26 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940.
Nieuwjaar 2 Zondagen waren, een Raadslid ook nog
een gezins- en familieleven heeft en, als zakenman, bo
vendien nog zit met inventarisatie, balans, uitverkoop,
enz., dan constateert spr., dat een zakenman op deze
manier slechts met groote opoffering de belangen van
Leeuwarden kan dienen. Deze manier is alleen maar
geschikt voor een fractie als de S.D.A.P., die voor
uit ambtenaren bestaat.
In den Aanb.brief staat, dat de bedrijfsbegrootingen
reeds voor den oorlogstoestand waren ingekomen;
waarom moet de Raad dan tot Kerstmis wachten
B. en W. zeggen ieder jaar naar een vroegere indiening
te streven; spr. hoopt, dat dit streven nu ook eens wer
kelijkheid zal worden. Zij hebben geen rekening gehou
den met de gevolgen van den abnormalen toestand, want
dan hadden de begrootingen geheel omgewerkt moeten
worden. Spr. gelooft, dat deze methode in de gegeven
omstandigheden de juiste is. Men heeft gezegd, dat de
heer Botke zoo juist mogelijk trachtte te ramen. Spr.
maakt echter deze restrictie, dat het grootste deel der
ramingen is van de hoofden van dienst en hij gelooft,
met erkenning van weth. Botke's werkelijkheidszin, dat
deze begrooting echter wel aan den veiligen kant is.
I.z. eventueele behoefte aan arbeiderswoningen tegen
lage huurprijzen, vraagt spr. een serieus onderzoek naar
de woningmarkt. Bij den bouw der 75 woningen heeft
de Raad alleen gehad een rapportje van het Woning
bedrijf omtrent het aantal aanvragen. Spr. zeide toen
reeds, dat zoo n lijstje niets zegt, omdat het dikwijls een
verschuiven is van de eene woning naar de andere. Als
een onderzoek wordt ingesteld, hoopt hij, dat het ge
beurt zooals in Haarlem, en de Raad een goed inzicht
krijgt in de geheele woningmarkt en serieus kan oor-
deelen, alvorens i.z. woningbouw te beslissen.
Spr. neemt aan, dat er inderdaad slechts 5 verzoeken
om premie voor verbetering van arbeiderswoningen
ingevolge de Min. circulaire van 23 Juni 1938 zijn inge
komen, welke echter afgewezen moesten worden. Hoe
is deze circulaire aan de gemeentenaren bekend ge
maakt Is deze gelegenheid voldoende gepropageerd
Het komt spr. onwaarschijnlijk voor, dat bij algemeene
bekendheid niet meer aanvragen waren ingekomen.
I.z. het Uitbreidingsplan dringt spr. op spoed aan, in
verband met het feit, dat de Raad kortgeleden drie
kleine stratenplannen heeft moeten goedkeuren en het
bezwaarlijk is, dat deze niet in het raam van het geheele
Uitbreidingsplan kunnen worden beoordeeld. Het is
geen aanbevelenswaardige methode telkens met par-
tieele voorzieningen te komen. Spr. kan zich niet voor
stellen, dat er nu nog zooveel studie aan vast zit. Het
geheele plan was toch al gereed, maar tegen enkele
bemerkingen van Ged. St. is de Raad in beroep gegaan,
wat echter is afgewezen. Doch het tegemoetkomen aan
die bemerkingen behoeft toch niet zooveel tijd te kosten?
Met eenigen goeden wil kan het Uitbreidingsplan wor
den bespoedigd.
Dat de zoo noodige verbetering van den Groninger-
straatweg nog niet uitgevoerd kan worden, betreurt
spr. zeer. Daar het hier een object betreft, dat in handen
is van Rijk en gemeente, die beide voor werkverruiming
voelen, moet het toch mogelijk zijn deze verbetering
spoedig uit te voeren.
Over de vrachtautostandplaats „de Bleek" zal t.z.t.
beslist worden. Spr. vestigt er nogmaals de aandacht
op, dat de nieuwe standplaats niet verder van het cen
trum moet komen te liggen dan de bestaande, dus niet
halfweg Tietjerk. Een standplaats bij het sportpark
„Cambuur" is voor handel en bedrijf gelijk halfweg
Tietjerk. Met eenigen goeden wil is toch wel een plaats
te vinden, zóó gelegen, dat handel en bedrijf daar niet
dagelijks hinder van zullen ondervinden.
I.z. den Geneesk. dienst is spr. het absoluut oneens
met den heer Van Kollem. Het is een wat eigenaardige
methode, een verhoogd bedrag te ramen voor plannen,
waarover nog niet is beslist. De extra-bijdrage, indertijd
aangevraagd, en waarbij o.a. is toegezegd, dat de Ge
neesk. dienst niet duurder wordt, kan op deze wijze in
gevaar komen. Het staat zoo goed als vast, dat de
plannen worden aangenomen, zeggen B. en W„ maar
het kan ook nog een geheel anderen kant uitgaan. Hij
kan zich daarom met de verhoogde raming niet veree
nigen.
Op het bedrag van 1800.voor onderhoud van
de 75 woningen aan de Insulindestraat heeft spr. niets
tegen, al is dat dit jaar niet noodig, daar de woningen
juist gereed zijn. Als het de bedoeling is, dit geld in een
onderhoudsfonds te storten, de eenig juiste financie
ringsmethode ook voor gemeentewoningen, kan hij zich
er van harte mede vereenigen; zoo niet, dan geeft hij
instelling in ernstige overweging. Dan kunnen hoogere
onderhoudskosten later mede uit het fonds worden be
taald. De gemeente is de laatste jaren op den verkeer
den weg wat de onderhoudskosten der woningen be
treft. Voordien bestond er een onderhoudsfonds en nu
raamt men ieder jaar wat noodig is.
Het praeadvies i.z. nieuw uit te geven gronden laat
zeer op zich wachten. Dat aan verlaging van de be
staande erfpachten veel moeilijkheden vast zitten, er
kennen spr. c.s. Het is voor de nieuw uit te geven gron
den, dat spr. verwijst naar 's-Gravenhage, waar de
burgerij kan kiezen uit verschillende methoden.
Hoe is het mogelijk, dat de opbrengst der cultuur
gronden en de winst op de erfpachtsgronden lager wor
den geraamd dan wat deze in 1938 hebben opgebracht.
Spr. zou zich kunnen voorstellen, dat de opbrengst der
cultuurgronden lager zou zijn, omdat weer gronden in
erfpacht uitgegeven werden, maar nu de winst op de
erfpachtsgronden ook lager geraamd is, is het spr. een
raadsel.
De 75 woningen aan de Insulindestraat zouden be
stemd zijn voor groote gezinnen. Dat was toch het
doorslaggevend motief voor den bouw, op grond waar
van de Raad met de plannen instemde. Herhaaldelijk
is er hier op gewezen, dat groote gezinnen vaak veel
moeite hebben om een particuliere woning te krijgen en
dat de gemeente de taak had, om die gezinnen zooveel
mogelijk aan woningen te helpen; daarom werden deze
75 woningen voorzien van een extra groote kamer. Nu
blijkt echter uit het overgelegde lijstje, dat 22 dezer
woningen door gezinnen van 2 personen, die spr. geen
gezinnen wil noemen, zijn bewoond, 24 door gezinnen
met één kind en 18 door gezinnen met twee kinderen.
Slechts één huis wordt bewoond door een gezin met
vijf en één door een gezin met zes kinderen.
Over de berging van het gemeente-archief zeide de
Voorzitter een paar jaar geleden; het archief is eigen
lijk onverantwoordelijk opgeborgen, welke woorden
toen wel gehoor in den Raad vonden. Spr. dringt op
zoo spoedig mogelijke voorziening aan, vooral gelet op
den tegenwoordigen oorlogstijd, waarin luchtaanvallen
kunnen voorkomen en meer kans op brand is. De ge
heele Raad is van de noodzaak overtuigd. Tevens is
het werkverruiming.
Spr. betuigt zijn erkentelijkheid aan den heer Post-
huma, die dankbaar was voor de wijze, waarop de A.R.
de verkiezingsactie had gevoerd. Deze was zeer terecht
verontwaardigd over de bewering, dat het openb. on
derwijs bij zijn partij niet in veilige handen zou zijn.
(De heer Van Kollem: Waar staaf dat?)
In een verkiezingspamflet werd de heer Posthuma
voorstander van het bijz. onderwijs genoemd en dit was
gelanceerd met het kennelijke doel, het te laten voor
komen, alsof het openb. onderwijs eigenlijk het kind
van de rekening zou worden, als dat aan iemand als
den heer Posthuma zou worden toevertrouwd. In dit
verband dient gewezen op de houding van spr. c.s. kort
geleden bij den verbouw van het Gymnasium. De heer
Van Kollem huldigt nu weth. De Boer wel voor diens
vooruitstrevendheid in dezen moeilijken tijd, maar, hoe
wel de heer Van Kollem niet zoo heei vaak mis is.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 27
Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940.
vraagt spr., of dit College met inbegrip van weth. De
Boer destijds niet in den Raad heeft gezegd; wij hebben
het Gymnasium laten gebruiken door de soldaten en
willen het plan tot verbouw maar terugnemen. Toen
was het spr. met den heer Posthuma, die het College
van dit voornemen hebben afgebracht, met de woorden:
al moet het meer kosten, de verbouw moet toch door
gaan. (De heer Van der Meulen: Dat zeiden de S.D.
ook.)
Ja, de S.D. ook. En spr. persoonlijk heeft daar nog
aan toegevoegd op meerdere gronden, dat nu snel en
goed aanpakken noodig was. Dit bewijst, dat spr. c.s.
het openb. onderwijs in geen enkel opzicht te kort willen
doen.
Wat de mooie richtlijnen betreft, daar is geen punt
bij, waar alle Raadsleden, dus ook de A.R., niet steeds
voor 100 aan hebben medegewerkt. Het zijn dan
ook drogredenen en het kiezen van den minsten weer
stand geweest, die tot de uitsluiting van de A.R. hebben
geleid. Spr. heeft mevr. Busscher ten eenenmale niet
kunnen begrijpen. Zij zeide o.a.de verkiezingsuitslag
was zóó, dat er een ander College moest komen. Er
waren 2 S.D. minder en 2 Chr. Prot. meer, daarom
moest de R.K. verdwijnen. Mevr. Busscher erkent, dat
de 3 Chr. Prot. fracties, in totaal 9 leden tellende, een
wethouder moesten hebben, maar waarom zei men dan
niet tot die groepen U hebt recht op een wethouders
zetel en zorgt maar, dat U onder elkaar een wethouder
aanwijst. Men heeft echter de C.H.-groep uitgekozen.
Blijkbaar hebben de V.D. het te zeggen gehad. Zij toch
hebben zelfs den S.D. gecommandeerd, een C.H. te
nemen. Willens en wetens is die richting gekozen en
dan zegt mevr. Busscher nog De C.H. mochten nog
zelf kiezen, wien ze als wethouder wilden hebben. Spr.
wilde niet graag, dat zulks tegen de A.R. gezegd werd.
(Mevr. BusscherSjerp: Ik heb gezegd, het was hun
zaak, wie de C.H. als wethouder wilden aanwijzen.)
Spr. persisteert er bij, dat het onbetwistbaar door
mevr. Busscher op de door hem geciteerde wijze is
gezegd. Wel zou zij kunnen zeggen, het zoo niet bedoeld
te hebben en misschien ook den volgenden zin niet
De V.D. kennen geen onderscheid in ras of geloof, zij
kennen gelijke rechten toe aan alle menschen. Mevr.
Busscher moet deze woorden eens zien in verband met
de houding, hier door de V.D. aangenomen, om an
deren absoluut geen rechten te gunnen en hun onmondig
te verklaren. De V.D. moeten wel een dubbele dosis
moed bezitten om dan nog te durven beweren: wij ken
nen geen onderscheid in ras of geloof. Nu geeft men
voor het niet weer kiezen van den R.K. wethouder als
reden op het gebrek aan homogeniteit, maar men moet
dat met al het mogelijke kunst- en vliegwerk goed pra
ten. In den brief van de S.D.- aan de R.K.-fractie staat
echter uitdrukkelijk, dat de S.D. in verband met de
laatste Raadsverkiezingen getracht hebben, een meer
derheid te vinden om een College als het nog zittende
samen te stellen, maar daarin niet zijn geslaagd. Hier
mede zeggen dezen dus onomwonden, dat. op grond van
den verkiezingsuitslag, de R.K. gehandhaafd moest
blijven. Gisteren heeft de heer Van der Meulen wel met
cijfers gegoocheld, maar het is hem niet gelukt de zaak
duidelijk te maken. (De heer Van der Meulen: U hebt
er niets van begrepen
Hij vocht voor een zaak, die niet te verdedigen was.
Het is zoo: de S.D. lieten zich door de V.D. een andere
meening opdringen. De V.D. prefereerden de C.H., bij
wie een nieuwe baan doorgebroken was. Spr. hoopt nog
altijd, dat men hem eens duidelijk maakt, waarin die
bestaat. Men heeft gezegd, dat bij onderzoek is geble
ken, dat een C.H. wethouder zou kunnen medewerken
in het College, dus zal die nieuwe baan daarbij aan het
licht gekomen zijn. Spr. kan echter dat onderzoek niet
serieus nemen, want waarom heeft men het dan niet
breeder, ook tot de A.R., uitgestrekt? Omdat de C.H.
het meest „representatief" waren
Wel erkent men thans, dat ruim 31 der stemmen
uitgebracht waren op de Chr. Prot., doch daarop heeft
men zelf maar een selectie toegepast, wat niets anders
beteekent dat is den geheelen Raad wel duidelijk
dan dat hier gekozen is de weg van den minsten weer
stand.
De heer Van der Meulen was, evenals de heer Van
der Schoot, verwonderd over het briefje van den heer
Feitsma, namens de A.R.-fractie, dat hij 14 Juli 's mid
dags ontving, terwijl hij 's morgens bericht had gekregen
van de C.H.-fractie, dat deze zelfstandig was geworden.
Dat bewijst, dat tot dat moment de A.R.-fractie niet
wist. dat de samenwerking met de C.H. niet was be
stendigd. De A.R. hebben, vóór deze vrijwillige ver
breking door de C.H., nooit eenig contact gezocht met
andere groepen. Spr. c.s. hebben in dien brief alleen hun
recht kenbaar gemaakt; zij erkenden het bestaan van
de drie Chr. Prot. groepen, waarvan de A.R. de over
wegend sterkste was en op grond daarvan meenden zij
recht op een zetel te kunnen laten gelden, een recht,
gebaseerd op hetzelfde recht, dat de S.D. zich zelf reeds
jaar en dag toekennen. Dezen meenen twee zetels te
mogen bezetten, op grond van hun getalsterkte, maar
waarom erkent men dat recht niet voor de A.R., als
die op grond van hun getalsterkte naar billijkheid ook
een wethouderszetel vragen? Ook waren spr. c.s. gaarne
bereid eventueel aan een bespreking op breedere basis
deel te nemen en zij meenden, dat de S.D., als grootste
fractie, de meest aangewezene was, hiertoe het initiatief
te nemen. Spr. kan niet anders zeggen, dan dat de
heeren Van der Meulen en Van Kollem hun best hebben
gedaan de houding van hun groep goed te praten, maar
z.i. waren het eigenlijk alle verlegenheidsargumenten.
Spr. c.s. erkennen ieders recht, maar vragen dat recht
ook voor zich en het gaat niet aan buiten hen om iemand
als wethouder aan te wijzen, dien de samenwerkende
groepen willen en dien dan als representant ook van de
A.R. te laten paradeeren. (De heer Van der Meulen:
Maar de A.R. probeeren wel zonder C.H. een zetel voor
zich op te eischen.)
De groep van 9 leden heeft recht op een zetel en de
A.R., als grootste fractie, meenden daar aanspraak op
te moeten maken. Zij werpen zich echter niet op als
vertegenwoordigers van die andere groepen. De A.R.
verkregen ruim 1500 stemmen meer dan de C.H. en in
dat licht bezien, waarin de S.D. het voor zich bezien,
had dat den doorslag moeten geven.
Bij de richtlijnen is één punt, dat spr. c.s. niet kunnen
onderschrijven, n.l. niet verder bezuinigen. Dat heeft
men niet in de hand en als de wereld in nog grooter
nood komt en de toestand nog ongunstiger wordt,
zullen ook dit College en deze Raad verdere bezuini
ging niet kunnen keeren, trots den goeden wil, welke
ook bij de anderen aanwezig is. Dan komt spr. terug
op zijn grondgedachte, dat er hunnerzijds niet bezuinigd
is uit liefhebberij of lust tot moedwillige afbraak, maar
omdat het niet anders kon.
Er is hier nu ook door anderen erkend, dat de oor
logstoestand invloed kan uitoefenen. Uit de richtlijnen
blijkt wel, dat men al „nattigheid" voelt, en er rekening
mee houdt, door den wereldtoestand gedwongen te
kunnen worden verdere bezuiniging te accepteeren.
De Voorzitter: Ik heb met de richtlijnen wel niets te
maken, maar ik wil opmerken, dat U iets alleen beoor-
deelen mag naar de omstandigheden, die er waren toen
zij ontstonden en niet naar latere er bijkomende om
standigheden.
De heer Praamsma: Het gaat niet om de richtlijnen
zelve, maar om mijn meening daaromtrent. Belastingen
naar draagkracht, volkshuisvesting, enz. zijn altijd door
j dezen Raad con amore bevorderd. Geen verdere bezui-
niging zonder meer, is een utopie, en ook het blok zal
verder gaande bezuiniging moeten aanvaarden, of het
wil of niet, zoodra de toestand hiertoe noodzaakt.
Spr. kan zich niet voorstellen, dat de heer Van der