142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1939. Het voorstel-Sterringa, sub e, wordt met 28 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Sterringa, verworpen. Aan de orde is het voorstel-Sterringa, sub f, luidende: ..Ondergeteekende stelt voor De Raad verzoekt aan B. en W. zich ten spoedigste met de Regeering te verstaan om te bereiken, dat 1. de steunuitkeeringen en werkverschaffingsloo- nen met 10 worden verhoogd: 2. de z.g. B.-steun wordt uitgebreid 3. een verhoogde brandstoffentoeslag wordt ver strekt 4. een ruimere verstrekking van goedkoope le vensmiddelen plaats vindt.". De heer Buiël meent, dat de thans aan de orde komende voorstellen-Sterringa den Raad niet compe- teeren. Spr. verzoekt stemming over de vraag, of de Raad deze behandelen zal. De heer Sterringa bedoelt met dit voorstel niet, dat de Raad competent zou zijn den steun en de werkver- schaffingsloonen te verhoogen. Het competeert den Raad echter wel, B. en W. te verzoeken, bij de Regee ring aan te dringen op daartoe strekkende maatregelen. (De Voorzitter: U noodigt B. en W. dus uit). Ook tot dit voorstel is spr. genoopt door de prijs stijging van den laatsten tijd. Nog harder dan de cate gorie, waarop het eerste voorstel betrekking had, heeft de onderhavige groep verhooging van inkomsten noodig, want hoezeer de eerste thans de aanzienijke prijsstijging gevoelt, de laatste had reeds lang vóór de prijsstijging met een tekort te strijden. Dat spr. hierin niet alleen staat, bewijst het adres, door de vier samenwerkende vakorganisaties aan de Regeering gericht, waaruit hij het volgende citeert „Reeds voor de stijging intrad, verkeerden vele van hen, die tot genoemde categorieën behooren, in een uiterst moeilijke situ atie, uiteraard nog in 't bijzonder degenen, die langdurig werk loos zijn geweest. Het tekort is door de stijging van de kosten van het levensonderhoud nog vergroot en zal, naar moet worden gevreesd, bij verdere prijsstijging van de noodzakelijke levens behoeften een omvang aannemen, waardoor de grens van het uiterste bestaansminimum wordt overschreden, hetgeen tot groote moeilijkheden zou leiden.". Naar spr. meent, is die grens reeds overschreden en wel zeer aanzienlijk. Hij zal het nijpende gebrek van deze categorie niet schilderen, maar vraagt den Raad zijn voorstel aan te nemen. In sommige gemeenten hebben ook andere partijen een dergelijk voorstel ge daan, o.a. de S.D. fractie in den Amsterdamschen Raad, om andere groote gemeenten uit te noodigen gezamen lijk de Regeering om maatregelen in dezen te verzoeken. Dit is noodig, omdat de Regeering, ook al zijn er twee S.D. Ministers, daartoe niet zal overgaan, als niet van alle kanten druk op haar wordt uitgeoefend. De Raden moeten en kunnen hier een rol spelen. In de Mem. v. Antw. leest spr., dat de Regeering een open oog heeft voor de moeilijkheden, welke een be langrijke stijging van de kosten van levensonderhoud met zich brengen zou, maar dat zij voorloopig wil af wachten, wat de huidige politiek te dien opzichte uit werkt. Zij zegt niet overtuigd te zijn, dat deze niet vol doende waarborgen biedt, de kosten van het levens onderhoud binnen redelijke grenzen te houden. Als er althans niets bijzonders gebeurt, zal van de Regeering dus niets te verwachten zijn. T.a.v. het percentage van 10, waarover werd gerede twist, beroept spr. zich op de laatste conferentie van het N.V.V., waar de inleider, de heer Lindeman, zeide, dat een actie op touw zou worden gezet voor verhooging van den steun en ook deze noemde dat percentage, als zijnde mogelijk en noodig. Voorts acht spr. uitbreiding van den B-steun mogelijk, wat vooral in Leeuwarden buitengewoon dienstig zou zijn, verder verhooging van den brandstoffentoeslag en vooral ruimere verstrekking van goedkoope levens middelen. De heer Van der Meulen betoogt, dat de tegenwoor dige en toekomstige toestand der massa, in het bijzonder van werkloozen en armen, de S.D.A.P. en de aan haar verwante vakbeweging met groote bezorgdheid vervult. De bezitloozen worden het eerst en het ergst slachtoffer van crisis en oorlog. De Soc. Democratie heeft dan ook steeds de oorzaken van beide het felst bestreden. Voor de werkloozen is allereerst verhooging van den steun noodig, doch het voorstel-Sterringa is daartoe een ondeugdelijk middel. De Regeering, meer in het bij zonder de Min. van Soc. Zaken, bepaalt de steun bedragen een gemeentebestuur heeft daarover niets te te zeggen. Alle arbeiders, die hun plichten tegenover zich zelf. hun gezin en hun mede-arbeiders verstaan, zijn aange sloten bij de vakvereeniging, waartoe zij krachtens hun vak en maatschappelijk inzicht behooren. Hun eigen be sturen, die zich nu gedurende bijna 10 crisis-jaren ook de belangen van de werkloozen onder hen aantrekken, hebben zich thans terecht tot de Regeering gewend. Zoo hebben de vier landelijke vakcentrales een adres aan den Min. van Soc. Zaken gezonden, waarin met klem wordt verzocht om maatregelen, waardoor de steunuitkeeringen en de werkverschaffingsloonen tijdig worden aangepast aan de veranderde omstandigheden. Dit zal, naar de meening van adressanten, voorloopig het beste geschieden door toekenning van een toeslag, ongeveer overeenkomende met de stijging van de kosten van het levensonderhoud. Ook door verhooging van den z.g. B-steun zou hulp kunnen worden geboden. En nu heeft het geen nut om aan de Regeering mede te deelen, wat zij reeds weet en haar te vragen, wat haar reeds gevraagd is en waarover zij nog moet beslissen. Verder kunnen de gezamenlijke vakorganisaties belang rijk grooteren invloed uitoefenen dan een enkel ge meentebestuur. Bovendien acht spr. het voorstel-Sterringa zakelijk onjuist. De Raad zou een verhooging van 10 moeten vragen. Dit percentage is willekeurig en daarom onjuist. Het is immers niet nauwkeurig bekend, hoeveel de kosten van het levensonderhoud van een arbeiders gezin zijn gestegen. Straks zal het meer dan 10 zijn, dan is de voorgestelde verhooging te gering. De eenig juiste methode is, zooals de vakbeweging deed, een ver hooging te vragen in overeenstemming met de gestegen kosten van het levensonderhoud. Was aan den Raad gevraagd adhaesie te betuigen aan het adres van de vakbeweging, dan zou de S.D. fractie gaarne daarvóór stemmen. Maar dit is niet ge vraagd en het is niet juist om het dan toch te doen. De belanghebbenden zelf, die zeer goed weten hoe hun doel te bereiken, hebben blijkbaar opzettelijk nagelaten om adhaesiebetuigingen te vragen. De fractie der S.D.A.P. stemt dus tegen dit voorstel. De heer Westra zegt, dat zijn fractie meent, dat de Raad zich met andere dingen heeft bezig te houden dan met zaken als deze, die langs andere wegen, door de organisaties, bereikt moeten worden. Den Raad te ge bruiken voor een politiek steekspel wenschen spr. c.s. niet. Mochten er in de toekomst meer zulke voorstellen komen, dan zullen zij daaraan geen woord besteden en tegenstemmen. De heer Wiersma meent ook, dat deze voorstellen een materie betreffen, waarover de Raad niets te zeggen heeftde steunbedragen worden door het Rijk vast gesteld. De heer Sterringa heeft dit ook geweten, daar in zijn voorstel sprake is van zich tot de Regeering wenden. Spr. komt hier weer op het zoo juist genoemde be zwaar van het massawerk, nl. de uniforme verhooging van 10 zonder rekening te houden met de draag kracht. Er wordt ook een verhoogde brandstoffentoeslag gevraagd. Deze is vastgesteld op hetzelfde bedrag van het vorige jaar, nl. 1.30 per week en daar Min. Van den Tempel deze norm heeft vastgesteld, zal het nu dus wel in orde zijn. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1939. 143 De verhooging der steunuitkeeringen is in de Tweede Kamer ter sprake geweest bij het crediet voor de werk verruiming, waarbij Min. Van den Tempel verhooging van de werkverschaffingsloonen heeft afgewezen op motieven, waarmede spr. het eens is, nl., dat bij die loo- nen rekening moet worden gehouden met de collectieve- contractloonen en dat er eenige verhouding tusschen beide moet zijn. Doch de Minister heeft er ook op ge wezen, dat in ons land wordt gewerkt tegen vrij lage loonen, vastgelegd in coll. contracten. Er moet dus een afstand bestaan tusschen die loonen en de steunuitkee ringen. Spr. meent ook, dat allengs aandacht aan de steunuitkeeringen moet worden geschonken. De toestand in vele gezinnen van gesteunden is zoo, dat zij de prijs stijgingen niet meer kunnen verwerken, en er moet thans ingegrepen worden. Spr. hoopt, dat het via de vakcen trales en andere organisaties op dit terrein mag gelukken de Regeering hiervan te overtuigen. Het moet echter niet gebeuren, zooals de heer Sterringa het doet, wat neerkomt op een verloochening van de rechten van het Parlement. Hier hebben uitsluitend Regeering en Parle ment een taak. Op grond hiervan gaan spr. c.s. niet mee met het voorstel. Spr. wijst er voorts op, dat niet alle S.D. Raadsleden meenen, dat, als de vakcentrales zich in dezen tot de Regeering hebben gewend, de gemeente raden geen taak hebben. In Lemsterland b.v. heeft de S.D. De Blauw eenzelfde voorstel gedaan als de heer Sterringa hier. De heer Van der Schoot gelooft ook, dat dè weg in dezen is, zooals de vorige sprekers hebben gezegd. Via de organisaties moet iets voor de hierbedoelde groepen bereikt worden en wat deze zeggen, dat noodig is voor de betrokkenen, zal de sympathie van allen hebben. Punt 4 van het voorstel beoogt een ruimere verstrek king van goedkoope levensmiddelen. Spr. vraagt, of van de plaats gehad hebbende uitreiking van goedkoope levensmiddelen ruim gebruik is gemaakt. De heer Sterringa meent, dat, behalve de weg der vakcentrales, alle wegen betreden moeten worden om aandrang op de Regeering uit te oefenen. Uit de Mem. v. Antw. blijkt, dat de wil tot steunverhooging bij de Regeering niet aanwezig is en zij den huidigen toestand door wil laten gaan. Het is tijd, dat er een andere geest in Nederland komt, om de Regeering zoover te brengen. Men meent, dat het Parlement den noodigen aandrang op de Regeering moet uitoefenen. Min. Van den Tempel zeide, dat er een bepaalde af stand tusschen loon en steun moet zijn spr. is daarvan geen voorstander en ziet de directe noodzaak daarvan niet in. Mocht men daaraan vasthouden, dan zullen loon èn steun verhoogd moeten worden. Er is verder gesproken over de collectieve contracten. Spr. wijst er op, dat er arbeiders eensgezind in staking gaan de bouwvak- en havenarbeiders in verschillende steden zien dus wel degelijk in, dat zij al de hun ten dienste staande middelen moeten gebruiken, om bij de patroons op loonsverhooging aan te dringen. Ook de gemeente raden zullen al hun gewicht in de schaal moeten leggen om te bereiken, wat spr.'s voorstel verlangt. Van deze Regeering is weinig medewerking te verwachten, want Min. Van den Tempel droeg den stakers op, weer aan het werk te gaan, omdat anders hun steun zou worden ingetrokken. Dit bewijst, dat er een sterke aandrang op de Regeering uitgeoefend moet worden. De heer Posthuma heeft de verdediging van den heer Sterringa met groote belangstelling gehoord, maar wat deze in laatste instantie heeft gezegd, maakt, dat spr. absoluut tegen het voorstel is. Sprekende over de wilde stakingen, heeft de heer Sterringa eigenlijk betoogd, dat de Raad een dergelijke beweging moest steunen. Door deze voorstellen aan te nemen, dus a.h.w. de wilde sta kingen communistische actiete aanvaarden, daaraan werkt spr. niet mede. Het voorstel-Sterringa, sub f, wordt met 28 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Sterringa, verworpen. Aan de orde is het voorstel-Sterringa sub g luidende „Ondergeteekende stelt voor De Raad verzoekt B. en W. maatregelen te nemen, welke er toe kunnen leiden, dat de steunuitkeeringen aan armlastigen ten spoedigste met 10 worden verhoogd.". De heer Sterringa herinnert er aan, dat reeds in de vorige vergadering is gezegd, dat de Raad geen drang op M.H. mag uitoefenen. Spr. meent nu, dat art. 12 van het reglement van M.H. wel degelijk ruimte voor den Raad openlaat. Het luidt 1. Betreffende tot zijn werkkring behoorende zaken dient het Bestuur den Raad, B. en W. en den Burgemeester van bericht en raad. 2. Het is bevoegd den Raad en B. en W. voorstellen te doen betreffende zijn werkkring. Is het onmogelijk voor het College om te overleggen met het bestuur van M.H., of dit inderdaad zijn functie van bericht en raad zal gaan uitoefenen Spr. meent, dat op deze wijze ook het door spr. gevraagde tot stand gebracht kan worden. Het Bestuur van M.H. is toch geen kruidje-roer-me-niet, beschermd door de artikelen van de Armenwet, waarnaar men niet met den vinger mag wijzen In de vorige vergadering is ook gevraagd of geen voorstel kan worden gedaan om den steun en bloc te verhoogen. Voor spr. doet het er echter weinig toe, of dit en bloc dan wel individueel geschiedt; als er maar bepaalde maatregelen worden genomen. Er is ook reeds opgemerkt, dat men de armlastigen al met een kolen- toeslag tegemoet kwam. Spr. meent zeker te weten, dat dit vorig jaar ook is geschied, dit jaar maakt dus geen uitzondering. De kolentoeslag voor werkloozen be draagt 1.30 en die voor de armlastigen f 0.500.75: dezen laatsten vindt spr. absoluut onvoldoende. Voor verdere toelichting verwijst spr. naar wat hij bij de beide vorige voorstellen heeft opgemerkt. De heer Wiersma herinnert aan wat namens zijn fractie in de vorige vergadering is gezegd, n.l. dat op grond van de prijsstijging, die nog steeds doorgaat, wel degelijk aandacht aan de uitkeering aan armlastigen geschonken moet worden. Wederom heeft spr. bezwaar tegen het uniforme cijfer van 10 dat geen rekening houdt met de bij zondere omstandigheden van ieder gezin. Hier geldt eigenlijk, dat er gesteund moet worden naar de be hoeften van eiken betrokkene afzonderlijk en die wor den door de prijsstijging in den laatsten tijd steeds grooter. Daarom meent spr.'s fractie, al is zij tegen het voorstel in dezen vorm, dat het vanzelf spreekt, dat M.H. direct aandacht aan deze zaak schenkt. Door aanneming zou de Raad eigenlijk opdracht gever aan M.H. worden en spr. meent, dat de heer Sterringa in de vorige vergadering wel heeft kunnen beluisteren, dat de Raad niet als zoodanig heeft op te treden. M.H. is vrij, althans binnen bepaalde normen, al zou er binnen het raam daarvan soms misschien nog wel iets te doen zijn. Mocht deze zaak nog niet in M.H. ter sprake zijn geweest, dan zou spr. gaarne van den weth. vernemen, dat alsnog aandacht aan deze zaak wordt besteed. De heer Van der Meulen kan over dit voorstel kort zijn, daar de meening van spr.'s fractie i.z. deze materie reeds den vorigen keer duidelijk is gebleken. Zij acht verhooging van deze ondersteuning ook noodig, maar het is niet aan B. en W., om hiertoe maatregelen te nemen. De Raad heeft de beslissing over zaken van armenzorg in handen van het Bestuur van M.H. gelegd, en dit alleen is in dezen bevoegd. Vat het Bestuur zijn taak verkeerd op, wat spr.'s fractie niet is gebleken, dan wijzige de Raad de verordening en drage de uit voering der Armenwet aan B. en W. op. Zij vertrouwt echter, dat het Bestuur ook in dezen tijd zijn taak zoo goed mogelijk zal vervullen. De gevraagde verhooging van 10 is weer wille-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 3