134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. gesteld als aflossing op de schuld ad 280.000.van 1936, verschillende oorzaken zijn aan te wijzen. Zoo kon Gem.werken, doordat de brief van de Comm. v. O. laat kwam, verschillende werken niet meer uitvoeren, waardoor 36.500.bespaard bleef. Daarbij kwam de post „Onvoorzien die aangehouden wordt op Yi gulden per inwoner en dus in totaal ruim 27.000.bedraagt. Door herzieningen was dat bedrag iets hooger over 1938, n.l. 33.400. De post rente van kasgeld leverde een overschot op van 38.900.doordat de rente in 1938 bijzonder laag is geweest; bij het opzetten van een begrooting kan men niet voorzien, dat gedurende een tijd van het jaar een rente wordt betaald van slechts Y Yi en' zooals b.v. in de spannende dagen van eind September, de rente hooger wordt dan normaal. Wat het Grondbedrijf betreft, men moet aannemen, dat hiervan een zoo nauwkeurig mogelijke begrooting wordt opgezet, maar het blijven ramingen. In 1938 is daar 24.900.meer overgehouden dan was geraamd, vooral door de lagere rente. De Gasfabriek had een grootere winst van 14.600. Het Slachthuis leverde een grootere winst op van 7900.De Rei niging viel 7000.mee. en bovendien was er een hoogere belastingopbrengst van 35.300. Nu weet de heer Westra ook wel, dat de meeste belastingen worden gebaseerd op de opgaven van den Inspecteur, die, naar men ziet, ook kunnen meevallen. De genoemde posten beloopen samen al 254.500.en dan komen er nog kleinere posten bij. Na de aanmerkingen van Ged. St. op de begrooting 1937 heeft spr. in 1938 gezegd: wij moeten een zuiver overzicht geven, niet alleen van de door de Commissie aangewezen posten, maar ook van andere. Ook bij een zoo nauwkeurig mogelijke raming moet er een veiligheidsmarge zijn voor eventueele tegenval lers. De heer Westra weet ook heel goed, dat in nor male tijden wel 3'/2 a 4 ton is overgehouden en in som mige jaren nog wel meer. Ook bij de begrooting 1939 heeft spr. nog gezegd, geen voorspellingen te zullen doen. Elk jaar heeft zijn bijzondere behoeften. Spr. hoopte toen, dat het mee zou vallen en het is meegevallen. De post „verrekening der uitkeering uit het Gemeentefonds" (volgno. 8), die voor memorie was gesteld, b.v., bedraagt 33.900.hoewel daar tegenover staat, dat er uitgaven waren (volgno. 195), die 14.400.— vergden; dus de verrekening gaf een voordeel van f 19.500.Men kan evenwel niet alles vooruit zien. Spr. neemt als voorbeeld voor de be grooting 1940 weer de rente van het kasgeld. Zou men er bij de raming op gerekend hebben, dat de lage rente van den laatsten tijd zou blijven bestaan, dan zou men vermoedelijk faliekant uitkomen. Of men of 4 betaalt, maakt over een geheel jaar natuurlijk een groot verschil. Men moet rekening houden met den toestand op het oogenblik, dat men de begrooting opmaakt. Een begroo ting blijft echter altijd een raming en het zou wel bij zonder zijn, dat een raming precies uitkomt. Als alles normaal verloopt, houdt men iets over. Of, zooals hier vroeger werd gezegd Er zit eenige muziek in de be grooting De heer Westra heeft gevraagd de begrooting vroe ger in te dienen. Er is echter vooruitgang te bespeuren. In 1938 is de begrooting behandeld in het eind van Maart, in 1939 in het eind van Januari, maar toch heeft deze vervroeging van twee maanden niet als resultaat gehad, dat de Commissie nu eerder gereed was met het nagaan van de begrooting, want eerst op 30 Augustus 1939 kwamen de betreffende opmerkingen hier binnen Hoewel het ter Secretarie zeer druk is, hopen B. en W. toch, dat de begrooting voor 1940 weer eerder, n.l. half Januari, zal kunnen worden behandeld, en later misschien op den normalen tijd. In Amsterdam is men wel op tijd, is gezegd. Maar daar is ook een speciale begrootingsdienst. die het geheele jaar doorwerkt; als VWUfW de eene begrooting af is. begint men onmiddellijk weer met de andere. Vroeger, in den goeden ouden tijd, had de weth. van Fin. niet veel begrootingswijzigingen te behandelen, maar tegenwoordig komen ze telkens voor. De heer Van Kollem heeft de nieuwe wethouders verdedigd. Spr. hoopt zijn gedeelte van de taak van het College na te komen. B. en W. trachten steeds de zaak zoo zuiver mogelijk voor te stellen en spr. denkt dan ook wel, dat de hoogere instanties over die handelwijze tevreden zullen zijn. Wij hebben ons, aldus spr., niet precies aan de in uitzicht gestelde 110.000.gehou den, maar nogmaals post voor post nagegaan en kwamen tot een tekort van 82.000.Jammer, dat hierop on middellijk een teleurstelling volgde, doordat M.H. ten gevolge van de slechte tijden meer noodig had voor de kleine zelfstandigen; hierdoor werd het tekort hooger, andere posten vielen echter iets mee. Het uiteindelijke tekort is nu 100.775.dus beneden de limiet, door de Comm. gesteld. Den heer Algera geeft spr. toe, dat men binnen de limiet van 110.000.vrijer is dan voorheen. B. en W. kunnen naar eigen goeddunken op sommige posten meer uitgeven en op andere bezuinigen, wat een vooruitgang is. Spr. hoopt, dat eens Leeuwarden weer geheel zelf standig kan handelen. Tegenover den heer Praamsma betoogt spr. nogmaals, dat men meevallers, als t.a.v. rente kasgeld, uitkeering uit het Gemeentefonds en de belastingen, nooit te voren kan zien. Gebleken is, dat die meevallers samen een flink bedrag kunnen uitmaken. De Voorzitter vindt de benaming: onjuiste ramingen foutief; dat kan men alleen zeggen, als men weet, dat ze opzettelijk onwaar zijn opgezet, dus gebaseerd op onjuiste gronden. De ramingen zijn steeds te goeder trouw opgezet, maar ze kunnen natuurlijk tegen- of meevallen. Spr. protesteert er ernstig tegen, als zouden B. en W. eigenlijk altijd onjuiste ramingen hebben ge geven. Zij hebben steeds de posten zoo goed mogelijk geraamd en indien er bij de begrooting 1940 ramingen zijn, waarvan de Raad weet, dat zij niet deugen, laat men dan voorstellen, die te wijzigen. Bij die z.g. onjuiste ramingen heeft de Raad nog nooit voorstellen tot wijzi ging gedaan of gefundeerd aangetoond, dat zij onjuist waren en nu moet men achteraf niet gaan verwijten. De heer Praamsma zeide: wij hebben indertijd betere ramingen gegeven, maar dat waren geen betere cijfers, omdat de ramingen van B. en W. onjuist waren, doch omdat de heeren Praamsma c.s. wilden bezuinigen. A. vindt voor een bepaald doel 100.voldoende, ter wijl B 600.misschien nog onvoldoende vindt, maar daarom kan B niet zeggen, dat de raming van A on juist is De heer Botke heeft reeds uiteengezet, welke posten de voornaamste waren, o.a. de meerdere opbrengst der belastingen. B. en W. gaan daarbij af op de cijfers van den Inspecteur, doch als de Raad bij de komende be grooting betere gegevens heeft, laat hij dan voorstellen doen en als die goed gefundeerd zijn ook B. en W. willen bij de ramingen zoo dicht mogelijk bij de waar heid zijn zullen zij die betere ramingen gaarne over nemen, tot voordeel der gemeente. De heer J. de Boer (weth.) zegt, dat de post „onder houd van straten en pleinen" hier dikwijls ter sprake is geweest. Het is daarmee echter zoo, dat de een zegt die straat moet noodig verbeterd worden, en een ander ze kan nog wel een jaar zoo mee. Dat een straat goed onderhouden wordt, is niet alleen in het belang van de weggebruikers, maar ook van de aanwonenden; vooral in een straat, waar veel zwaar verkeer is, hebben de aanliggende panden bij slecht onderhoud der straten veel te lijden. De heer Praamsma heeft zijn betoog gestaafd met een citaat uit het rapport van den Hoofdingenieur van den Waterstaat. Een voorstander van goed en meer onder houd zou dat citaat echter ook kunnen gebruiken en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 18 October 1939. 135 daarmede is dus allerminst bewezen, wat de heer Praamsma bewijzen wilde. Spr. meent, dat de methode voor onderzoek, door Ged. St. toegepast, niet alleen voor B. en W„ maar ook voor Gem.werken, zeer grie vend is geweest en ook hij meent, dat zulks op den duur initiatief-doodend moet werken, wat de gemeente niet ten goede komt. De heer Praamsma heeft hier steeds op een wijze, die ieder kan eerbiedigen, zijn meening weergegeven, maar dat hij met dit onderzoek zijn in stemming heeft betuigd, spijt spr. De heer H. de Boer betreurt ook, wat de heer Praamsma heeft gezegd. Dat deze blij was met dit on derzoek, vond waarschijnlijk zijn reden in het wan trouwen, dat diens fractie blijkbaar had in het vorige en misschien ook in het tegenwoordige College van B. en W. Het had immers zijn instemming, dat nu ook eens een ander lichaam een onderzoek had ingesteld Spr. heeft de methode van Ged. St. afgekeurd, maar heeft niet gesproken van minderwaardigheid van dat onderzoek; hij heeft zelfs gezegd, dat het rapport objec tief was, zoo objectief, dat hij behoefte had het in zijn betoog aan te halen. De Hoofdingenieur noemt de straten en pleinen, waarvan het onderhoud zonder overwegend bezwaar kan worden uitgesteld of beperkt. De woorden: zonder overwegend bezwaar bewijzen wel, dat het zekere wantrouwen, dat hier om den hoek komt kijken, geheel misplaatst is. En dat genoemde Hoofdingenieur er aan toevoegt „sommige van de op dezen staat voor komende verstratingen zullen in 1939 waarschijnlijk eerder onderhoud moeten ondergaanbevestigt de juist heid van het vaststellen van den staat van straten en pleinen, welke volgens B. en W. dit jaar onder handen moesten worden genomen. Spr. heeft dit juist aange haald ter geruststelling van den Raad en ter voorkoming van legenden. Het ging spr. echter om de methode van het onderzoek. Hij heeft begrepen, dat. als het de A.R. fractie nog eens gelukt een wethouder te krijgen, deze dan geen prijs meer stelt op een dergelijk onderzoek. Waarom deugt die methode niet? Vandaag zijn het de straten en pleinen, morgen de plantsoenen, enz. De heer Posthuma hoopt, dat het onderzoek van den Hoofdingenieur nog dateert van een opdracht van het vorige College van Ged. St.spr. wijst er op, dat het betreffende onderzoek dateert van 20 Maart 1939. Ook hij hoopt, dat zulks niet weer zal voorkomen. De heer Westra heeft geenszins bedoeld te beweren, dat men opzettelijk onjuist zou hebben geraamd. Ach teraf is slechts gebleken, dat de ramingen niet juist waren. De heer Botke heeft overigens spr.'s betoog veel beter begrepen dan de heer Van Kollem. Uit de woor den van den wethouder bleek, dat het nogal verschil maakt welk standpunt men bij het ramen inneemt, b.v. als men wil trachten het zonder extra-bijdrage te red den, of men tracht zooveel mogelijk van het Rijk te halen. Dat maakt reeds verschil, maar ook op andere gronden kunnen de ramingen onjuist zijn geweest. Daarom gaat ook niet op wat de Voorzitter zegtdan moet de Raad aantoonen, dat de ramingen onjuist zijn. De Raad immers zal slechts kunnen afgaan op de ge gevens, die B. en W. verstrekken. Spr. is er inderdaad van overtuigd, dat het College te goeder trouw is ge weest t.a.v. de motiveering, die het op het gegeven oogenblik voor de raming had. Maar van den Raad kan niet geëischt worden met andere gegevens te komen. Het doet spr. genoegen, dat hij gesproken heeft, want hij heeft van den weth. v. Fin. het goede antwoord ontvangen. Feitelijk heeft deze spr.'s betoog onder schreven; immers, hij zeide, dat hij in de toekomst wil trachten juist te ramen en de ambtenaren reeds in dezen geest geïnstrueerd heeft. Daar wilde spr. juist naar toe. Er is gebleken, dat Gem.werken 36.500.minder heeft uitgegeven dan geraamd was, doordat de mach tiging te laat kwam. Zulks is inderdaad niet te voorzien en in zooverre is misschien wel juist geraamd, maar achteraf mag men toch zeggen, dat 36.500.'minder is uitgegeven, zonder dat ten slotte het belang van de gemeente daardoor al teveel in het gedrang is gekomen. Het was dus mogelijk, op een dergelijken post dadelijk al iets meer te bezuinigen. En er zijn nog wel meer cijfers, die. had men de zaak anders bekeken, misschien ook wel anders geraamd hadden kunnen worden. Het voornaamste voor spr. is echter, dat hij de door hem gevraagde toezegging heeft verkregen. (De Voorzitter; In het College hebt U altijd gezegd: geef maar uit; het Rijk betaalt toch). Het is mogelijk, dat spr. deze uitdrukking eens heeft gebezigd, maar misschien heeft de Voorzitter zich ook wel eens iets laten ontvallen. Het is niet juist, dat hier uit de vergaderingen van B. en W. gesproken wordt. (De Voorzitter: Het hangt er van af, hoe iemand zich gedraagt) Spr. gelooft niet, dat hij zich onjuist en onredelijk gedraagt. Ook uit het buitengewoon bevredigende ant woord van den weth. van Fin. leidt spr. af, dat in zijn optreden geen enkele onredelijkheid te vinden was en hij begrijpt niet, waarom de Voorzitter hem met deze uitdrukkingen aankomt. De heer Buiël zegt, dat ook hij niet bedoeld heeft, dat er opzettelijk onjuist zou zijn geraamd. De heer Botke heeft het ware woord gesproken, wat spr. hem trouwens ook reeds in den mond had gelegd. Spr. heeft gezegd: de heer Ritmeester raamde optimistisch; dat was opzet telijk. En de heer Hellema raamde pessimistisch dat was ook opzettelijk. Maar hier gaat het om wat spr. altijd voorgestaan heeft: werkelijke ramingen. Bij de begrootingsbehandeling zeide spr., dat het hem voorkwam, dat de inkomstenposten over het algemeen te laag waren; een wijze van ramen, die hij afkeurt. Hij heeft den heer Botke gevraagd in de sectievergaderin gen: krijgen wij in den loop van 1939 weer een belang rijke begrootingswijziging? De wethouder antwoordde toen, dat volgens de werkelijke cijfers geraamd was en dat het zooveel niet zou schelen. (De heer Botke (weth.): Maar het blijven toch ramingen.) En nu is gebleken, dat de ramingen niet juist waren. Het moest formeel niet meer bestaan, dat men met over schotten van vorige begrootingen te maken had. Spr. had verwacht, dat de begrooting nu niet nog eens be hoefde te worden gewijzigd. Bij volgno. 181 leest spr.: „Gelet op de gunstige resul taten over 1938, voornamelijk verkregen door in de begrooting 1939 niet tot uitdrukking gebrachte mee vallers op de renteposten". Hij heeft destijds gevraagd: zijn die renteposten wel in de begrooting opgenomen? Daarop is geantwoord: Ja En hier staat nu, dat er niet op is gerekend. Spr. verklaart nogmaals voor werke lijke ramingen te zijn. Uit de door den heer Ritmeester gevoerde leeningspolitiek. overigens veel toegejuicht in Leeuwarden, is gebleken, dat deze met veel kasgeld- leeningen de vlottende schulden dekte, waardoor hij tegen lage rente kon leenen. Dat is gebleken faliekant uit te komen. Er is thans, meent spr., een vlottende schuld van \Y millioen. Dat is een post, waarmee men in dezen tijd uiterst voorzichtig moet zijn. Er moet ge tracht worden zoo weinig mogelijk ongeconsolideerd te houden. Dan bestaat ook niet het risico, dat men later den rentepost als uitgave belangrijk moet verhoogen. De heer Praamsma persisteert, niet van „opzettelijk" onjuiste ramingen te hebben gesproken. Het waren te royale ramingen. Nu zegt de Voorzitter dan had de Raad andere moeten geven, en hij stelt spr. daarvoor a.h.w. in gebreke. Het behoort echter niet tot 's Raads taak ramingen te maken B. en W. laten ze ook maken door den techn. dienst en de hoofdambtenaren -, en de begrooting van a tot z na te pluizen 1 Deze moeite heeft onze fractie zich evenwel meerdere malen getroost èn tevens betere ramingen gegeven. Spr. her innert aan den verbouw van het gebouw Jac. Kerkhof, waarvoor 21.000.was geraamd. Spr. heeft daar een gespecificeerde begrooting van 14.700.tegen-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 5