38 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940.
B. en W. deelen het standpunt van mevr. Van Dijk
en den heer Rom Colthoff i.z. het afwijzen van het sub
sidie aan het Chr. bewaarschoolonderwijs niet en ach
ten het billijk naast het subsidie aan het R.K. bewaar
schoolonderwijs.
Dat er een lacune is bij de opleiding tot bewaar
schoolonderwijzeressen, geeft spr. toe. In 1936 werd het
personeel van den cursus voor onbepaalden tijd verlof
tot afwezigheid verleend, onder intrekking van het
salaris. Nieuwe leerlingen werden niet meer toegelaten,
maar de meisjes, die den cursus al bezochten, mochten
afstudeeren. Nadien werd een particuliere cursus opge
richt en in 1938 begon men met 10 meisjes, 6 van buiten.
Pogingen, om in 1939 een nieuw le leerjaar te vormen,
mislukten door het hooge schoolgeld. Ook een poging
van Christelijke zijde faalde.
Leeuwarden heeft zeer zeker belang bij een oplei
dingscursus; le. omdat de meisjes worden opgeleid voor
een speciaal vrouwelijk beroep, terwijl dit ook buiten
het Fröbelonderwijs vele mogelijkheden biedt. Thans
zijn voor alle scholen Christelijke inbegrepen
slechts een paar kweekelingen disponibel; voor tijdelijke
waarneming is er slechts één bevoegde leerkracht. En
voor 450.zal de gemeente moeilijk kweekelingen
van buiten kunnen krijgen, die daarvan nog pension
moeten betalen.
Het voorbeeld van Almelo is spr. bekend en spreekt
voor zich zelf.
In het Noorden is er geen andere neutrale cursus en
slechts weinigen kunnen hun dochter laten opleiden aan
een der inrichtingen in de Hollandsche steden. Op al
deze gronden willen B. en W. een ernstig onderzoek
instellen naar de mogelijkheid van een cursus. Of ech
ter de leerlingen vóór Mei a.s. kunnen worden opge
roepen, durft spr. niet zeggen.
Er is voorts gesproken over vervroegde pension-
neering van de bewaarschoolonderwijzeressen. De ge
meente is echter niet meer, zooals vóór de totstandko
ming van de Pensioenwet 1913, zelfstandig bevoegd i.z.
de pensionneering. De wet 1922 kent slechts recht op
pensioen: a. op 65-jarigen leeftijd (ouderdomspensioen);
b. bij ongeschiktheid (invaliditeitspensioen); c. op 55-
jarigen leeftijd voor b.v. politieagenten, stokers, enz.
(vervroegd pensioen).
In 1936 is vastgesteld het reglement op de voorloo-
pige pensionneering van onderwijzers van 60 jaar. Het
eenige middel, dat de gemeente ten dienste staat, is
opwachtgeldstelling van de bewaarschoolonderwijze
ressen van 60 jaar, wat practisch hierop neerkomt, dat
5 jaar lang 70 (niet-kostwinsters 60) van de laatst
genoten bezoldiging zal moeten worden uitgekeerd.
Daar zitten dus heel wat consequenties aan vast,
ofschoon ook spr. toestemt, dat onderwijzeressen van
65 jaar niet het meest geschikt zijn om de kleinste kin
deren te onderwijzen. B. en W. willen een en ander
nog wel eens bezien, doch urgent achten zij het niet,
gezien den leeftijd van de betrokkenen.
De meening van het College i.z. het Friesch op de
scholen, het vorige jaar bij de begrooting vertolkt, is
niet gewijzigd. Ook spr. heeft sympathie voor de studie
van het Friesch door hen, die daaraan behoefte hebben:
als onderdeel van het leerplan staan B. en W. er voors
hands nog afwijzend tegenover. Spr. geeft echter den
heer Dijkstra toe, dat er zeker argumenten zijn, welke
van diens gezichtspunt uit er voor kunnen pleiten, maar
daartegenover staan er weer bezwaren, o.a. het feit, dat
er wellicht in de 6e klasse een onderwijzer is. die geen
Friesch kent, of dat er ouders zijn, die er voor hun
kinderen geen belang in stellen, en ook de omstandig
heid, dat een kind bij overgang naar de 7e en 8e leerjaar-
school geen Friesche les meer krijgt en dus het geleerde
weer kwijtraakt. Op een pas gehouden vergadering van
de Comm. van Toezicht op het L.O. heeft spr. opnieuw
naar de meening i.z. het Friesch gevraagd en in het
algemeen had men nog dezelfde afwijzende gedachte.
Bovendien is er van 1930 tot 1937 een proef genomen
aan de school aan het Hofplein. De ouders ontvingen
bericht, of zij hun kinderen naar een cursus wilden zen
den, gegeven door een onderwijzeres met de Friesche
akte. Er bleek animo voor te bestaan en dus werd op
Woensdagmiddag van 2 tot 3 les gegeven; de animo
verminderde echter en de cursus verliep. Men schoof
dit op den vrijen middag. Toen werd gevraagd om
tijdens den schooltijd les te geven. Unaniem verklaarde
het onderwijzend personeel zich er tegen, zelfs de les
gevende onderwijzeres en een onderwijzer, die overi
gens veel voor Friesch voelde. Als argument gold, dat
het Nederlandsch daardoor in het gedrang kwam en
het leerplan overladen werd.
B. en W. willen echter den heer Dijkstra toezeggen,
dat het adres, waarop deze doelde, opnieuw ernstig
bekeken en hun meening kenbaar gemaakt zal worden.
De heer Wiersma trachtte de bezuinigingspogingen
t.a.v. het bewaarschoolonderwijs goed te praten; de
A.R. wilden geen opheffing, doch omzetting in parti
culiere scholen. Hoe de heer Wiersma het echter wendt
of draait, aanneming van hun voorstellen zou afbraak
van veel onderwijs en opheffing van het openbaar be
waarschoolonderwijs hebben beteekend. Naar spr.
meent, heeft dat elders ook reeds tot minder goede toe
standen geleid. Betreffende gemeentelijk- of particulier
onderwijs blijft er nu eenmaal een onoverbrugbaar ver
schil met de A.R.
De heer Botke (weth.) zegt, dat B. en W. in den
Aanb.brief schrijven, dat deze begrooting wel onder
zeer bijzondere omstandigheden is vastgesteld. Den
laatsten tijd was de budgetaire positie der gemeente op
een min of meer stabiel vlak beland. Aan de meeste
eischen van hoogere instanties was voldaan; wel bleef
daardoor de begrooting beneden wat wenschelijk is en
in het belang der stad werd geacht, maar men mocht
verwachten, dat het onderzoek door hoogere instanties
voortaan tot weinig aanmerkingen op- en vertraging
van de begrooting zou leiden.
Door de bijzondere gebeurtenissen echter klopten de
ramingen van de bedrijven niet meer met de materialen-
prijzen. In den Aanb.brief is uitvoerig uiteengezet, hoe
B. en W. tot de aangeboden begrooting zijn gekomen.
Om groote vertraging te voorkomen, is vastgehouden
aan de eenmaal gestelde bedragen, hoewel die niet meer
juist kunnen worden geacht. Om echter het duurder
worden van materialen en grondstoffen op te vangen, is
..Onvoorzien hooger uitgetrokken dan van hoogerhand
den laatsten tijd werd toegestaan. Niemand weet, of het
voldoende is, maar B. en W. vertrouwen, dat zulks het
geval zal zijn. Toch hebben zij het noodig geacht bij de
aanvrage om de extra-bijdrage de Regeering er op te
wijzen, dat de bijzondere tijden het vragen van een be
lasting-bijdrage noodig zouden kunnen maken. Meerdere
gemeenten trachten, door „Onvoorzien" te verhoogen,
den bijzonderen omstandigheden het hoofd te bieden,
maar natuurlijk zijn er ook vele gemeenten, die de be
grooting geheel naar den ouden toestand hebben op
gezet; voor zulke gemeenten is zij slechts tot op zekere
hoogte leidraad. Meerdere leden van den Raad veree-
nigden zich met deze zienswijze van B. en W., slechts
de heer Buiël had het beter gevonden de posten te ver
hoogen. Dit zou groote vertraging hebben gegeven, ter
wijl alles nog tè onzeker is om zóó te ramen, dat men
op de cijfers aan kan.
Over de late indiening der begrooting is, behalve
door den heer Buiël, niet veel gezegd; het antwoord in
de Mem. v. A. heeft den Raad begrijpelijkerwijze over
tuigd van de moeilijkheden van B. en W. Dezen willen
er zeker aan denken, de begrooting vroeger aan te bie
den; spr. zou niets liever willen, dan dat het kon op
den wettelijk vastgestelden tijd, dus vóór 1 September.
Of dat echter te bereiken is
De heer Praamsma meende, dat de rekening vroeger
zou kunnen worden aangeboden, omdat zij 30 juni reeds
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 31 Januari 1940.
wordt afgesloten. De laatste rekening is midden Sep
tember van den Gem.ontvanger gekomen, dan moeten
allerlei dingen opgezocht, de rekening getypt worden
en de afd. Expeditie was reeds overladen. Indien mo
gelijk, zal voortaan ook de rekening vroeger worden
aangeboden.
Volgens de A.R. moet niet het wenschelijke, maar het I
noodzakelijke criterium zijn bij het opmaken der begroo
ting. Wat is wenschelijk en wat noodzakelijk; daar zou
heel veel over gedebatteerd kunnen worden Men moet
aannemen, dat hoogere instanties dit reeds hebben uit
gemaakt, al deelden B. en W. 'en meerderen die opvat
ting van hoogere instanties dikwijls niet. Wat er nu is,
moet men aannemen als noodzakelijk voor Leeuwarden.
Helaas heeft men dikwijls moeten ervaren, dat de lijn,
welke de A.R.-fractie tusschen wenschelijk en noodza
kelijk trekt, nog dieper ligt dan zooals de Comm. van O.
die trekt. Was aan den wensch der A.R. voldaan, dan
zou bijna alle onverplichte onderwijs verdwenen zijn,
tot groote schade voor de gemeenschap. Nu willen zij
het daarheen leiden, dat het tekort 110.000.wordt,
het bedrag voor 1939 in uitzicht gesteld. Wat zou dan
nu weer geofferd moeten worden? B. en W. achten het
niet mogelijk de extra-bijdrage te verkleinen, zonder
den ramingen geweld aan te doen. Elk jaar heeft zijn
bijzondere behoeften de Commissie zal dat ook wel
begrijpen en zich niet vastklampen aan de 110.000.
Trouwens, uit het feit, dat in 1937 180.000.en voor
1938 200.000.bijdrage werd in uitzicht gesteld,
volgt het tegendeel.
De heer Feitsma beweerde, dat de ramingen veilig
gesteld zijn, doch heeft geen voorbeelden genoemd. Elk
lichaam, dat ramingen opzet, kan foutief ramen. Bij het
Rijk valt het ook wel eens mee; over 1939 waren de
Rijksinkomsten 35 millioen hooger dan de raming Men
kan nooit zeggen, of de inkomsten te laag dan wel de
uitgaven te hoog zijn geraamd; het blijven altijd ramin
gen.
De lijst, bij de stukken overgelegd, geeft aanwijzing
waarom het tekort nu 206.000.— is en van de begroo
ting 1939 na de wijziging op 18 October jl. 110.000.—.
Er is zoo juist mogelijk geraamd, maar misschien zit er
hier en daar een kleine veiligheidsmarge in; men kan
beter iets overhouden dan een tekort hebben op diverse
posten, al zullen er ook zijn, die tegenvallen.
Ook vorige jaren is hier veel gesproken over ver
laging van de Straatbel, en toen zijn er verschillende
plaatsen genoemd, waar deze minstens even hoog was
als hier. Purmerend b.v. heft een even hooge, misschien
zelfs een hoogere. Hoogere instanties zullen echter geen
verlaging der Straatbel, aanvaarden, al is die bedoeld
ter compensatie van de verhoogde Pers. bel. Wie de
bespreking van enkele leden van het College op het
Departement zou hebben meegemaakt, was ook over
tuigd geweest, dat de Regeering, ondanks de verhoogde
Pers. bel., geen vermindering der Straatbel, zal toestaan,
nog afgezien van het feit, dat Leeuwarden die mindere
inkomst op de begrooting thans niet kan missen.
De vraag van den heer Buiël i.z. uitvoering van wer
ken op den Kap.dienst, via het Werkfonds of in werk
verschaffing, heeft weth. De Boer reeds beantwoord.
Spr. herhaalt, wat B. en W. hieromtrent in de Mem.
v. A. zeggen. Dat is toch zeer duidelijk en het verwon
dert spr., dat de heer Buiël hier nogmaals naar vraagt.
(De heer Buiël: Ik vraag, wat de zuinigste manier is
voor de gemeente.)
De heer Buiël had in de Mem. v. A. van 1939 kunnen
vinden, wat hij wil weten. Uit die voorwaarden blijkt,
dat het financieren via het Werkfonds voordeeliger is
dan indien de gemeente op de vrije geldmarkt voor de
werken zou leenen. Voor de Noorderbrug b.v. behoeft
aanvankelijk geen rente te worden betaald, wat bij een
andere financiering wel zou moeten. De rente van het
bruggencomplex Tuinen komt nooit hooger dan 4
voor welk percentage Leeuwarden zelf thans niet zou
kunnen leenen. Dergelijke werken zijn geen werkver
schaffingsobjecten. Daarom komen slechts in aanmer
king die werken, waarbij veel menschen te werk kunnen
worden gesteld en arbeidsloon het grootste deel der
uitgaven uitmaakt.
Te 9.40 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 9.55 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
De heer Botke (weth.) vervolgt, met den heer Buiël
te antwoorden, dat, als de gemeente niet in staat is de
annuïteiten aan het Werkfonds te betalen, zij dit niet
behoeft te doen, wat dus ook een voordeel is.
Bij de Wirdumerpoortsbrug gelden weer andere voor
waarden. De aflossing is gewoon, maar de rente van
2H 's buitengewoon voordeelig.
Er is gevraagd, waarom posten, die vroeger ineens
uit den gewonen dienst werden betaald, nu over eenige
jaren verdeeld moeten worden. In den goeden ouden
tijd werden b.v. veranderingen in de inrichting van
scholen ineens uit den gewonen dienst betaald. Dat was
een goede financieele politiek; zoodoende drukten de
uitgaven niet op volgende jaren. Later is dat veranderd,
omdat de gemeente zulks niet meer financieren kon. En
weer later werd zelfs van hoogerhand opgelegd, dat
kleine bedragen niet meer ineens betaald, maar over
verschillende jaren verdeeld moesten worden. De uit
gave van 800.voor een rijwielbergplaats bij het
Gymnasium b.v. moest over 4 jaren verdeeld worden
(ze is echter niet gemaakt). En zoo zijn er verschillende
posten, die over eenige jaren verdeeld en van den ge
wonen naar den Kap.dienst werden gebracht, waar zij
niet op behooren. Moest b.v. een werk van 1000.
in 4 jaren worden betaald, dan werd op de begrooting
250,bijdrage aan den Kap.dienst als eerste termijn
van aflossing uitgetrokken. Dat is eigenlijk onjuist,
want er werd nooit een vaste leening voor gesloten.
Het werd door middel van kasgeld betaald. Nu is het
evenwel anders. Wat nu niet op den Kap.dienst be
hoort, wordt geheel uit den gewonen dienst gefinan
cierd. Eerst wordt 1000.uitgegeven, maar de vol
gende dienstjaren dragen 750.bij. B. en W. achten
deze financieringswijze formeel juister. De Voorzitter
persoonlijk huldigt een ander principe. Z.i. zou men
feitelijk telkenjare een bedrag moeten reserveeren in een
fonds, waaruit dergelijke uitgaven later betaald zouden
moeten worden. Het gaat echter meestal om werken,
die direct en ineens uitgevoerd moeten worden, b.v. het
bordes van het Stadhuis, de trap in de U.L.O. school,
het herstel Raadhuisplein 30, enz. De heer Algera
meende, dat dit financieren uit den gewonen dienst mis
schien eenigszins verwarrend zou werken. Het is echter
heel eenvoudig. Het volgend jaar zal blijken, dat het
geen moeilijkheden heeft opgeleverd, en tevens wordt
naar buiten gedemonstreerd, dat dergelijke uitgaven
niet op den Kap.dienst behooren. Voor de gem.finan
ciën maakt de veranderde boekingswijze echter geen
verschil; de zaak is dan ook in haar practische uitvoe
ring van weinig beteekenis.
Verder is gevraagd, waarom sommige bedrijven wél
een vergoeding voor verrichte diensten aan de gemeente
betalen en de Reiniging niet. Bij informatie bleek spr.,
dat hiertoe t.a.v. de Gasfabriek, het G.E.B. en het
Slachthuis geen aparte besluiten zijn genomen. Wel
werd als vergoeding van deze bedrijven voor het eerst
resp. op de begrootingen 1921, 1924 en 1926 10.000—,
10.000.— en 3000.geplaatst, wat evenzeer geldt
als besluit. Van de Reiniging wordt geen bijdrage ont
vangen, omdat deze een verlies oplevert. Dit bedrijf
krijgt dus een uitkeering van de gemeente; zoo ook
Gem.werken voor het vele werk, dat deze dienst voor
de gemeente doetrapporten uitbrengen, enz.
Deze kwestie is echter van zeer gering belang in
dezen tijd; bovendien is het zeer verwonderlijk, dat men
nu aanmerkingen maakt, terwijl de posten al jaren lang
op de begrooting voorkomen.
De heer Algera meent, dat, als werkloosheidszorg