekenis zal hebben gehad. Men moet zoo zuiver mo gelijk ramen. B. en W. hebben steeds gezegd, met het oog op zuivere ramingen, de begrooting niet in de eerste vergadering van September, zooals is voorge schreven, ter tafel te brengen en zij wachten daarmede steeds tot het volgende jaar. Dit is geen systeem en de Raad zit nu evengoed met onjuiste ramingen. Er is geen enkele reden om ook hier niet in September of October met de begrooting te komen. De heer Algera wees op de belangrijke verandering in de wijze van beoordeeling der begrooting door de hoogere autoriteiten. Spr. gelooft ook, dat men dit niet te gering moet achten. Vooral t.o.v. de nieuwe begroo ting zal deze wijziging een groote vooruitgang betee- kenen. Immers kan de Raad voortaan zeggen: wij heb ben in totaal zooveel duizend gulden noodig en is het verder aan den Raad, hoe de begrooting sluitende te maken. Spr. hoopt, dat B. en W. dit zullen weten te benutten, en posten, welke de Commissie wilde verla gen, doch de Raad niet, weer naar 's Raads wil worden veranderd. Dan behoeft er hier niet steeds weer gezegd te worden de Commissie wil het en anders komt de extra-bijdrage in gevaar. De heer H. de Boer zegt, dat volgens 's Ministers brief van 20 Maart de gemeente voor onderhoud van straten en pleinen (volgnos. 313, 314 en 337) 60.000- mag besteden. B. en W. zeggen, dat aan deze limiet wel niet te ontkomen zal zijn; spr. kan zich dat inden ken. De Commissie heeft dit verordineerd en Leeuwar den kan, hoe allen het ook betreuren, momenteel niet buiten de extra-bijdrage en moet de consequentie daar van aanvaarden. Spr. weet, dat de gemeente niet vrij is in haar doen en laten: in art. 148 der Grondwet en 228 e.v. der Gemeentewet wordt het toezicht van Ged. St. op de gemeentefinanciën geregeld, die de vereischte goed keuring voor het doen van uitgaven moeten geven. Nu mag op zichzelf dit toezicht lastig zijn, principieel is het juist, vooral, omdat beroep op de Kroon mogelijk is. Spr. weet ook, dat in dezen crisistijd honderden ge meenten noodlijdend zijn; daarmede is een nieuwe toe stand ingetreden. Het Rijk verleent extra-subsidie voor begrootingstekorten en stelt t.a.v. bepaalde uitgaven en inkomsten zijn eischen. Ook dat kan spr. verklaren: de financieele afhankelijkheid brengt haar consequenties mee, maar dat mag niet lijden tot excessen en dat is hier het geval. Ook de Raad zal zich bij de gestelde limiei van 60.000.noodgedwongen moeten neerleggen: het is een conditio sine qua non van Den Haag. Dat de gemeente zich aan die limiet moet houden, is erg, maar erger is, dat zij zich binnen die limiet niet meer vrij zal kunnen bewegen. Bij de stukken is een staat gevoegd van straten, welke naar het oordeel van den Hoofd ingenieur van den ^Vaterstaat kunnen vervallen van de lijst van straten, die door Gem.werken voor onderhoud en verbetering is opgemaakt. Dit is geen financieel toe zicht meer, doch controle van den technischen dienst der Provincie op dien van de gemeente; Ged. St. gaan hier zitten op de stoelen van B. en W. Spr. wil niemand onaangenaam zijn, ook niet bij het beoordeelen van deze kwestiedit onderzoek zal wel op aandrang van de Comm. v. O. zijn ingesteld. Feit is echter, dat, als resul taat van het controleeren door den technischen dienst van de Provincie van de lijst van straten van Gem. werken, bij de stukken een staat ligt van straten en pleinen, waarvan volgens den Hoofdingenieur „het voorgenomen onderhoudswerk in dit jaar zonder over wegend bezwaar kan worden uitgesteld of beperkt.". Al is er dus geen overwegend bezwaar tegen, bezwaar is er wel, want, zoo leest men in de stukken „sommige van de op dezen staat (i.e. van Gem.werken) voor komende verstratingen zullen in 1939 waarschijnlijk eerder onderhoud moeten ondergaan. De kosten daar van kunnen echter wel worden gevonden uit de ramin gen voor de andere straten en pleinen.". Voor Raad en gemeente dus het bewijs, dat Gem.werken zich bij het onderhoud van straten en pleinen tot het uiterste heeft beperkt. Spr. zegt dit ter voorkoming van legende vorming. De Raad wordt hier geheel onder curateele gesteld Zoo'n handelwijze doodt alle energie bij den dienst van Gem.werken, die toch al onder zoo moeilijke omstan digheden moet werken. Hoelang zullen deze nog duren? Spr. verheugt er zich met het College over, dat in tegen stelling met vorige jaren het gemeentebestuur thans eenige meerdere vrijheid wordt gelaten bij de beoor deeling, op welke posten en tot welke bedragen moet worden bezuinigd, om tot de toegestane 110.000.— extra-bijdrage te komen. Dit toont althans eenige soe pelheid, maar des te meer is in strijd daarmede en te betreuren het feit, dat t.a.v. het onderhoud van straten en pleinen een methode is toegepast, welke niet alleen prikkelend werkt, maar mede ten gevolge heeft, dat het verantwoordelijkheidsgevoel in het algemeen er door verslapt. Eer is teer Bovendien staat er nog altijd in de Grondwet, dat aan den Raad het bestuur van de gemeente-huishouding wordt overgelaten. De heer Posthuma keurt het ook af, dat Ged. St. een Provinciaal ambtenaar de stad insturen om na te gaan. of de bestratingen al of niet aan de eischen voldoen Spr. hoopt, dat het bij dit eene geval blijft, dat nog dateert uit den tijd, voordat het nieuwe College van Ged. St. tot stand is gekomen. Het is van groote waar de, dat er verschil in methode bij de beoordeeling der begrooting door de Comm. v. O. valt waar te nemen en dat, zooals de heer Algera heeft gezeqd, de ge meente meer vrijheid van beweging krijgt. De Raad is Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. 133 nu weer op den goeden weg. Spr. weet tè goed, hoe groot de invloed van Ged. St. op de Haagsche Comm. is, en, zich verheugende over deze wijziging, wil hij hier een woord van dank daarvoor aan het tegenwoor dige College van Ged. St. wijden. De heer Westra doet, alsof spr. indertijd het vragen van de extra-bijdrage zoo prettig vond. Hij was toen echter de eenige. die wist, dat het moest, en ook de heer Westra had dat, als lid van het College, moeten weten: dit bewijst, hoe weinig deze in de zaken zat. De heer Praamsma zegt, dat hier is besproken het groote verschil tusschen het oorspronkelijk geraamde en het uiteindelijke begrootingstekort. Of de heer Wes tra wel de rechte man was, om het door hem gevoerde betoog hier te houden, betwijfelt spr., die in dit betoog de bevestiging heeft gevonden van feiten, steeds door zijn fractie aangetoond. Bij de begrootingen is hunner zijds steeds de vrome wensch geuit, dat B. en W. t.a.v. deze kwestie diligent zouden zijn, en anderen wezen er op, dat de financiën van de gemeente goed besteed moesten worden, er zoodoende naar strevende, Leeu warden vrij te maken van Den Haag, waardoor het zelf weer kon beslissen, hoe het de gelden wil besteden. Als men ziet, dat de begrooting sluit met een tekort van 85.000. terwijl 410.000.— was ge raamd, en gelet op wat men laatst heeft gezien bij de pers. belasting, dan gelooft spr., dat. als het College er ernstig aandacht aan schenkt. Leeuwarden in de nabije toekomst weer zichzelf kan worden. Spr. neemt gaarne aan, dat Leeuwarden in den heer Botke een wethouder heeft, die op den bodem der wer kelijkheid staat. Hij zou echter graag vernemen, of het ook diens streven is, er bij de nieuwe begrooting reke ning mee te houden, dat de ramingen zoo goed mogelijk de werkelijkheid benaderen. Spr. c.s. hebben herhaal delijk voorstellen gedaan in die richting en daarbij hebben zij soms medelijden gehad met het College, dat in zijn Aanbiedingsbrieven sprak van „de grootst mo gelijke ernst, waarmede de begrooting is opgezet' en ..de meest serieuze èn nauwgezette ramingen", en onder elkaar hebben spr. c.s. wel eens gezegd zou dat alle maal waar zijn Zij hebben toen bedragen aangegeven, welke zij aan den hoogen kant achtten. (De Voorzitter: Omdat U bezuinigen wilde, maar niet, omdat de ramin gen te hoog waren). Spr. c.s. hebben daarmede betere ramingen gegeven. Gelukkig kan het uiteindelijke tekort haast geen tekort meer genoemd worden. Wat den post voor straten en pleinen betreft, er is hier gezegd: zoo komt de Raad onder curateele. B. en W. komen dan onder curateele, niet de Raad. De heer H. de Boer vraagt zich af, of het wel juist is, dat de technische dienst der Provincie dit onderzoek heeft ingesteld. Misschien wel niet: spr. is er echter blij mee en heeft deze zaak met groote belangstelling gevolgd. Spr. c.s., die buiten het College worden gehouden, vin den het wel nuttig, dat van de andere zijde een onder zoek wordt ingesteld i.z. straten en pleinen. De heer H. de Boer doet voorts, alsof er een zekere suggestie aan ten grondslag ligt. Spr. heeft de stukken van den Hoofdingenieur met genoegen gelezen, niet alleen om den inhoud, maar ook om de groote objectiviteit, die dezen doet opmerken, dat, al zou naar den maatstaf van den feitelijken onderhoudstoestand op het oogen- blik op gemelden onderhoudspost wel 40.000.kun nen worden bezuinigd, hij een zoo radicale inkrimping in strijd acht met het gemeentebelang. Genoemde Hoofdinspecteur schrijft voorts „Naar mij voorkomt, dient in een noodlijdende ge meente als Leeuwarden een onderhoudspolitiek te worden gevolgd, waarbij eenerzijds met redelijke eischen van het verkeer en van een behoorlijke be woonbaarheid der gemeente rekening wordt gehou den, en waarbij anderzijds de noodige zuinigheid wordt betracht, zonder daarbij het belang van een goede en duurzame instandhouding van de straten en pleinen uit het oog te verliezen. Met inachtneming van dezen regel heb ik een staat doen opmaken van de straten en pleinen, waarvan het voorgenomen onderhoudswerk in dit jaar zonder overwegend be zwaar kan worden uitgesteld of beperkt." Deze staat wijst een totaal aan van 9000.is dat nu zoo erg? Gem.werken had oorspronkelijk 72.225. voor straten-onderhoud aangenomen, en B. en W. heb ben er 12.000.afgetrokken, als niet noodzakelijk onderhoud voor dit jaar. De Hoofdingenieur gaat nu slechts een ietsje verder. Als een Provinciale dienst een gemeentedienst nagaat, zooals hier is gebeurd, en men komt met een redelijke conclusie als hier, dan is er niets op tegen. 3pr. ontkent, dat dat onderzoek zou zijn uitgegaan van de gedachte wij zullen er nu eens wat afhalen De heer Botke (weth.) zegt, dat de Fin. Comm. zeer zeker met belangstelling kennis heeft genomen van de begrootingswijzigingen, maar zij heeft gemeend geen opmerkingen te behoeven te maken en was verblijd, dat, nadat alle posten onder de loupe genomen waren, het tekort tot 82.000.— teruggebracht kon worden. Het is bekend, dat weth. Ritmeester altijd nogal opti mistisch was en zijn begrootingen zoo trachtte op te zetten, dat de gemeente buiten de bemoeiing van het Rijk bleef. Nu houdt spr. wel van optimisten: den heer Ritmeester is het werk echter bij de handen afgebroken, het liep allemaal tegen. Men weet, dat de begrooting 1936 lang niet uit kwam en dat al de voorstellen van den heer Ritmeester er toch niet toe konden leiden, buiten bemoeiing van de Regeering te blijven. Het tekort was destijds 280.000.—. Toen de zaak goed en wel aan de orde was, is de heer Ritmeester vertrok ken wegens zijn benoeming tot Burgemeester van Den Helder. Zijn opvolger was geen optimist, maar meer een pessimist, zooals hier is gezegd en wilde den zeer voor- zichtigen weg bewandelen, mede, omdat hij meende, dat de primitieve begrooting den grondslag zou vormen voor de extra-bijdrage, waarom hij de raming aan den veiligen kant hield. Maar spr. heeft altijd gezegd, als men een primitieve begrooting met te veilige ramingen opzet, zoodat men een groote bijdrage moet ramen, zooals in 1937 en 1938, en later blijkt, dat men minder noodig heeft, dan zal het Rijk toch zeker niet meer be talen dan noodig is. Zulks zou toch ook absurd zijn Het geheele jaar 1937 heeft men hier met de te veilige ramingen omgepakt, maar toch meende weth. Hellema, dat dit de juiste weg was. Later is echter een andere weg bewandeld. Toen de begrooting 1938 werd opgezet, was die van 1937 nog niet afgedaan. De pessimistische gedachten omtrent de begrooting 1937 heeft de heer Hellema nogal lang behouden, want in Januari 1938, toen er nog een zeer hoog tekort was, werd geschreven aan Ged. St., dat men niet wist, of de meevallers tegen de tegenvallers zouden opwegen, maar bij de eind- wijziging werd het groote tekort teruggebracht tot 100.000.Ook de begrooting 1938 was in denzelfden voorzichtigen vorm opgezet. Nu bespreekt een weth. van Fin. de zaken wel met de ambtenaren, maar het is voor hem niet doenlijk, zich over al de posten een volledig oordeel te vormen. Wel kan hij zeggen: raam zoo nauwkeurig mogelijk. Men zal spr. toegeven, dat hij, in 1938 weth. van Fin. geworden, onmiddellijk met het vorige systeem gebroken heeft. In October 1938 heeft hij een geheele herziening van de begrooting aan de orde gesteld. Toen is het tekort al belangrijk teruggeloopen, maar nog niet in die mate. dat men tot rond 60.000.kwam. Tot den heer Westra zegt spr., dat deze wel zal weten, dat het zeer moeilijk is precies te ramen. De uitkomsten van de Lichtbedrijven vielen ook altijd nogal mee, maar toch zal de heer Westra bij den opzet geen onnauwkeurig heden hebben geconstateerd. Op het tekort van de be grooting 1938 is een groot bedrag ingehaald, waarvoor, behalve de post van 56.000. die indertijd was vast-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 4