32 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940. zou overigens zonder de tegenwoordige financieele hulp der gemeente nog heel wat te presteeren zijn, als men zich daar maar offers getroostte als in Chr. en R.K. kringen, waar met een zeer gering subsidie het onder wijs in stand wordt gehouden. De heer Westra wees er op, dat binnenkort hier wel licht de loonen en salarissen aan de orde zullen moeten komen. Dit hangt natuurlijk ook af van wat t.a.v. het Rijkspersoneel gebeurt en daar zit meestal niet veel schot in. Moet men daar echter op wachten B. en W. hebben zich uitgelaten, zich i.z. kindertoe slag te zullen beraden. Het vorige jaar wilden zij het aanhangige wetsontwerp afwachten; nu dat tot wet verheven is, bestaat die reden niet meer en is nader beraden niet meer noodig en indien wel, dan zij het kort. Verder sluit spr. zich te dezen bij den heer Westra aan. Het spijt hem, dat de heer Van der Schoot afwezig is. Als deze zegt, dat over de C.H.-fractie, en speciaal over hem, fiolen van toorn zijn uitgegoten, dan ziet hij dat verkeerd. De fiolen van toorn golden niet den heer Van der Schoot noch de fractieleden persoonlijk, maar de vreemde goocheltoeren van den heer Van der Schoot op het politieke koord. Deze heeft den brief, waaruit blijkt, dat S.D. en V.D. de C.H.-fractie uitnoodigen om samen te werken bij de weth.verkiezing, in het geding gebracht. Dat zal wel het geval geweest zijn, maar het ware juister geweest, dat de C.H.-fractie in dezen over leg had gepleegd met spr. c.s. al was dan (wat spr. betwijfelt) op dat moment de samenwerking met de A.R. verbroken gezien het verleden van de C.H. in dezen Raad en omdat het een breed overleg had mee gebracht. Het verheugt spr., dat de S.D.-fractie heeft begrepen, dat de brief van de A.R.- aan de S.D.-fractie verzonden is, nadat de C.H. de samenwerking met de A.R. hadden opgezegd. Zij drong aan op een breed overleg, waarvan zij de C.H. niet uitschakelde, ondanks dat deze de sa menwerking had verbroken. De heer Van der Schoot stelt het voor, dat, als de C.H. geen zetel hadden aan vaard, er geen Rechtsche wethouder was gekozen. Hoe kan men zoo naïef zijn, dat te lanceeren! Alsof de S.D. met slechts 10 en de V.D. met 4 zetels in staat waren een College te vormenZij hadden daarvoor andere partijen noodig en als de C.H. den zetel geweigerd had, was een andere groepeering mogelijk geweest. De heer Van der Schoot wist, dat men ook in R.K. kringen ging overwegen, dat het gewenscht was den R.-Prot. groe pen recht te doen. Dat argument van den heer Van der Schoot is dus een verlegenheidsargument. Als de A.R. een verzoek om samenwerking van de S.D. en V.D. hadden gekregen, wat was er dan ge beurd? vraagt de heer Van der Schoot. Dat was echter niet het geval, maar zeker hadden spr. c.s. niet, zooals nu is geschied, de C.H. uitgeschakeld van alle overleg. Dan waren meerdere groepen daarbij geraadpleegd. De heer Van der Schoot heeft vrij scherp gereageerd op wat de heer Praamsma heeft gezegd. Op denzelfden dag, dat spr. om half één een gesprek had met den heer Van der Schoot, waarbij deze hem opdroeg aan den fractieleider Feitsma over te brengen, dat de R.-Prot. Raadsgroep een brief aan de S.D.-fractie moest richten om te komen tot een samenwerking i.z. de wethouders verkiezing en dus deed, alsof de combinatie nog be stond, dienzelfden dag, 's morgens 8 uur, had de heer Feitsma een brief van de C.H. ontvangen, dat zij de samenwerking opzegden. Later is gebleken, dat de heer Van der Schoot dit wel wist; dat is de rol, die de heer Van der Schoot gespeeld heeftDeze zeide, dat de A.R. een houding hebben aangenomen, christenen onwaardig. Spr. zegt dat niet van de C.H. en wil hun houding zelfs niet kwalificeeren, zooals de heer Praamsma deed. (De heer Algera is intusschen ter vergadering ge komen). Te 3.30 uur des nam. wordt de vergadering geschorst. Te 3.45 uur des nam. wordt de vergadering voort gezet. De heer Wiersma, vervolgende, stemt met het begin der rede van den heer Rom Colthoff vrijwel in, maar het spijt hem, dat de Lib. fractie t.a.v. het subsidie aan het Chr. bewaarschoolond. nog steeds een uitzonderlijk standpunt inneemt. De heer Van Kollem raakte een cardinaal punt aan, toen hij zeide, dat de werkloozenzorg Staatstaak diende te zijn. Hier gaat spr. niet breedvoerig op in; hij zegt alleen, dat het A.R. principe anders is. Spr. kan zich overigens niet voorstellen, dat er in de practijk veel door zou veranderen. Immers, over de groote bedragen, die ook dan uitgekeerd moeten worden, zal de Regee ring niet beschikken voor en aleer ze die van de belas tingbetalers gehaald heeft. Zij zal dan, behalve tot het opvoeren van de toch al ongekend hooge Rijksbelas tingen, moeten overgaan tot het naar zich toehalen van inkomsten, waar de gemeenten thans nog over beschik ken. De heer Van Kollem heeft het A.R. standpunt t.a.v. den erfpachtscanon niet goed begrepen. Spr. is het met hem eens, dat door verlaging van de bestaande erf pachten een onbillijkheid zou ontstaan. Hier is sprake van misverstand; immers, wat van A.R. zijde is gezegd, had betrekking op nieuw uit te geven gronden. De heer H. de Boer ontkende de juistheid van het verwijt der A.R. aan de S.D., dat dezen zich den laatsten tijd minder lieten leiden door de internationale omstandigheden dan vroeger. Maar de S.D. hebben toch de laatste jaren ernstige beschuldigingen geuit tegen de Regeeringen, die met die omstandigheden rekening hielden, terwijl de A.R., onverschillig welke Regeering er was, steeds wezen op de moeilijkheden, die door de internationale toestanden konden en inder daad zijn ontstaan. Dit besef schijnt thans ook meer in S.D. kring door te dringen. De heer H. de Boer zeide ook, dat de A.R. reeds vóór de minder gunstige inter nationale situatie wilden bezuinigen. Dat hebben de C.H. dan toch ook gedaan Nu kan men verschillend oordeelen over het tijdstip van de ongunstige wending in den internationalen toestand, maar wie gelet heeft op de teekenen der tijden in het buitenland, kan veilig zeggen, dat die zich al reeds vele jaren tevoren heeft aangekondigd. Ook te Genève heeft men reeds jaren geleden uitdrukkelijk gewaarschuwd, dat de gevoerde politiek uit moest loopen op een débacle. Dat de A.R. destijds reeds bezuiniging voorstelden, daarmede zijn zij, zooal tijdig, toch niet te vroeg geweest. Was, aldus de heer De Boer, de vorige Regeering anders opge treden, dan zouden de internationale omstandigheden, welker invloed hij dus erkent, niet dien weerslag hebben gehad als nu. Elke Regeering zou tegen die omstandig heden te strijden hebben gehad. Ten gevolge daarvan verkeert het bedrijfsleven immers ook reeds vele jaren in moeilijkheden. Als de heer De Boer opmerkt, dat het in ons land gelukkig nog vrede is, dan wil spr. er aan herinneren, dat de S.D. indertijd een standpunt hebben ingenomen, waardoor 's lands defensieve kracht werd uitgehold. En nu betreurt men, dat ze niet voldoende is. Ook in dat opzicht hebben de A.R. zich niets te ver wijten. Zij juist, en gesteund door anderen, hebben er voor gepleit, dat de weermacht op een goed peil zou blijven. De heer De Boer meent, dat de A.R. i.z. de wethou dersverkiezing niet zoo hoog van den toren moeten blazen, want er moet hier vroeger een politieke orga nisatie bestaan hebben. .Gemeentebelangen", die spe ciaal streed tegen de S.D. Spr. kent de brochure-Van Buuren niet, maar die zal hier nu toch eigenlijk minder ter zake doen. Hij heeft dien politieken strijd niet mee gemaakt, wel gehoord, dat de heer De Boer destijds de A.R. op de onjuistheden in die brochure heeft gewezen. Spr. wil aannemen, dat er onjuistheden in voorkwamen, maar de A.R. Raadsleden hebben zich losgemaakt van die brochure en ook de A.R. partij stond er buiten. (De heer H. de Boer; Ik heb alleen gewezen op de mentaliteit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 33 Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940. in die dagen.) Spr. geeft toe, dat er in een politieke partij een bepaalde mentaliteit kan heerschen, maar er wordt soms wel iets geschreven of gedaan, wat partij en fractie niet onderschrijven. Volgens den heer De Boer was het niet gemakkelijk de bestaande combinatie van het College eensklaps te verbreken; dit is spr. geheel met hem eens, vooral daar men tal van jaren heeft samengewerkt. Het neemt ech ter niet weg, dat men toch maar iemand van die com binatie de deur heeft gewezen. Al is het niet spr.'s taak voor die uitgewezen partij te pleiten, hij kan zich niet vereenigen met de argumenten, welke daartoe hebben geleid. Spr. wil niemand beleedigen, maar meent, dat de heer Westra een niet minder representatieve figuur zou zijn dan de vier wethouders van thans. Het argu ment gebrek aan homogeniteit in de R.K.-fractie, is reeds voldoende ontzenuwd. In een fractie kan toch zeer wel verschil van inzicht in zakelijke kwesties be staan. Zelfs in spr.'s fractie, waar men het meestal wel eens is, is dat voorgevallen. Overigens kan daartegen over, naast de feiten door de R.K. aangehaald om er op te wijzen, dat ook bij de S.D. niet altijd homogeniteit heerschte, nog worden gewezen op het verschil van in zicht tusschen de vroegere V.D. wethouders Ritmeester en Hellema. Tot de eer van de V.D.-fractie dient echter gezegd, dat zij de laatste jaren wel in staat is geweest, bekwame wethouders te leveren. Ook in den heer Turksma heeft spr. alle vertrouwen en hij wenscht hem toe, dat hij zijn portefeuille volledig moge beheer- schen. Daar echter tusschen de beide genoemde wet houders lang geen homogeniteit bestond, mag het ge brek aan homogeniteit bij de R.K.-fractie vooral geen argument van de V.D. zijn, om de R.K. buiten het Col lege te sluiten. Uit een artikel in de „Magistratuur" (het verheugt spr., dat de S.D. zooveel belang stellen in A.R. tijd schriften!), zou blijken, dat de heer Schouten niet het standpunt van spr. c.s. inneemt. Spr. wil er, na de toe lichting van hun zijde, niet over uitweiden. Voor hem gaat het hierom zou de heer Schouten, als hij hier bij spr. c.s. zat, niet hetzelfde standpunt als zij innemen Spr. verklaart nogmaals, dat het er hun niet om te doen is, een A.R. achter de groene tafel te zien, daar maken zij geen buitelingen voor, noch loopen zij daarvoor onder het juk, maar hun groote bezwaar is, dat men hen radi caal heeft uitgesloten van ieder overleg en iedere samen- spreking. Daarbij was misschien gebleken, dat men het niet eens met elkaar werd, maar de poging had gedaan moeten worden en het initiatief daartoe berustte bij de S.D. Volgens den heer De Boer namen de A.R. in meer dere plaatsen een ander standpunt in. Dat daar de A.R. misschien ook andere partijen van overleg uitschakelt, daarvoor is spr. niet verantwoordelijk, al keurt hij het af. Moet hij echter daarom verdedigen, dat er momen teel hier dezelfde fout wordt gemaakt? Hij heeft slechts den toestand hier te beoordeelen en men kan niet ont kennen, dat spr. c.s. steeds medegewerkt en soms zelfs het initiatief genomen hebben, dat de S.D. in bepaalde commissies benoemd werden. Dat was het rechtsgevoel van de A.R. Den door den heer De Boer genoemden gang van zaken in 1927 heeft spr. niet meegemaakt: wel weet hij, dat bij de A.R. steeds gelegenheid tot overleg bestond en hun grootste grief is, dat de anderen dat steeds na laten. Zelf heeft spr. hier meegemaakt, dat voor 8 jaar de R.-Prot. Raadsgroep een bespreking noodig achtte, omdat de S.D. gezien hun getalsterkte eigenlijk recht hadden op 2 zetels, maar met spr. c.s. wenschen de S.D. geen overleg. En als men i.z. de samenwerking spr. c.s. scherpe verwijten meent te moeten doen, dan moet men die ook richten tot de C.H.-fractie, tenzij zou blijken, dat deze vóór het overleg haar zwaai al gemaakt had. Ook spr. verheugt het, dat verschillende toonaan gevende C.H.-ers in stad en gewest hun afkeuring over den gang van zaken bij de wethoudersverkiezing heb ben uitgesproken. Spr. heeft geprotesteerd tegen de uitdrukking van de overzijde, dat, als hij c.s. hun zin hadden gekregen, het openbaar voorbereidend onderwijs reeds lang ter ziele was geweest. Inderdaad kwam in 1935 op de z.g. „waschlijst" van bezuinigingen voor: opheffing van het openb. bew.schoolond. Uit de „Handelingen van die en andere vergaderingen kan blijken, dat de be doeling van dat voorstel was, een ander bewaarschool- onderwijs op te richten met subsidie der gemeente, een geheele omzetting dus van het openbaar onderwijs, wat reeds jaren lang ten deele plaats had. Wat de financieele verhouding tusschen Rijk en ge meenten betreft, zou spr. met cijfers kunnen komen en met citaten uit de A.R. pers. Hij meent, dat de richt lijnen, door de vorige Regeering t.o.v. dit vraagstuk aangegeven, den gemeenten eerder zelfstandigheid zou den brengen dan de plannen, welke de huidige Regee ring te dezen heeft. Het verwondert spr. dan ook niet, dat in den Amsterdamschen Gemeenteraad de S.D.- fractie zich ernstig teleurgesteld verklaarde, dat deze Regeering niet vasthoudt aan de plannen van de vorige, om zoo te komen tot de gemeentelijke zelfstandigheid. (De heer De Walle is intusschen ter vergadering gekomen.) De heer IJtsma zegt, dat de S.D. gedacht hadden, dat alleen de fractieleiders alg. beschouwingen zouden hou den zulks zou althans van S.D. zijde gebeuren. Met eenigen schroom is er aan gedacht dit kenbaar te maken, maar spr. c.s. hebben zooveel ondervinding van iets- kenbaar-maken, dat zij het niet aandurfden. Nu vrijwel alle redevoeringen geëindigd zijn en men elkaar be hoorlijk een en ander heeft gezegd, hebben deze twee begrootingsdagen den Raad misschien geleerd, dat men in de practische dingen niet zoo ver van elkaar staat. Laat men daarom overleggen, of voortaan niet het woord alleen aan de fractieleiders kan worden gelaten, waaruit ook wat meer wederzijdsche waardeering voor het gesprokene zou blijken. Spr. heeft b.v. met groote waardeering geluisterd naar de speeches van de heeren Feitsma en Buiël. De laatste heeft op uitstekende wijze gesproken in den van hem bekenden trant. Spr. wil hiermede niet alleen zeggen, dat ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is, maar ook, dat het mogelijk is, dat de heer Buiël op de hem eigene wijze een ander zijn bedoeling duidelijk maakt, wat niet altijd het geval is. Het is hier de laatste jaren gewoonte niet te repli- ceeren, omdat toch eigenlijk bij de alg. beschouwingen niets anders gedaan wordt. Spr. ziet den heer Sterringa een hoofdbeweging maken en geeft toe, dat den kleinen fracties zoodoende wel eenig onrecht wordt aangedaan, maar dat is nu eenmaal niet anders. Men kan overigens misschien eens over dit onderwerp spreken, als het ten minste niet in ruzie ontaardt. Spr. zal zich niet meer mengen in de algemeene dis cussies. T.a.v. de verdeeling van een zoo gevoelig iets als wethouderszetels zal niemand van hen, die vier jaar in den Raad hebben gezeten, de illusie hebben gekoes terd, dat de zetels precies naar den zin van alle Raads leden zouden zijn verdeeld. En naar gelang er meer groepen komen, wordt dat steeds moeilijker. Het gaat als in een gezin als niet ieder een appel kan krijgen en de ééne appel kan niet meer in kleinere stukjes ge sneden worden, dan krijgt men zure gezichten. Spr. neemt dat niemand kwalijk; daarvoor heeft hij zelf veel te lang in de benauwde oppositie gezeten, waarin hij van Rechts wel het een en ander heeft ondervonden. Daardoor weet spr. ook, dat de toon wel eens veran dert, al naar gelang van de plaats, waar men zit. Men heeft er nooit iets op tegen gehad, dat het vorige College in het geheel geen afspraak gemaakt of richt lijnen getrokken had. Nu zijn er richtlijnen en zegt men: zulke richtlijnen kan iedereen wel aanvaarden. Spr. meent, dat men nooit mooier resultaat zal kunnen be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1940 | | pagina 16