54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Februari 1940. fractiegenooten van spr. en anderen gesteund zou worden. Hij wil het echter in petto houden, omdat de heer Turksma niet volstrekt afwijzend is geweest. Deze heeft n.l. het woord „voorshands" gebruikt en met eenigen goeden wil ziet spr. daar zooiets als een belofte in. Verder meent hij, dat de wethouder heeft gezegd, dat B. en W. de zaak nog eens ernstig zullen bekijken en hij vertrouwt, dat dit meer is dan een vriendelijk- heidje aan zijn adres. Ook getuigden de woorden, waar mede de wethouder gisteren zijn rede begon: „Het on derwijs in alle nuanceeringen zal bij mij veilig zijn", van goede voornemens. Deze uitlatingen vormen de bouwstof voor een brug in spr.'s richting en hij hoopt den wethouder die te zien betreden. Als contraprestatie belooft spr., dat hij de wacht bij die brug in waakzaam heid zal betrekken, met een zeer fijne neus voor kluitjes in het riet. Laat nu de wethouder of het College ja of neen zeg gen op de vraag, waar het om gaatzal het leerplan worden uitgevoerd of niet De heer Buiël wijst den heer Dijkstra er op, dat diens vertrouwen in den nieuwen wethouder en het College nog lang geen zekerheid geeft, dat zijn wensch in ver vulling zal gaan. Integendeel, als de heer Turksma zegt: „B. en W. hebben die zaak al bekeken en gezien, dat de heele onderwijswereld daar eigenlijk tegen is en het leerplan wordt verzwaard", dan begrijpt spr. niet, dat de heer Dijkstra invoering van lesgeven in de Friesche taal stellig misschien aan de hand van de richtlijnen verwacht. Als de heer Dijkstra een voorstel indient, zal spr. misschien voor stemmen. De heer Turksma (weth.) meent, dat het antwoord van B. en W. in de Mem. v. A. i.z. het onderwijs in de lich. oefening duidelijk genoeg is. In 1938 werd dit vak onderwijs afgeschaft, behoudens in het 4e en 5e leerjaar, en 1 Jan. 1939 werd het ook in deze leerjaren afgeschaft. Aan de U.L.O.school is het nog intact. Ook spr. be treurt dezen maatregel. Hij begrijpt zeer goed, dat vooral ook een krachtige lichamelijke ontwikkeling naast de geestelijke ontplooiing de volksweerbaarheid ten goede komt en de jeugd van jongsaf getraind moet worden. Hij zal met vreugde het oogenblik begroeten, dat zulks weer zal geschieden, maar meent, dat de maatregel, welken de heer Sterringa wenscht, in eersten aanleg zal moeten komen uit den Haag en B. en W. in dezen eigenlijk niet de instantie zijn om er bij de Regeering op aan te dringen. De heer Dijkstra heeft een tweeledigen klank laten hooren. Aan den eenen kant fulmineerde hij tegen spr., als zou deze hem niet begrepen hebben en aan den anderen kant wenscht hij hem zijn vertrouwen te schen ken. Het betoog van den heer Dijkstra steunde op diens verlangen om voor het Friesch een zeker deel van het leerplan in te ruimen, wat volgens hem bij de wet is geregeld. Zeer zeker bestaat er een wettelijke mogelijk heid tot het geven van onderwijs in het Friesch op de school dat heeft spr. goed begrepen maar er staat, dat B. en W. het kunnen toestaan, niet dat zij het moeten toestaan. De heer Dijkstra wijst voorts op het aantal ouders, dat de meerderheid zal moeten vormen. Spr. meent, dat ook dit een punt van discussie kan zijn. n.l. of men die meerderheid al dan niet groot genoeg acht. Spr. zou van de onderwijsvernieuwing nog geen studie hebben kunnen maken, is gezegd. Hij zou hierop haast antwoorden het Friesch is al zoo oud, dat men bij h»t geven van Friesch op school niet van vernieuwing be hoeft te spreken. Bij den leidraad, dien men den onder wijzers, ter vernieuwing van het onderwijs, heeft voor gelegd, is het Friesch ook niet naar voren gekomen, al geeft spr. volkomen toe, dat die toch ruimte laat voor het geven van Friesch onderwijs op de school. De heer Dijkstra zegt, nog geen voorstel te willen indienen. Als deze echter zóó overtuigd is, dat de wet hem in het gelijk stelt, is er absoluut geen reden, dat niet te doen. Aan den anderen kant staat het evenwel vast, dat, als op een vergadering van een oudercommissie de meer derheid der ouders voor Friesch op de school is, dit nog niet wil zeggen, dat de meerderheid der ouders van de op die school gaande kinderen er voor is. Ook dat is misschien een reden, deze kwestie nader te onderzoeken. Spr. meent den heer Dijkstra wel in allen deele ge antwoord te hebben. Als deze echter spr.'s bestrijding van diens verlangen opvat als een persoonlijke mee ning, dan is het wel zeker, dat de heer Dijkstra hem verkeerd heeft begrepen. Spr. heeft de aangevoerde bezwaren toch duidelijk kenbaar gemaakt als bezwaren, gekomen uit onderwijskringen, n.l. van een leerkracht van de school aan het Raadhuisplein en onderwijzers, leden van de Comm. v. Toez. op het L.O., die toch zeker dezelfde antecedenten kunnen doen gelden als de voorstanders, die de heer Dijkstra noemt. Hij kan zich niet voorstellen, dat deze er aan vasthoudt, dat alleen zij, die vóór het Friesch op de school zijn, gelijk hebben en de tegenstanders het alleen niet goed zouden zien. Spr. meent den heer Dijkstra ook nu datgene geant woord te hebben, waar deze om vroeg. Zijn persoonlijke meening kan spr. nog niet weergeven. B. en W. zullen het door den heer Dijkstra bedoelde adres nogmaals bekijken en opnieuw met hun zienswijze voor den dag komen. De heer Dijkstra moet zich verdedigen tegen het woord fulmineeren dat heeft hij niet gedaan, hij heeft slechts in alle kalmte geconstateerd en de wijze, waarop de heer Turksma spr.'s betoog heeft beant woord, gaf hem daartoe volkomen het recht dat deze langs zijn betoog van gisteren heeft gepraat. En nu praat de wethouder spr. opnieuw voorbij en hij heeft nog steeds geen antwoord gekregen op zijn pertinente vragen. Dit is een debatteermethode, waarmede men niets opschiet. De heer Turksma vraagt, wanneer Friesch onderwijs in het algemeen gegeven zal worden. Dat kan hij in de wet vinden, waar het onderwijs in de streektalen ge regeld wordt, en plaatselijk moet worden uitgemaakt, in hoeverre in een plaats die streektaal zal worden onderwezen, en dat het Friesch in Leeuwarden in levend gebruik is, daarvoor heeft spr. gisteren drie bewijzen aangevoerd. De Voorzitter ontkent datspr. zou willen vragen, al de Raadsleden, die zich dagelijks van het Friesch bedienen, den vinger te laten opsteken. De VoorzitterDan moeten wij eerst weten, of het goed Friesch is; het moet geen verfriescht Hollandsch zijn. De heer DijkstraIk wil juist door Friesch onderwijs een goed gebruik van het Friesch bevorderen. Boven dien mag U dat dan ook wel voor het Hollandsch vragen. Zij, die in den regel Friesch spreken, kunnen hun Hollandsch het beste van Friesismen zuiveren door het Friesch goed te leeren. Nadat deze kwestie in de wet was geregeld, kwam zij in het leerplan aan de beurt, waar staat, dat, met mede werking van B. en W„ Friesch onderwijs kan worden gegeven. Hoe moet het woord kan worden gelezen Spr. doet het op zijn wijze, en meent, dat het niet beter kan, dan op de manier, zooals het hoofd der school het heeft gedaan, n.l. de gezamenlijke ouders der kinderen, die er van zouden profiteeren, mee te laten beslissen. Als de wethouder zegtik wil de ouders er buiten houden, maar een algeheel, omvangrijk onderzoek in stellen, aan welke scholen het onderwijs ingevoerd zou kunnen worden, dan wil spr. hem daarin ook wel volgen. Toen 60 der ouders van school 16 zich vóór Friesch onderwijs verklaarden, was er voor B. en W. maar één vraag is 60 voldoende of niet De Voorzitter: Wij moeten deze kwestie ook bezien in verband met de andere vakken van het leerplan de ouders kunnen Friesch onderwijs wel prachtig vinden, maar de rest der vakken mag daardoor niet achteruit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 55 Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Februari 1940. gaan. Men kan dus niet alleen op de ouders afgaan. De heer DijkstraMede gelet op het advies van de Comm. van Toez. was het verzoek om Friesch onderwijs in de oogen van B. en W. niet voor inwilliging vatbaar. De motiveering van de Comm. is uit den tijd, want de materie i.z. de streektalen zelve is immers al in de wet geregeld. De Voorzitter: Men moet het niet alleen aan de ouders overlaten er kunnen toch, uit onderwijsoogpunt bezien, andere redenen zijn De heer Dijkstra erkent die mogelijkheid, maar dan moet de motiveering daarvan voldoende duidelijk ken baar gemaakt worden en door hen, die zich voor Friesch onderwijs interesseeren, kunnen worden geaccepteerd. De VoorzitterU erkent dus aan den eenen kant, dat die motieven er kunnen zijn en wilt ze toch niet erkennen. De heer Dijkstra: Het gaat nu om de vraag, of hier ter plaatse die motieven geldig zijn. Vele ouders ver langen Friesch onderwijs. Is het College nu voor Friesch onderwijs, ja of neen De Voorzitter: Op het oogenblik: neen. De heer Dijkstra: Weth. Turksma heeft zich het grapje veroorloofd het Friesch, dat al zoo oud is, te koppelen aan de onderwijsvernieuwing, een argument, dat spr. alleen zou gebruiken, als hij wilde maskeeren, dat hij de zaak niet begreep. Spr. ziet den heer Turksma lachen op een wijze, die hem doet hopen, dat deze beseft, dat dit geen argument was. Men moet elkaar met argumenten bestrijden. De heer Turksma heeft de meerderheid van de ouders in twijfel getrokken. Spr. is op dien ouderavond aanwezig geweest De heer Turksma (weth.): Ik heb gezegd: er zijn méér ouders, dan zij, die op een ouderavond verschijnen. De heer DijkstraEr zijn ook meer kiezers, dan die op een stembureau verschijnen. De persoonlijke meening van B. en W. of van de Comm. van Toez. doet niets meer ter zake bij de uit voering van het leerplan, nu deze materie eenmaal wettelijk is geregeld. Het is dus onbillijk en onaan vaardbaar, dat de heer Turksma zich beroept op per sonen, die het onderwijs in het Friesch van minder belang achten. Het voorstel, dat spr. zooeven in petto wilde houden, doet hij thans wel, omdat de weth. van Ond. spr. daartoe noodzaakt. Hij stelt voor, om Friesch onderwijs op die scholen in te voeren, waar een behoor lijke meerderheid der ouders het vraagt. De Voorzitter is het er volkomen mee eens, als er bij komt te staan „tenzij er andere oorzaken zijn, die het niet gewenscht maken". Zooals het voorstel nu luidt, moet, als een behoorlijk percentage der ouders Friesch onderwijs verlangt, het dus gebeuren en mag'men er verder niet naar kijken, of er andere dingen zijn, die het wenschelijk zouden maken het niet te doen. De heer Dijkstra antwoordt, dat hij bereid is er dezen waarborg aan toe te voegen, dat degene, die de Frie sche les moet geven, daarvoor ook geschikt moet worden geacht. Men moet zich overigens van de vlucht van het Friesch onderwijs geen overdreven voorstelling maken. Er is geen sprake van, dat in de naaste toekomst aan meer dan een paar scholen deze lessen zullen komen. Daarvoor kent hij den geest der ouders van nu te goed. De Voorzitter zegt, dat, volgens het leerplan, als aan een bepaalde school de meerderheid der ouders het wenscht, op voorstel van het hoofd der school, door B. en W. kan worden bepaald, in overeenstemming met den Inspecteur van het l.o., dat in het 6e leerjaar van die school wekelijks 2 lessen zullen worden besteed aan het lezen en schrijven van het Friesch. Laat de heer Dijkstra dan maar eenvoudig voorstellen, dat, als een zeker percentage der ouders het vraagt, het maar moet gebeuren dan behoeven B. en W. het personeel niet te vragen en al vindt dit het zonde van den tijd, het moet toch gebeuren. Dan is de verantwoording niet meer voor B. en W„ maar voor den Raad. De heer DijkstraIn ettelijke gemeenten gebeurt het zoo en werken de gemeentebesturen loyaal mee. De stoot tot de actie moet echter ontstaan bij de ouders of het personeel der school. De Voorzitter: B. en W. kunnen het daarmee eens zijn, indien er geen omstandigheden zijn, die het beter maken het niet te doen. De heer DijkstraAls 60 der ouders het vraagt, mogen wij dat niet veronachtzamen. De Voorzitter gelooft niet, dat, als de ouders vrij zouden worden gelaten, dit het beste zou zijn voor het onderwijs. De heer Turksma (weth.) gaat accoord met het voorstel, als er bij komt te staan, dat B. en W. het kunnen invoeren, tenzij daartegen ernstige bezwaren bestaan. Als het accent in dezen geheel wordt gelegd op de ouders, die Friesch onderwijs verlangen, dan kan de gemeente voor bepaalde consequenties komen te staan. Stel, dat in het 6e leerjaar geen onderwijzer is, die Friesch kent. Bovendien verhindert men een onder wijzer, die geen Friesch kent, aan een der scholen te komen, waar Friesch gegeven wordt. Dat lijkt spr. het chauvinisme ten top gevoerd Hij is bereid een heel eind met den heer Dijkstra mee te gaan, als er voor de gemeente niet zulke conse quenties aan vast komen te zitten en zij voor ernstige moeilijkheden komt te staan. Men mag toch dit niet laten bepalen door de ouders alleen, maar men heeft in dezen ook te maken met het onderwijzend personeel, het Rijkstoezicht en het verdere leerplan, zoovele ver schillende factoren, die naast den wensch der ouders gelden. Bij aanneming van dit voorstel is de verant woording bij den Raad. (De heer Feitsma is intusschen ter vergadering ge komen). Te 3.25 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 3.45 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. De heer Dijkstra dient het volgende voorstel in (IV) „De Raad, Gehoord de besprekingen Van oordeel, dat ook in Leeuwarden in overeen stemming met de Wet op het L.O. gelegenheid be hoort te bestaan tot het ontvangen van les in het Friesch op die openbare scholen, welker ouders in voldoend aantal zoodanig onderwijs voor hun kin deren verlangen en aan welke zich geen ernstige bezwaren van buitengewonen aard er tegen verzetten: Verzoekt B. en W. bij de toepassing van het Leer plan met het bovenstaande rekening te houden.". De Voorzitter verklaart, namens B. en W„ dit voor stel over te nemen. De heer Rom Colthoff vraagt Waar moet men leerkrachten vandaan halen, die bevoegd zijn Friesche les te geven Welke zijn de financieele gevolgen voor de gemeente? Moeten de Friesche lessen in het gewone les programma worden opgenomen of buiten de schooluren gegeven worden Wat moet in het eerste geval gebeuren met de kin deren, die niet aan het onderwijs in het Friesch willen deelnemen Men moet ook rekening houden met de kans, dat de cursus verloopt, want men kan de kinderen niet dwingen dezen te volgen. In dat geval blijft de gemeente zitten met de aangeschafte boeken e.d. De heer Buiël zegt, dat het voorstel-Dijkstra eigenlijk een soort motie is, die de Raad zou kunnen aannemen of verwerpen. Nu nemen B. en W. het voorstel over en om de situatie te redden, is dat natuurlijk 't gemak kelijkst. De kwestie is echter, dat daarmede toch niet het oordeel van den Raad wordt gekend. Spr. heeft gehoord, dat er verschillende Raadsleden tegen zijn. Wordt het door B. en W. overgenomen en een later door B. en W. in den Raad gedaan voorstel verworpen, dan zou er een eigenaardige situatie ontstaan. Zou

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1940 | | pagina 27