30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940. ben, dan moet men wel kweekelingen met akte nemen. Men zou de woorden van den Minister wèl kunnen aan halen, als hier een zeer conservatief gemeentebestuur was, dat de belooning van 600.— meer dan voldoende zou achten. Spr. gelooft niet, dat het de bedoeling van het citeeren was, deze zaak goed te praten, maar erg gelukkig vindt ook hij een en ander niet. Dat de Centrale Ouderraad een wettelijken grondslag heeft gekregen, waardoor het contact tusschen school en ouders kon worden versterkt, lijkt spr. van veel be lang voor het openbaar L.O. De Inspecteur van het L.O. heeft in den Ouderraad gesproken over „Onderwijsver nieuwing"; dat de ouders b.v. in deze voor hen zoo belangrijke kwestie worden betrokken, is van groot nut. Het doet spr. genoegen, dat er t.a.v. het voorber. openb. L.O. indertijd niet voldaan is aan de suggestie van de „overzijde", want dan zou dit nu reeds niet meer be staan. Er wordt door de vergrooting der klassen veel van de leerkrachten gevraagd; ieder, die iets met het bewaarschoolonderwijs op de hoogte is, zal zich geluk kig prijzen, dat het personeel zoozeer zijn best doet, om trots de verslechteringen van het onderwijs ervan te maken wat er van te maken is. Dit neemt niet weg, dat uitbreiding van dit onderwijs, zoodra eenigszins moge lijk, dient te geschieden. Men moet hulde brengen aan het voorgeslacht, daar bijna eeuw geleden hier van gemeentewege het initiatief tot stichting van 6 bewaar scholen is genomen. Heden ten dage zijn hier nog de zelfde 6 scholen, niettegenstaande de uitbreiding van de stad. Wel is er onlangs een bewaarschoolklas bijgeko men, ondergebracht in school 13, maar over het alge meen is de gelegenheid onvoldoende. Spr. citeert in dit verband uit een beschouwing over „Kleuteronderwijs in Friesland" uit de Leeuw. Crt. van 7 December 1939 ,,Nog vragen overal in de stad kleuters toegang. De aanvraag om plaatsing overtreft verre de plaats in de gemeentescholen. Jonge gezinnen, vooral wonend buiten het centrum van Leeuwar den, verlangen voor hun kinderen kleuteronderwijs. Bijna overal, in het Westen, het Oosten en ook nog in de buurt Achter de Hoven is er behoefte aan kleuterscholen. De bouw van kleuter scholen heeft in 't geheel geen gelijken tred gehouden met de uitbreiding der bevolking. De scholen van de gemeente zijn prop vol, hoog noodig is de bouw van nieuwe.". Spr. sluit zich gaarne aan bij het warme betoog van mevr. Busscher in dezen, die wees op het adres van „Volksonderwijs", waarin het gemeentebestuur in over weging wordt gegeven, spoedig een nieuwe bewaar school op te richten. De drang der ouders om hun kin deren naar bewaarscholen te zenden, is wel gebleken en daarom kan een stad als Leeuwarden op den duur niet blijven volstaan met 6 scholen. Voorts sluit spr. zich aan bij den aandrang, dien mevr. Busscher uitoe fende om zoo mogelijk bij het Voorbereidend L.O. de leerkrachten op 60-jarigen leeftijd te pensionneeren. Tot zijn genoegen heeft spr. uit de Mem. v. A. meenen te mogen opmaken, dat B. en W. zullen trachten te komen tot wederinstelling van den cursus tot opleiding van bewaarschoolonderwijzeressen. Dat is ook absoluut noodig, zal althans het openbaar kleuteronderwijs hier blijven floreeren. Mevr. Busscher heeft er op gewezen, dat er thans al gebrek aan leerkrachten is. Er is tegen woordig weinig perspectief, zoodat men geen gelegen heid mag laten voorbijgaan, die weer eenig uitzicht biedt. Spr. hoopt, dat de cursus binnen niet te langen tijd kan worden heropend. De heer Dijkstra zegt, dat bekend is, dat de Wet het onderwijs in een streektaal toelaat daar, waar die streektaal in levend gebruik is. Hier geldt derhalve de vraag, of in Leeuwarden het Friesch in levend gebruik is. B. en W. hebben die vraag bevestigend beantwoord. Immers, anders zouden zij niet in het leerplan den weg voor onderwijs in het Friesch vrij gemaakt hebben en tegen het verleenen van crediet voor leermiddelen voor Friesche lessen aan een bijz. school wel bezwaren heb ben gemaakt. Ook blijkt het hier in levend gebruik zijn van het Friesch uit aller ervaring. Toen B. en W. tot de overtuiging waren gekomen, dat in het leerplan de deur voor het Friesch opengezet moest worden, dienden zij het oog te richten op zuiver plaatselijke factoren. Zij moesten overwegen, hoe groot de behoefte aan Friesche lessen zou moeten zijn om eraan mede te werken, die te bevredigen, wellicht ook, in hoeverre aan bepaalde eischen van geschiktheid en bekwaamheid de met dit onderwijs te belasten leer krachten zouden moeten voldoen, alle vragen van prac- tischen en plaatselijken aard. Wat die behoefte aan Friesch onderwijs betreft, heb ben B. en W. de bekende formule uitgevonden van „de groote meerderheid". Geen gelukkige vondstWaarom niet bij eenvoudige meerderheid het pleit te laten be slechten en wanneer is een groote meerderheid bereikt en wanneer de groote meerderheid en wie maakt dat alles uit Op school 16 verlangde 60 der ouders Friesch onderwijs. Het hoofd der school, dat namens hen op trad. heeft nul op het request gekregen, „mede op grond van het advies van de Comm. van Toezicht". Deze gang van zaken heeft vele ouders terecht ontstemd. Die Com missie heeft haar opdracht om te adviseeren zoo uit gevoerd, dat zij over is gaan doen, wat reeds in de wet was vastgelegd. Het geschilpunt, of Friesch onderwijs goed of verkeerd is, was in Den Haag reeds opgelost Friesche lessen zouden mogelijk zijn, overal, waar er zich geen plaatselijke omstandigheden tegen verzetten, en die laatste had de Comm. van Toez. als doorslag gevend te beschouwen. Toch treft haar niet alle schuld. Ook het College komt een deel toe. Welken zin had het voor B. en W„ advies van de Commissie in te winnen Het College had immers, volgens het leerplan, niet anders uit te maken dan is 60 wel genoeg Daarvoor was geen voorlichting over algemeene paeda- gogische vragen noodig En als het advies eens gunstig was geweest, hadden B. en W. het dan gevolgd Dan zou gebleken zijn, dat zij 60 wel zoowat de groote meerderheid vinden, maar daarvoor heeft men geen advies noodig.En hadden zij het niet opgevolgd, dan zou de afwijzing gegrond moeten zijn op de opvatting, dat 60 niet de groote meerderheid is, maar ook daar voor is alweer geen advies noodig. Zoolang de Com missie tegen het Friesch blijft en B. en W. hun beslis sing ten deele hiervan laten afhangen, zal wellicht een meerderheid van 90 a 95 niet voldoende zijn om een bij de Wet gegeven recht geëerbiedigd te zien. Spr. meent, dat hier geen goede gedragslijn is gevolgd. Objectief bekeken, is een meerderheid van 60 toch niet zonder beteekenis. Zij komt overeen met een Raads- meerderheid van 17 a 18 Vele ouders zouden de houding van B. en W. begrepen hebben, als deze ge antwoord hadden: 60 is niet, lang niet, of in de verste verte niet de groote meerderheid, die wij in het hoofd hebben. Nu zijn zij in het onzekere gelaten, wat hun te doen staat. Hun behoort gezegd te worden, waarom hier de weg versperd is om voor hun kinderen Friesch onderwijs te krijgen. Dan kunnen zij dien hinderpaal wegruimen. Spr. herinnert er aan, dat het Rijksschooltoezicht hier het in aanraking brengen van de leerlingen van alle lagere scholen met de Friesche cultuur warm voorstaat. Noch voor den Inspecteur van het L.O. noch voor de ouders is het Friesch op school een liefhebberij, doch beginsel. En aangezien de wet dit beginsel eerbiedigt en beschermt, behooren de plaatselijke Overheden be grijpend en tegemoetkomend te zijn. De ouders van school 16 hebben inmiddels eerst het voltallige personeel en de voltallige oudercommissie, daarna alle bezoekers van den laatsten ouderavond be reid gevonden, via het schoolhoofd te verzoeken, voor de hoogste klassen een uur in de week uit te trekken voor het lezen van Friesche lectuur. Dat de Inspectie een spaak in het wiel zou steken, is ondenkbaar en aan gezien er voor landelijk gebruik bloemlezingen voor Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 31 Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940. de lagere scholen bestaan met stukken in van de Rijks taal afwijkende talen, o.a. het Friesch, en b.v. in Gro ningen leesboeken in het Groningsch gebruikt worden, kan spr. zich niet voorstellen, dat B. en W. niet de meeste medewerking zouden verleenen. Hij verzoekt mede te deelen, of deze medewerking vaststaat; óók, wat onder „de groote meerderheid der ouders" zoo on geveer moet worden verstaan. In Baarderadeel rekenen B. en W. en Raad 60 De heer Wiersma zal zich grootendeels bepalen tot enkele opmerkingen n.a.v. het gesprokene in den Raad. De heer Sterringa sprak van de 5 verhooging aan de gesteunden van M.H. Zulks zou dus in strijd zijn met wat den vorigen keer hier is beweerd t.a.v. diens voorstel i.z. de steunbedragen, n.l„ dat het niet juist zou zijn deze uniform met 10 te verhoogen, omdat, naar den Raad werd ingelicht, M.H. ieder geval op zich zelf beschouwde. Nu wordt echter wel uniform 5 verhooging gegeven en het bezwaar tegen het voorstel-Sterringa geldt dus niet meer zoo sterk. Spr. verneemt gaarne van den heer Feddema of deze groep ook nog verhoogden brandstoffentoeslag krijgt. Het verheugt ook spr., dat de A.R. partij van den heer Posthuma de onderscheiding mocht verdienen, dat haar verkiezingsactie waardig was gevoerd. Deze waar deering is wederkeerig. Dat men van zekere zijde be zwaar maakt tegen de door de C.D.U. i.z. de Straatbel, gevoerde actie, doet daar niet aan af en spr. c.s. danken voor de door de C.D.U. gevoerde verkiezingsactie. Hii is het ten volle met den heer Posthuma eens, dat een groote groep der bevolking aan alles tekort heeft. De heer Algera wees op Min. van Kleffens, die zeide, dat de bevolking er op bedacht moest zijn, offers te moeten brengen. Spr. neemt aan, dat dit ook gezegd is namens de Ministers Albarda en Van den Tempel. Ook de A.R. meenen, dat de toestand meebrengt, dat er offers ge bracht zullen moeten worden, maar groote bevolkings groepen zullen dat niet meer kunnen doen, omdat zij uitgeput zijn. Moeten er offers gebracht worden, dan daar, waar het nog kan. De heer Posthuma wees er op, dat geen enkele gesa neerde gemeente een Straatbel, van 6Yi heft. Vroe ger werd dat hooge percentage hier altijd eenigszins verschoond met het argument, dat de opcentenregeling van de Pers. bel. hier aan den lagen kant was. Dit is thans door de verhoogde opcentenregeling vervallen. De logische gedachtengang van den heer Algera is dan ook, daar Leeuwarden onbillijk is behandeld door de verhoogde opcentenregeling van hoogerhand, te trach ten iets terug te krijgen door verlaging van de Straat bel. En wat zeggen de heeren Van der Meulen c.s. direct Komt niet met voorstellen i.z. belastingver laging, want hoogere instanties zullen dat toch beletten. Indien men echter meent, dat de Regeering-Colijn hier onbillijk hooge belastingen heeft opgelegd, dan zal de nieuwe Regeering die een anderen koers wil vol gen wel een weg vinden om die onbillijkheid weg te nemen. Of meent de heer Van der Meulen, dat de huidige Regeering die onbillijkheid zal tolereeren? Spr. vreest ook, dat er van de constructieve welvaartspoli- tiek in de practijk niet veel terecht zal komen. Hij is het met den heer Posthuma eens, dat het vooral aan de V.D. te danken is, dat Leeuwarden met deze buitengewoon hooge Straatbel, zit. Al heeft de heer Ritmeester zijn portefeuille goed beheerscht, hij heeft een tè geflatteerd beeld van de financiën gegeven, waarschijnlijk met de goede bedoeling, de zelfstandig heid van Leeuwarden te handhaven, wat echter niet wegneemt, dat het juist daardoor nog dieper in het moeras is gekomen en direct moest beginnen met een Straatbel, van 6J^ wat anders misschien niet noodig was geweest. De heer Van der Meulen zeide o.a., dat t.o.v. de wet houdersverkiezing de C.H. meer representatief werden geacht dan de A.R. Maar wat heeft men dat toch laat ontdekt! Blijkbaar pas nadat de V.D. zich op het stand punt stelden, dat er geen R.K. wethouder weer moest komen. De richtlijnen zijn niet wat spr. c.s. zich er van had den voorgesteld. Zij hadden gedacht, dat men een soort compromis gesloten had om verschillende dingen tot stand te brengen, maar deze richtlijnen zijn wel zoo algemeen, dat men er alle kanten mee uit kan. Spr. kan het niet anders zien dan dat bij de S.D. de vraag heeft overheerscht: waar ontmoetten wij met de samenstelling den minsten weerstand en van wien hebben wij in het College den minsten last? (De heer Van Kollem: Dat is niet fair!) Volgens den heer Sterringa zouden de S.D. de ver antwoordelijkheid voor de Regeeringspolitiek aanvaard hebben, wat door den heer Van der Meulen zeer sterk bestreden is. Daar begrijpt spr. nu niets van. Bij de kabinetsformatie is toch ook wel degelijk overleg ge pleegd met den Partijraad, en, naar spr. meent, ook met een instantie van de moderne vakbeweging. En zeker met de S.D. Kamerfracties. Als inderdaad de S.D. niet verantwoordelijk zouden zijn voor de Regeeringspoli tiek, welke houding hebben de S.D. Ministers dan bij die onderhandelingen aangenomen Zijn ze dan maar lukraak meegestapt in het Regeeringsschuitje Hebben ze dan geen program meegekregen of waren dat ook nietszeggende algemeene richtlijnen Spr. gelooft dat niet en kan niet aannemen, dat de S.D. niet verantwoor delijk zijn voor de Regeeringspolitiek. T.a.v. de samenstelling der Raadscommissies zeide de heer Van der Meulen, dat de S.D., als er zooveel bezwaar tegen overlegging van de lijst i.z. samenstelling der commissiën wordt gemaakt, dit voortaan ook nog wel zou kunnen worden nagelaten. De heer Posthuma interrumpeerde hierop „dit zou nu nog kunnen", met welke simpele woorden hij een cardinaal punt raakte. De wijze toch, waarop de commissiën zijn samengesteld, getuigt van een democratie, die ietwat wijst in de rich ting van dictatuur. Gaan de S.D., bewust van hun macht, hier nog door de zaken op die wijze te behan delen, dan blazen zij wind in de zeilen van allerlei extre mistische stroomingen, die men in dezen tijd juist geza menlijk en krachtig moet tegengaan. Mevr. Busscher heeft ongeveer gezegd, dat het moei lijk was met de R.-Prot. Raadsgroep, althans met de A.R., samen te werken i.z. de wethoudersverkiezing, omdat vooral de A.R. altijd bezuiniging voorstelden. Daarom werden dus de A.R. minder „representatief" bevonden om een wethouder te leveren. Maar wat heb- den de C.H. anders gedaan? Zij, inclusief de heer Van der Schoot, hebben die bezuinigingen onderschreven en verdedigd. Wat is er dan tijdens de onderhandelingen gebeurd, dat de C.H. voor samenwerking opeens het meest geschikt leken? Heeft de C.H.-fractie een streep door haar verleden gehaald? En haar spijt betuigd over dat verleden? Vanwaar anders die omzwaai? Spr. vreest, dat bij de C.H. toch meer gebeurd is, dan hier wordt gezegd. Als dezen eensklaps met open armen worden ontvangen, moet een frontverandering hebben plaats gehad en een verloochening van hun beleid der laatste jaren. Mevr. Busscher zeide, dat hier behoefte bestaat aan meer bewaarscholen, en een ander heeft het zoo voor gesteld, alsof de A.R. reeds enkele jaren geleden begon nen zijn het bewaarschoolonderwijs hier absoluut onmo gelijk te maken. Spr. ontkent dat ten stelligste. Wel kan hierop belangrijk bezuinigd worden door het onder te brengen in vereenigingen, zooals ook in Leeuwardera- deel, waardoor het onder de ouders komt te ressortee ren. Spr. c.s. hebben nooit gestreefd naar of zich uit gelaten over opheffing van het openb. bewaarschool onderwijs. Spr. is erkentelijk, dat B. en W. het subsidie aan het Chr. bew.schoolond. naar gelijke normen als voor het R.K. zullen verleenen. Bij het openb. bew.schoolond.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1940 | | pagina 15