140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1939. 10 kaas 50 boter 20.6 zachte zeep 32.8 lucifers 13.3 enz. Verder zijn de prijzen van textiel- goederen, schoenen, enz. zeer belangrijk gestegen. Een en ander brengt voor de arbeiders ernstige gevolgen mee, waarom men moet onderzoeken, of de Raad in dezen niet iets moet ondernemen. Als deze de zaak op haar beloop laat, behoeft hij niet te verwachten, dat Den Haag de loonen zal verhoogen. Blijkens de Kamer debatten bestaat daaraan immers geen behoefte De loonen van het gemeentepersoneel zijn de laatste jaren voortdurend verlaagd; nog niet zoo lang geleden heeft de Raad tot hergroepeering van een deel van het personeel moeten besluiten. Wel heeft o.a. de S.D.A.P. daartegen geprotesteerd, maar spr. meent, dat voor de arbeiders protest weinig uitmaakt, als toch loonsverla ging het gevolg is. Alleen spreekt daaruit, dat ook vol gens de S.D.A.P. de loonen onvoldoende zijn in ver band met den arbeid en dat is nu, gezien de aanzienlijke prijsstijgingen der laatste maanden, nog meer het geval. De heer Buiël zegt, dat de Raad nog steeds meent, dat het personeel een behoorlijk loon moet hebben. De heer Sterringa beziet de zaak eenzijdig. Wel is er prijs stijging te constateeren, maar het is de vraag, of dit vol doende motief is, om direct tot loonsverhooging over te gaan. Deze prijsstijging toch beteekent niet, dat de in komsten van de anderen niet arbeiders daardoor hooger zijn en dezen zijn t.o.v. de prijsstijging gelijk gesteld met de arbeiders, ja, krijgen nog zwaardere las ten te dragen. Deze prijsstijging is het gevolg van schaarschte van verschillende dingen, hoogere import- kosten, enz. Spr. is overtuigd, dat loonsverhooging bij hoogere instanties absoluut geen succes zal hebben. Dan was de Raad eenigen tijd geleden zeker niet tot de van hooger- hand geëischte hergroepeering overgegaan. Dit voorstel is praematuur, en alleen als andere inkomens ook hooger worden, heeft het zin dit voorstel aan te nemen. De heer Wiersma zegt, dat er inderdaad een vrij belangrijke prijsstijging in de laatste weken is geweest voor allerlei onmisbare levensbenoodigdheden, waar door velen in moeilijkheden komen, en er ook onder het overheidspersoneel zijn, die geen compensatie voor de verhooging van het prijspeil hebben. Spr. acht eenigen spoed bij het nemen van maatregelen gewenscht en meent, dat dit voor bepaalde bevolkingsgroepen thans te langzaam gaat. Spr. is teleurgesteld in de houding der Regeering; er hadden reeds maatregelen genomen moeten zijn, maar toch kan spr. zich niet vereenigen met het voorstel-Sterringa, dat ontijdig is. Hij wijst er op, dat de landelijke vakcentrales van overheidsperso neel al een paar weken geleden deze materie hebben aangesneden en thans via de Centr. Comm. van G.O. in contact trachten te komen met de Regeering. Mocht langs dezen weg voor bepaalde groepen of voor het geheele Rijkspersoneel iets tot stand komen, dan zal dit zijn gunstigen weerslag hebben op het gemeenteperso neel, vooral omdat de laatste jaren een zekere gelijk schakeling i.z. salarieering van Rijks- en gemeenteper soneel plaats had. Spr. ziet ook een andere mogelijkheid. De plaatselijke centrales van het overheidspersoneel zouden zich b.v. via het G.O. tot de gemeentebesturen kunnen wenden. Vermoedelijk echter zullen de vakcen trales wachten op wat het Centraal G.O. voor het Rijkspersoneel tot stand zal brengen. Het voorstel-Ster ringa is niet alleen ontijdig, doch houdt ook een mis kenning in van het G.O. Indien het in dezen vorm naar het G.O. ging, zou er eigenlijk geen plaats meer zijn voor overleg. De heer Sterringa noemt telkens het per centage 10, doch het G.O. zou b.v. 5 genoeg kunnen vinden. Het getuigt niet van een juiste opvatting i.z. het G.O., dat altijd eenige vrijheid van beweging moet hebben, als men daar met concrete voorstellen aankomt. Voorts lijkt dit voorstel spr. te veel „massawerk". Het is een getrouwe copie, ook wat het percentage 10 betreft, van wat reeds in de Tweede Kamer en enkele gemeenteraden is behandeld. Hij heeft absoluut bezwaar tegen het uniforme cijfer 10, waarom hij in geen geval, althans nu niet, met het voorstel meegaat. Spr. erkent, dat er groepen zijn, waarvoor loonsverhoo ging dringend noodig is, maar niet voor het geheele personeel. Z.i. is de toestand veel nijpender in gezinnen, die moeten rondkomen met 1500.— tot 2000.dan in die met een inkomen van 3000.tot 5000.of hooger. Spr. schaart zich in dezen wat anders zeer weinig gebeurt aan de zijde van het Tweede Kamer lid voor de C.D.U., den heer Van Houten, die zeide, dat een uniforme bijslag van 10 voor het Rijksper soneel niet alleen een slag in de lucht is voor wat het cijfer betreft, doch ook onbillijk, daar het eendeels te weinig is en anderdeels, daar, waar noodzaak nog niet aanwezig is, onnoodig. (De heer PosthumaU komt dicht bij ons). Wat de goede dingen betreft wel, aldus spr. De heer Sterringa had zich beter kunnen bepalen tot een principe-uitspraak dan zich aan bepaalde cijfers vast te leggen. Spr. gaat thans niet met dit voorstel mee. De heer Van der Meulen zegt, citeerend uit een ar tikel van dr. H. Polak in ,,De Gemeente dat, bij het doen van voorstellen in de gemeenteraden tot verhoo ging van loonen en salarissen van gemeentepersoneel met een bepaald percentage, extremistische groepen een zekere concurrentie voeren, die herinnert aan de ge beurtenissen op dit gebied tijdens en direct na den vorigen oorlog. Nadien is echter het G.O. ontstaan, waarin door de vertegenwoordigers der vakvereenigin- gen van het overheidspersoneel en die der overheid zakelijk over de arbeidsvoorwaarden onderhandeld kan worden. Ook de prijsstijging zal stellig in het G.O. aan de orde komen. Men behoeft het initiatief daartoe niet in den gemeenteraad te nemen. De vakvereenigingen zullen ongetwijfeld zelf wel den juisten tijd en de juiste wijze weten te vinden om deze zaak aan te snijden. Bovendien is de hoogte der belooning van het ge meentepersoneel niet meer een kwestie van zuiver plaat selijken aard. De Regeering kan hier, op grond van art. 126 der Ambtenarenwet, dwingend optreden, en zij heeft van dit art. reeds een zoodanig gebruik gemaakt, dat men gerust van een centrale regeling dezer materie kan spreken, want de arbeidsvoorwaarden van het per soneel, in dienst van Rijk, Provincie of Gemeente, zijn aan elkander gelijk gemaakt, waarbij de loonsverhou- dingen in het plaatselijke particuliere bedrijfsleven mede invloed hebben. De Minister zou stelliq niet werkeloos toezien, indien het bestaande evenwicht door besluiten van gemeenteraden zou worden verbroken. De schrijver meent ook, dat er iets ter compenseering gebeuren moet. Doch er worde niet, als 20 jaar geleden, een politiek spel van gemaakt. Het overheidspersoneel sta niet toe, dat zijn loon speelbal wordt van on-serieuze politieke extremisten, wier beweegredenen even door zichtig als onrespectabel zijn. Het neme zijn lot in eigen hand, door middel van de vakvereenigingen. Al die onbekookte voorstellen, die er reeds liggen en on getwijfeld nog zullen komen, behooren door Raads fracties, die prijs stellen op constructief werk, te worden afgewezen. Eerst als de besprekingen in het G.O. zou den misloopen, is het woord aan den Raad. Spr. voegt hier slechts aan toe, dat, blijkens een pers bericht, de centrale organisaties van overheidsperso neel den voorzitter van het Rijks G.O. in Ambtenaren zaken hebben verzocht, in verband met de stijgende kosten van het levensonderhoud, de loon- en salaris positie van het Rijkspersoneel en de onderwijzers, spoe dig in behandeling te nemen. Wordt in het Rijksoverleg overeenstemming bereikt, dan kan worden tegemoetge komen aan gerechtvaardigde verlangens van het per soneel der lagere organen. Spr.'s fractie kan het voorstel-Sterringa niet onder steunen. De heer Posthuma zegt, dat het verzoek van de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1939. 141 Neutr. Arb. Strijdgroep, in de vorige vergadering be handeld, menschen betrof, die het veel meer noodig hadden, dan die, welke hier bedoeld worden. Spr. was het toen volkomen met adressante eens, maar het komt hem voor, dat een salarisverhooging van 10 voor het gemeentepersoneel thans nog niet noodig is. Als hij dit personeel van hoog tot laag nagaat, lijkt deze hem iets overdadigs. Spr.'s fractie gaat niet met het voorstel- Sterringa mede. De heer De Walle deelt mede, dat zijn fractie, op dezelfde gronden, als door den heer Van der Meulen in den breede uiteengezet, niet met het voorstel-Ster ringa meegaat. De heer Rom Colthoff acht het voorstel-Sterringa ook praematuur. Dat levensmiddelen en kleedingstuk- ken sterk in prijs gestegen zijn, is niet te ontkennen en inderdaad drukt zulks meer op arbeidersgezinnen dan op de meer welgestelde. Daar in de particuliere be drijven nog geen sprake kan zijn van loonsverhooging, zou het echter, gelijk de heer Buiël zegt, verkeerd zijn, als nu het gemeentepersoneel vóór zou gaan. Het is toch al in een bevoorrechte positie, die men het overigens gerust mag gunnen, maar waardoor het toch geen aan spraak op voordeel ten koste van anderen mag maken. De prijsstijging wordt, ook door de Regeering, zoo veel mogelijk tegengegaan, wat grootendeels is gelukt. De wijze, waarop het geschiedde, moge economisch niet geheel juist zijn, toch profiteert de consument wel dege lijk van die maatregelen. Daarom zou spr. het onjuist vinden, als men de Regeering dwars zou zitten. Het lijkt spr. geheel verkeerd, nu al tot een salarisverhooging van het gemeentepersoneel over te gaan, waarmede hij echter niet wil zeggen, dat bij een eventueele loonsver hooging in de particuliere bedrijven het gemeenteper soneel achteraan zou moeten komen. Den heer Van der Schoot verwondert het, dat dit voorstel van den heer Sterringa komt. Spr. schaart zich volkomen bij hen, die zeggen, dat, als er iets gebeuren moet in verband met de prijsstijging, dat moet zijn t.a.v. andere categorieën dan het gemeentepersoneel, welks positie niet zóó is, dat een verhooging thans op haar plaats is. en men moet zich afvragen wie zal dat be talen De heer Sterringa zegt, dat de Regeering met het zooveel mogelijk tegengaan van prijsstijging niet zooveel succes heeft gehad, blijkens de door spr. genoemde prijsverhooging van de zaken, welke ieder huishouden dagelijks gebruikt. Het argument, dat er ook geen loonsverhooging in particuliere bedrijven is gegeven, gaat niet op, want in ieder geval zijn er enkele te noemen, waar dat wèl is gebeurd. Spr. ziet de zaak eenzijdig, aldus de heer Buiël. Hij zou hetzelfde van hem kunnen zeggen. Als deze spreekt van de niet-arbeiders, zooals kleine middenstanders, die niet van de prijsstijging profiteeren, wijst spr. er op, dat die binnenkort de gevolgen van deze groote prijsstijging zullen ondervinden, doordat de arbeiders, die op het zelfde loon blijven, daarvoor niet zooveel kunnen koo- pen als voorheen. De bezitters van de groote fabrieken profiteeren van de prijsstijging, doch de arbeiders hebben er niets dan nadeel van. Op dien grond houdt spr. aan zijn voorstel vast. De vorm, waarin het is gegoten, zou geen ruimte laten voor het G.O. Spr. zou reeds tevreden zijn, als zijn voorstel aanleiding zou geven tot een bespreking in het G.O. De heer Wiersma zei, dat er ook gemeente-men- schen zijn, die geen compensatie hebben voor de prijs stijging en dat snel ingrijpen noodig zou zijn. Dat deze toch niet met spr.'s voorstel meegaat, is dus slechts om den vorm, niet om de gedachte daarvan. Voorts zou het voorstel massawerk zijn. De verte genwoordigers van spr.'s partij in de gemeenteraden houden er allen dezelfde meening op na en hebben dan ook dezelfde stappen gedaan. Dan is er gesproken van een politiek spel, dat achter dit voorstel zit en daarbij heeft de S.D.A.P. herinnerd aan 25 jaar geleden. Spr. schuwt de herinnering niet en wijst er op, dat toen de S.D.A.P. steeds den eisch van loonsverhooging wegens prijsstijging heeft gesteld. Dat deze dit thans niet doet, staat haar niet te prijzen, want daaruit blijkt, dat zij in de verdediging van de belangen der arbeiders is achteruitgegaan in plaats van vooruit. Men verwondert zich, dat dit voorstel van commu nistische zijde wordt gedaan. Dit is echter zeer ver klaarbaar; spr. behoort tot een partij, die opkomt voor de belangen van arbeiders, werkloozen en kleine zelf standigen en is in dezen Raad gekozen niet door de bewoners van de Willemskade en Emmakade, maai door de arbeiders. Het is niet spr.'s bedoeling hier een spelletje van ja en neen te spelen; maar het is nood zakelijk, thans ingrijpende maatregelen te nemen. Men kan spr. c.s. nog zoo vaak van demagogie beschuldigen, hij heeft eenmaal antwoord gegeven en daarbij blijft het. De heer Wiersma vindt het onjuist, dat hier nog altijd arbeiders in gemeentedienst zijn met gezinnen van 3 tot 6 of meer kinderen, die geen kindertoeslag krijgen; spr. zegt, dat die menschen, die met 25.a 26.per week moeten rondkomen en niets over hebben ter com pensatie van de prijsstijging, het buitengewoon moeilijk hebben. Met den heer Sterringa, die meent, dat zijn voorstel ook in spr.'s geest is, verschilt spr. van meening. Hij heeft reeds aangetoond, dat, als de kwestie plaatselijk aan de orde zou komen, de plaatselijke centrales van overheidspersoneel zeker wel op haar qui vive zouden zijn en via het G.O. met de gemeentebesturen in over leg zouden treden. Spr. denkt echter, dat wegens de gelijkschakeling van de salarieering van Rijks- en ge meentepersoneel het géén gemeente zal gelukken, en vooral deze gemeente waar veel is gelijkgeschakeld, niet, iets voor het qemeentepersoneel gedaan te krijgen, zoolang voor het Rijkspersoneel niets is tot stand ge komen. Als dit is gebeurd, zal het geen groote moeite geven, ook voor het gemeentepersoneel iets te bereiken. Spr. zal niet diep ingaan op het door den heer Van der Meulen geciteerde, waarin sprake is van een politiek spel, waarbij van de loonen van het overheids personeel een soort speelbal gemaakt zou worden, en tevens van „onbekookte" voorstellen: spr. constateert daar tegenover, dat vooral juist de S.D. gedurende een reeks van jaren niets anders hebben gedaan dan een dergelijk spelletje spelen. Voorstellen als die van den heer Sterringa zijn jarenlang precies op dezelfde wijze, soms met nog fellere agitatie, door de S.D. aan de orde qesteld. Spr. verheugt zich over dit veranderde inzicht bij de S.D. Maar thans verloochent zij de historie van de eigen partij. De heer Van der Meulen merkt op, dat men zoo juist tusschen de heeren Sterringa en Wiersma een aange naam samengaan heeft kunnen constateeren, dat mis schien in de toekomst voor de A.R. partij nog rijke vruchten zal kunnen dragen. Beiden meenden een ver gelijking te moeten treffen tusschen het optreden van de S.D. van nu en dat van 25 jaar geleden. Daar latend, of die juist is, merkt spr. slechts op, dat beide sprekers blijkbaar niets hebben geleerd in die 25 jaar. Althans de heer Sterringa schijnt niet te weten, dat de vak vereenigingen in het G.O. een bepaalde positie hebben, dat zij de loonen hebben besproken en tot een bepaalde regeling zijn gekomen. Dit alles heeft hij volkomen ver waarloosd. Juist in de afgeloopen 25 jaar werd door de S.D. het G.O. opgebouwd, waardoor overleg tusschen belanghebbenden en de gemeentebesturen mogelijk werd. Het gaat niet aan, die instantie te negeeren en buiten en boven de betrokkenen om en zelfs tegen hen in, deze kwestie in handen te nemen. Spr. kan volledig blijven bij wat hij in eerste instantie heeft gezegd: ten opzichte van hun vergelijking waren de heeren Ster- rinqa en Wiersma er volkomen naast. (De heer Wiersma: Ik ben het juist geheel met U eens!).

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 2