162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1939. deze tot 1 ]anuari 1941, op 42 uur te laten. Anderdeels is spr. het met den heer Praamsma eens, dat het adres- seeren, zooals thans door de organisaties is gedaan, geen methode is voor centraal overleg. Degenen, die in het C.O. het overleg voerden en daar na langdurige bespreking met deze bepaling accoord gingen, zijn de zelfden, die nu adresseeren om deze bepaling voorloopig niet door te voeren. In het oorspronkelijke ontwerp was de werktijd op 42 uur bepaald, doch dat zou sommigen gemeenten veel geld kosten en als dat zoo zou blijven, was het voor vele onaanvaardbaar. In tweede lezing is de werktijd van 45 uur door allen aanvaard en daarna door den Minister goedgekeurd. Adressanten vragen de betere verlofsregeling voor de continu-arbeiders wèl te handhaven. Toen het ont- werp-reglement in tweede lezing behandeld werd, is uitdrukkelijk de betere verlofsregeling blijven bestaan, omdat de kortere werktijd van het eerste ontwerp niet werd overgenomen. De adressanten zeggen, dat beide regelingen niets met elkaar hebben te maken. Er is echter in het C.O. wel degelijk verband gelegd tusschen beidede werktijdregeling werd iets minder en als compensatie diende de betere verlofsregeling. B. en W. willen deze overgangsbepaling 1 jaar laten gelden en dan zien, of het bedrijf zich kan aanpassen aan den te wijzigen werktijd. En mocht dit onverhoopt niet het geval zijn, dan zullen zij weer bij den Raad moeten komen. Wat de vragen van den heer De Walle betreft, antwoordt spr., dat er alleen bij de Gasfabriek continu- arbeid wordt verricht, bij de watergasfabriek door 4 man en aan de steenkolengasfabriek door 4X5 man, die ieder in 4 weken 168 uur werken, en dat, voor zoover spr. bekend, een langere werktijd dan 42 uur per week uitzondering is. Op vraag 4 valt thans niets zeker te zeggen. In den overgangstijd zal ook deze aangelegenheid nader onder het oog gezien worden. De heer Sterringa zegt, dat de heeren Wiersma en IJtsma hem er niet van kunnen afbrengen, dat de vak bonden met hand en tand de positie, die ze voor hun leden veroverd hebben, moeten verdedigen. De heer Wiersma zeide en dit vindt spr. terug in het schrijven van adressanten dat de organisaties een open oog hebben gehad voor de „mogelijkheden en wenschelijkheden". Dit lezende, denkt spr. onmiddellijk, dat dit verslechtering voor het personeel beteekent. In de laatste jaren heeft het gemeentepersoneel, en in het algemeen de arbeidersklasse, voortdurend het loodje moeten leggeneerst vanwege de crisis en thans door ,,de bijzondere omstandigheden". De slotsom is altijd verslechtering, ook voor het gemeentepersoneel. Spr. kan zich daarom niet aansluiten bij den heer Wiersma. Hij meent, dat inderdaad deze geheele kwestie verband houdt met de methode, in den regel hier door de Re geering gevolgd, n.l. het dreigen met intrekken van bepaalde Rijksbijdragen. Zoo krijgt men steeds een terugtrekken, uit angst voor dergelijke dreigementen, en wordt het personeel voortdurend getroffen. De heer IJtsma zeide, dat door het werk van spr.'s voorgangers de positie van het gemeentepersoneel in Leeuwarden gunstig afsteekt bij die in andere gemeen ten. Spr. wil dat aannemen en het werk van zijn en anderer voorgangers waardeeren. Maar is de toestand van het personeel hier dan tè goed Spr. gelooft, dat de Raadsleden hun voorgangers geen beteren dienst kunnen bewijzen, dan met hand en tand te verdedigen wat dezen tot stand brachten. En in de gemeenten, waar de rechtstoestand nog niet zoo rooskleurig is, probeere men het zoover te krijgen, als het hier in den loop der jaren is geworden. Spr. kan zich niet voorstellen, dat een werktijd voor continu-arbeiders van 42 uur per week te kort is en absoluut hooger moet zijn. In aanmerking genomen wat deze arbeiders door den aard van hun werk missen, is inderdaad een werkweek van 42 uur gerechtvaardigd. Evenzeer handhaaft spr. zijn meening t.o.v. de ver loven voor nieuw personeel. Hij kan zijn stem aan dit nieuwe reglement niet geven. Spr. verzoekt alsnog antwoord op zijn vraag, of het ontwerp per hoofdstuk behandeld zal worden. (De Voorzitter: Het moet als één geheel worden beschouwd) Spr. vereenigt zich er mede, dat door aanneming van het ontwerp ook verbeteringen, die hem overigens niet zoozeer zijn opgevallen, worden ingevoerd. Hij zou ook voor de overgangsbepalingen willen stemmen, wat, als het reglement in zijn geheel worden aangenomen, niet mogelijk zal zijn. De heer Posthuma heeft van den wethouder gehoord, dat vele organisaties en personen deze zaak zeer lang hebben bestudeerd, voor het ontwerp gereed was. De Raad moet er echter vanavond over beslissen, zonder gelegenheid tot bestudeering te hebben gehad. De dis cussies hebben bewezen, dat er zelfs Raadsleden zijn, die tegen spr.'s voorstel tot uitstel waren, maar toch het reglement niet geheel hebben kunnen doornemen. Waarom worden voor het Leeuwarder personeel eenige uitzonderingen gemaakt? Ten eerste gaat de wijziging van de bepaling aangaande den vrijen dag voor de continu-arbeiders, ter vervanging van den Zondag, op 1 Januari 1941 in; ten tweede wordt voor de in dienst zijnde ambtenaren de nieuwe verlofsrege ling niet ingevoerd, waardoor er voor deze en de na 1 Januari 1940 aan te stellen ambtenaren verschil ont staat: spr. heeft hiervoor geen enkele motiveering ge vonden en vraagt dit verschil alsnog weg te nemen; ten derde wordt in Leeuwarden nog een bepaalde vrije dag aangehouden, ook alleen voor reeds in dienst zijnde personen, en wel de dag, vallende onder art. 25, lid 2, de z.g. 1 Mei-dag, of beter de feestdag, die men aan de 1 Mei-viering kan besteden en in de practijk daarvoor ook wordt benut. (De heer Wiersma: Dat staat er niet bij). Spr. vraagt B. en W., waarom men deze bepaling als uitzondering aanhoudt. Hij kan deze uitzondering aan vaarden, maar dan alleen op conditie, dat deze zal gel den voor al het personeel. Hij meent echter, dat men er van terug moet komen, dien dag voor de 1 Mei viering te bestemmen. Verder heeft spr. tegen den vrijen dag niet het minste bezwaar. Wil men echter van dien dag af, dan doe men het radicaal en niet van lieverlede. Of men moet óók het personeel, dat na 1 Januari 1940 wordt benoemd, recht op dien dag geven. De heer Van der Meulen zegt, dat de Raad zoopas heeft mogen beleven, een voorstander van een Regee- ringssysteem in een land, dat geen vakorganisaties in den eigenlijken zin kent, te hooren beweren, hoe een vakorganisatie moet handelen. De heer Sterringa heeft gezegd, dat de bonden van Overheidspersoneel met hand en tand de positie van dat personeel behooren te verdedigen. Dat nu is een averechtsche opvatting. Spr. prijst het in de verschillende organisaties, dat zij in de afgeloopen crisisjaren oog hebben gehad voor de moeilijke positie van de Overheidslichamen, in welker dienst haar leden zijn, en voor die van de burgerij, die de lasten van de Overheidslichamen had te betalen. Als de organisaties zich neergelegd hebben bij ver schillende verslechteringen, kan dat niet anders zijn dan een juist besef van haar aandeel in het geheel, waartoe ook zij behooren. Het Overheidspersoneel be vindt zich niet op een eiland, ver van het wereldge beuren, maar het moet de gevolgen daarvan ondergaan, omdat het er midden in staat. De heer Sterringa is tegen dit ontwerp op grond van al de verslechteringen, n.l. van de regeling van de over uren, den continu-arbeid en de verloven. Spr. meent, dat bijna de eenige verslechtering is, dat de werktijd der continu-arbeiders van 42 op 45 uur wordt gebracht, waartegenover weer een betere verlofsregeling staat, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1939. 163 en in het algemeen een versterking van de positie van het personeel. Wat de heer Sterringa heeft gezegd, was slechts een pretext om tegen het voorstel van B. en W. te stemmen. De heer De Walle antwoordt, dat, heeft hij het goed begrepen, 4X5 man 4 man continu-arbeid verrich ten. Dezen maken dus 1008 uren per week. Zou ieder 45 uur werken, dan zouden ongeveer 2 man overbodig worden. Spr. c.s. betreuren dat zeer, maar dit aantal is niet van dien aard, dat zij zich tegen het voorstel zullen verzetten, in het vertrouwen, dat B. en W. dit personeel aan ander werk zullen helpen. Voorts sluit spr. zich aan bij wat de heer Van der Meulen heeft gezegd over de taak der vakvereeni- gingen. De heer J. de Boer (weth.) antwoordt den heer Posthuma, dat de regeling i.z. den vrijen dag hier altijd zoo geweest is; de een neemt hem om uit visschen te gaan en een ander De heer Posthuma: Het gaat om den 1 Mei-dag. De heer J, de Boer (weth.): Men kan ook een anderen dag vrijaf nemen. In het G.O. bleek, dat men er zeer veel prijs op stelde, dien vrijen dag te behouden en B. en W. hebben ge meend tegemoet te moeten komen aan dien hartewensch van het personeel. Als een dergelijk ontwerp, nadat daarover in het G.O. volledig overeenstemming is be reikt, hier komt, moet de Raad het niet amendeeren. Heeft men echter bezwaren, die werkelijk hout snijden, dan nemen B. en W. het terug en verwijzen het weer naar het G.O. Dit ontwerp is het resultaat van het gemeenschap pelijk overleg en spr. geeft in overweging, zich niet te veel te bemoeien met de aparte bepalingen. Het Depar tement heeft zich er mee beziggehouden en de organi saties hier hebben voor 100 haar sanctie er aan gegeven, ook aan de overgangsbepalingen. En mocht onverhoopt blijken, dat een jaar voor de overgangsbe paling i.z. de continu-arbeiders niet voldoende is, dan kan men er nadien wel weer over praten. Het ontwerp-Ambtenarenreglement, zooals dat door het Centraal Orgaan is vastgesteld (artt. 1 t/m 114), wordt met 27 tegen 1 stem, die van den heer Sterringa, onveranderd vastgesteld. De Voorzitter brengt vervolgens de Overgangs- en Slotbepalingen (artt. 115 t/m 123) in stemming. Art. 116. De heer Posthuma vroeg naar de motiveering van den vrijen dag. Het tweede lid van art. 25 blijft wel van toepassing voor de op 1 Januari 1940 in dienst zijnde ambtenaren, maar de extra vrije dag niet. Men moet dezen óf heelemaal schrappen, óf, indien men dat niet wil, ook handhaven voor het nieuwe personeel, om te voorkomen, dat een gedeelte straks aan de 1 Mei viering niet kan deelnemen. Als spr. geen bevredigend antwoord krijgt, vraagt hij stemming. De heer J. de Boer (weth.): Ik heb reeds gezegd, waarom deze vrije dag blijft bestaan. De heer Posthuma Aan dien dag zit een principe ten grondslag. De heer J. de Boer (weth.) Hoe die dag er gekomen is, doet er niet toe. Het is een vrije dag naar keuze. De artt. 115 t/m 123 worden met alg. stemmen on veranderd vastgesteld, waarna het geheele Ambtenaren reglement, zooals het door B. en W. is voorgesteld, met alg. stemmen wordt aangenomen. Punt 11 (bijl. no. 157). De heer Buiël zegt, dat, nadat in besloten vergadering over maatregelen in den vorm van schuilkelders is ge sproken, hij dit voorstel heeft ingediend, omdat hij het niet verantwoord achtte in dezen niets te doen. Men kan over de doelmatigheid van schuilgelegenheden van meening verschillen, vooral ook om de betrekkelijke hooge kosten, men kan er echter niet mee volstaan in het geheel niets te doen. Zouden er werkelijk luchtaan vallen komen, dan beziet men de zaak anders en het verwijt, dat men in het geheel niets heeft gedaan, ligt dan voor de hand, en o.m. het kostenargument legt dan geen gewicht in de schaal. Primair acht spr. een actieve luchtverdediging, d.w.z. door de stad te voorzien van voldoend afweergeschut, hoewel dit hier nog niet ter sprake is gekomen. Dit is ook het standpunt der Regeering, blijkens het rond schrijven van den Min. van Binn. Zaken van 13 Mei 1938. Daarbij het aanbrengen van luchtversperringen met z.g.n. hemelkoeien of luchtworsten. Dit alles toch werkt preventief. Bovendien, waar geen actieve lucht verdediging is, vliegen de vliegtuigen laag en worden zij o.a. door het schieten met mitrailleurs des te gevaar lijker. Voorstellen in de richting van actieve luchtver dediging zouden spr. aangenaam zijn. Wel zijn de kosten vrij hoog, doch men heeft dan ook iets van blijvende waarde. Waarschijnlijk zal de Raad dergelijke voor stellen niet krijgen en wat de Regeering t.a.v. Leeu warden zal doen, is evenmin bekend. Secundair is passieve luchtbescherming het nemen van maatregelen, als die waarover dit voorstel gaat. Spr. zal natuurlijk niet praten over wat de Raad in be sloten vergadering in October en November heeft be sproken. Achteraf is hem niet geheel duidelijk, waarom dit „besloten" moest gebeuren. Over het algemeen zijn de argumenten van het prae- advies tegen spr.'s voorstel even zoovele argumenten om méér te doen, dan door hem wordt voorgesteld. Als men toch zegt: het zijn maar halve maatregelen, waarom adviseert men dan niet tot meer? Men zal zeggen: dat kost te veel Maar waar komt nu het geld voor de mobilisatie vandaan Zou geld in geval van lucht aanvallen nog een rol spelen en zou men dan misschien een leening gaan sluiten voor heele maatregelen Hoe het ook zij;men kan er niet mee volstaan thans niets te doen. Het praeadvies noemt de aangelegenheid van de schuilplaatsen een uiteraard zeer belangrijke kwestie en verder in het praeadvies „zulk een ernstige zaak". In derdaad is zij dat, maar dan kan men ook niet advi- seeren om in het geheel niets te doen. Uitvoering van het voorstel zou een schijn van vei ligheid wekken, die eerder nadeelen dan werkelijk nut oplevert. Maar als men niets doet, levert dat dan geen nadeel of nut op De door spr. voorgestelde schuil- gelegenheid zou aan ongeveer 2500 personen, die zich bij luchtgevaar op straat bevinden, beveiliging geven. Ieder begrijpt, dat dit bij niemand den schijn kan wek ken, dat elke inwoner der stad veilig is. Het argument van den schijn is derhalve een schijn-argumentOok spr. meent niet, dat zijn voorstel beveiliging biedt aan alle burgers. Het moet worden gezien als een begin- maatregel, later gevolgd door andere. Het begin schijnt hier echter nog moeilijk te zijn Naar het oordeel der Regeering is het aanleggen van schuilloopgraven (beter: schuilgangen), mits voorbereid, nog uit te stellen tot kort voor het uitbreken der vijan delijkheden. De inrichting van schuilgelegenheden kan niet in korten tijd geschieden, omdat het hier geen uniforme localiteiten betreft, zooals bij schuilloopgraven. Het bezwaar van B. en W„ dat de kelders nog niet gerequireerd kunnen worden, gaat niet op, omdat som mige eigenaars wel zouden willen medewerken, en het tegendeel in elk geval niet is gebleken. Bovendien zou aanneming van dit voorstel B. en W. gelegenheid geven om het benoodigde materiaal zooveel mogelijk pasklaar te maken, om het t.z.t. te kunnen aanbrengen. Dit zou geleidelijk kunnen geschieden, zoodat de kosten ook nog beperkt zouden kunnen worden. Het praeadvies zegt ook, dat 18.900.te laag zou zijn. Het bedrag is door spr. niet uitgerekend, doch hij heeft het van ambtelijke zijde ontvangen. Hij heeft respect voor het onwrikbare streven van B. en W. om in dit geval binnen de raming te blijven, doch ingeval

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1939 | | pagina 4