56 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Februari 1940.
echter eerst over het voorstel-Dijkstra worden gestemd
en dit met groote meerderheid van stemmen aangenomen
worden, dan zou eerst dat voor B. en W. gereede aan
leiding moeten zijn, het over te nemen. Een stemming
laat immers ook zien, of er een groote of minder groote
meerderheid is. Het is dus niet heelemaal juist en ook
niet in het belang van B. en W„ dat zij het voorstel
zonder meer overnemen.
De Voorzitter zegt, dat het nu een voorstel van B.
en W. wordt, dat nog in stemming komt, en wel om
den Raad te vragen, of B. en W. in dezen geest moeten
handelen.
Mevr. Van DijkSmit meent, dat hier wel veel over
Friesch gesproken wordt, maar men gebruike toch in
de eerste plaats zuiver Nederlandsch. In het voorstel-
Dijkstra staat: ,,die openbare scholen, welker ouders
Spr. heeft nog nooit gehoord, dat scholen ouders heb
ben. De heer Dijkstra zal bedoelen: ,,de ouders van de
op die scholen gaande kinderen".
De heer Posthuma meent, dat dit voorstel, dat toch
druk op B. en W. bedoelt uit te oefenen, bitter weinig
verandering zal geven. Het zal B. en W. niets verder
brengen dan zij nu volgens de Mem. v. A. van plan
waren. Toen spr. gisteravond den heer Dijkstra hoorde.
dachthij.dat deze een positief voorstel zou doen, waarin
een bepaald percentage genoemd wordt. En uit het ant
woord van den wethouder meende hij op te kunnen
maken, dat deze lijnrecht stond tegenover de positieve
gedachte van den heer Dijkstra. Daarom verwonderde
spr. de houding van den heer Dijkstra vanmiddag in
eerste instantie. In diens thans ingediende voorstel
spreekt de Raad n.l. slechts een wenschelijkheid uit, die
B. en W. wel erkennen, maar die hen niet noodzaakt
het Friesch in te voeren. Spr. heeft het voorstel niet
voor zich en kan dus geen redactiewijziging aangeven.
Maar is het werkelijk de bedoeling van den heer Dijk
stra een zekeren druk op B. en W. uit te oefenen, dan
moet toch de motie iets straffer worden geredigeerd.
Spr. stemt met genoegen voor, doch gelooft niet, dat
het doel van den heer Dijkstra geheel bereikt wordt.
Zeggen B. en W. echter, dat het overnemen van het
voorstel beteekent, dat zij zich inderdaad zullen beijve
ren om alle moeilijkheden, welke zich kunnen voordoen,
aan den kant te schuiven, dan is het doel van den heer
Dijkstra wèl bereikt, maar dan zou spr. dat van B. en
W. willen hooren. Zij, die in de theepauze reeds over
deze zaak hebben gesproken, zullen misschien iets meer
weten dan spr.
De heer Feitsma meent, dat de heer Posthuma het
zoo ziet, dat het met onwillige honden slecht hazen-
vangen is. Spr. verwacht echter beter van B. en W.,
nu zij reeds toezegden, de motie over te nemen. Han
delen zij echter niet daarnaar, dan kunnen de Raads
leden-voorstanders altijd nog weer hun stem laten
hooren.
De Voorzitter antwoordt den heer Posthuma, dat B.
en W. volgens het leerplan, als de voorwaarden, in de
wet genoemd, vervuld zijn, het Friesch op de school
kunnen invoeren. De Raad kan wel zeggen: het moet,
maar zeggen B. en W.: wij doen het toch niet, dus is het
afgeloopen. De Raad vraagt B. en W. dus eigenlijk een
loyale toepassing van het woord „kunnen". Spreekt de
Raad het in het voorstel-Dijkstra vervatte oordeel uit
vandaar, dat spr. dit moet hooren en B. en W.
nemen het over, dan begrijpt men, dat B. en W. ook
wel een loyale toepassing zullen geven aan het woord
„kunnen".
De heer Turksma (weth.) antwoordt den heer Rom
Colthoff, dat de kosten van één lesuur in het Friesch
niet zoo enorm hoog kunnen zijn. De onderwijzers kun
nen en moeten natuurlijk bij voorkeur uit die sollici
tanten komen, die kennen, wat aan zoo n school ge
vraagd wordt. Spr. meent, dat onder de sollicitanten
zeker onderwijzers zullen zijn, die Friesch kennen en
overigens gelijke capaciteiten bezitten als de andere.
Hij ontkent niet, dat er t.a.v. het Friesch onderwijs
bezwaren zijn, maar die zullen zeker, als de Raad B.
en W. in die richting dwingt, opgelost kunnen worden.
De heer Posthuma meende, dat een positiever standpunt
tegenover de houding van B. en W. moest worden in
genomen. Het standpunt van B. en W„ door spr. naar
voren gebracht, was gegrond op bezwaren uit onder
wijskringen. Hij heeft echter gegronde hoop, dat na
enkele maanden, als er positieve feiten naar voren zijn
gekomen en gezien ook den drang, hier uitgeoefend, het
standpunt van B. en W. wellicht eenigszins anders kan
zijn.
De heer Posthuma had in het geheel niet de bedoe
ling, de zaak zoo te stellen, dat het met onwillige hon
den slecht hazenvangen is. Het was er spr. echter om
te doen, te hooren, wat de weth. v. Ond. zoo juist na
mens B. en W. heeft uitgesproken, n.l., dat er een ver
andering kan komen in hun standpunt. Den heer Feit
sma, die in de pauze bij de bespreking van deze aan
gelegenheid aanwezig was, was dit wel bekend, maar
spr. niet. In zijn aandringen mag men dus geen wan
trouwen zien.
De heer Turksma (weth.) antwoordt den heer Rom
Colthoff nog, dat het eventueel niet de bedoeling is een
cursus buiten de schooluren te geven. Dan zal het
Friesche lesuur waarschijnlijk van den lestijd van een
ander vak afgenomen worden, b.v. van de 5 a 6 uur
lezen.
De Voorzitter is het eens met mevr. Van DijkSmit
wat betreft het zinsgedeelte: „die openbare scholen,
welker ouders". Hij vraagt, of de heer Dijkstra er ge
noegen mede neemt, dat hij dit aldus verandert„die
openbare scholen, waar de ouders van de daar school
gaande kinderen.".
De heer Dijkstra merkt te zijner verontschuldiging
op, dat hij dit voorstel niet onder ideale omstandigheden
heeft opgemaakt.
(De heer Van Kollem is intusschen ter vergadering
gekomen
Het door B. en W. overgenomen en bij monde van
den Voorzitter gewijzigde voorstel-Dijkstra (IV) wordt
met alg. stemmen aangenomen.
Volgnos. 347353 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 354. Kosten van Schoolbibliotheken f 285.
Hierbij is aan de orde het voorstel-Sterringa (II) om
B. en W. te verzoeken na overleg met het personeel
der lagere scholen dezen post zóó te verhoogen, dat be
hoorlijke vernieuwing der schoolbibliotheken mogelijk
zal zijn.
De heer Sterringa vindt f 15.per school onvol
doende, waarmee de geheele Raad het eens zal zijn.
Ziende, dat in 1938 169.18 is uitgegeven, begrijpt
ieder, dat het onderwijzend personeel geen kans heeft
gezien, daarvan de schoolbibliotheken ook maar iets
aan te vullen, maar dit bedrag is gebruikt voor herstel
van de boeken. Deze toestand moet uiterst schadelijk
voor de school worden geacht. Spr. heeft geen bepaald
bedrag genoemd, omdat hij moeilijk kan beoordeelen,
wat noodig is om de bibliotheken eenigszins te vernieu
wen. De Voorzitter zeide: zeg 600.Spr. wil dit
graag overnemen, maar er is bij gezegd, dat hij dan een
post moet aanwijzen, waar dat bedrag op te vinden is.
Er zijn posten voor „memorie" uitgetrokken, waarvoor
de post „Onvoorzien" zal moeten worden gebruikt en
ook de verhooging van dezen post kan daaruit worden
bestreden.
Het komt spr. in elk geval niet gewenscht voor,
telkenjare hetzelfde lage bedrag uit te trekken; de
weth. v. Fin. zeide, dat elk jaar zijn eigen behoeften
heeft en de Regeering zal daar ook wel eenig begrip
over hebben. De Raad zal in dezen iets moeten doen.
De heer H. de Boer meent, dat het buiten kijf is, dat
f 15.— per school zeer laag is. maar er zijn meer posten
aan te wijzen, welke onvoldoende zijn, b.v. het bedrag
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 57
Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Februari 1940.
per leerling voor leermiddelen; tal van andere nuttige
posten zijn zelfs geheel verdwenen, zooals subsidie
schoolreisjes, enz. Er is dus geen verschil van meening
over, dat deze posten eigenlijk verhoogd zouden moeten
worden, maar Leeuwarden kan nu eenmaal niet buiten
de extra-bijdrage en op grond daarvan is van hooger-
hand het bedrag der bibliotheken tot 15.— per school
beperkt en een verhooging zal, hoe gewenscht ook, niet
worden toegelaten. Men kan het natuurlijk probeeren,
maar dan zou men dit eigenlijk ook t.a.v. andere zaken,
waarvoor verhooging van groot nut zou zijn, moeten
doen. Het is echter vechten tegen de bierkaai en, af
gezien van de vraag, of door het voorstel niet verwach
tingen worden gewekt, welke niet te verwezenlijken zijn,
het zal in elk geval tot gevolg hebben, dat de goed
keuring der begrooting van een dergelijken post afhan
kelijk zal worden gesteld, wat veel nadeel zou mee
brengen. Daarom kunnen spr. c.s. niet anders handelen
dan zij doen, in het belang van de geheele zaak. Ove
rigens gelooft spr., dat de tijd niet meer zoo ver behoeft
te zijn, dat te dezen weer met wat meer vrijheid te werk
kan worden gegaan, wat spr. bevestigd ziet in een uit
lating der Regeering in de Mem. v. A.
Thans te probeeren dezen post te verhoogen waar
om dan dezen; verhooging van andere posten is even
noodigdaartegen hebben spr. c.s. practische be
zwaren.
In de Secties werd als middel tot verhooging genoemd
de ouders te laten bijdragen. Alleen op grond van wat
B. en W. daarop antwoorden, n.l., dat, zou leesgeld
worden gevraagd, een deel der kinderen van de school
boeken geen gebruik meer zou kunnen maken, zijn spr.
c.s. daartegen, terwijl het bovendien de vraag is, of de
L.O.-wet het toelaat. Om al deze overwegingen zijn
spr. c.s. tegen het voorstel-Sterringa, doch meenen B.
en W„ dat in deze richting wèl iets te doen is, dan
zullen dezen dat zeker probeeren en steunt spr.'s fractie
die poging gaarne.
De heer Algera zegt, dat over 1938 169.18 is uit
gegeven, meer dan 100.— minder dan het geraamde
bedrag ad 285.Was het strikt noodig geweest, dan
had dat bedrag uitgegeven kunnen worden en was niets
overgebleven. Of het feit, dat er iets over was, moet
verklaard worden b.v. door gebrek aan samenwerking,
waaruit dan zou blijken, dat er niet genoeg zorg aan
besteed is.
Als leesgeld zou worden geheven, zouden sommige
kinderen geen gebruik meer kunnen maken van de
schoolbibliotheken. Er is echter groot verschil tusschen
het heffen van leesgeld en het bij de ouders eens met
de suggestie om leesgeld te geven te probeeren, en spr.
kan zich niet voorstellen, dat dan de ouders, die daartoe
in staat zijn. niet een bijdrage zouden willen geven. Als
dat vrijwillig gebeurt en alle kinderen van de biblio
theken gebruik zouden kunnen maken, kan het moeilijk
in strijd zijn met de L.O.-wet. Spr. zou de ouders willen
opwekken, een bijdrage te geven; het gaat hier om de
kinderen.
Mevr. BusscherSjerp c.s. zullen tegen het voorstel-
Sterringa stemmen. Niet omdat zij den post voldoende
achten het peil der schoolbibliotheken is onvoldoende
en het lage bedrag laat aanvulling noch behoorlijk on
derhoud toe maar zij weten, dat hoogere instanties
dezen post hebben vastgesteld. Ook hier blijkt weer, dat
dergelijke opgedrongen bezuinigingen zich wreken. Spr.
c.s. meenen deze kwestie gerust aan B. en W. te kunnen
overlaten, die, indien mogelijk, den toestand van de
schoolbibliotheken wel zullen trachten te verbeteren.
De heer Turksma (weth.) zegt, dat, behalve de heer
Sterringa, allen het er over eens zijn, dat deze post niet
verhoogd zal worden, omdat die van hoogerhand tot dit
lage bedrag is beperkt. Ook B. en W. hebben met leed
wezen gezien, dat de schoolbibliotheken niet meer zoo
goed in orde zijn.
Er is twijfel uitgesproken, of leesgeld zou mogen
worden geheven in verband met de L.O.-wet. Spr. weet
niet, in hoeverre zulks gaat. Volgens art. 62 wordt ter
tegemoetkoming in de kosten van het openbaar onder
wijs schoolgeld geheven en daaronder vallen ook de
kosten van schoolbibliotheken. De heer Algera bepleit
wel een vrijwillige bijdrage, doch B. en W. zien daarin
bezwaar voor de openbare scholen, daar een groot deel
der ouders die niet kunnen geven, waardoor een eigen
aardige verhouding kan ontstaan, niet bevorderlijk voor
de verhouding der kinderen onderling. Spr. gelooft ook,
dat verbetering van de bibliotheken urgent is; van be
voegde zijde weet hij, dat deze er niet florissant voor
staan en er vele oude boeken zijn. Gezien het hier echter
een opgelegde voorwaarde van hoogerhand betreft,
kunnen B. en W. niet tot verhooging van dezen post
overgaan. Daar hij inderdaad weet, dat er geen kans
op verhooging bestaat en de toestand der bibliotheken
niet langer zoo kan voortduren, zou spr. er persoonlijk
geen bezwaar tegen hebben, dat de Ouderraad deze
zaak eens bekijkt, om via de Oudercommissies vrijwil
lige bijdragen van de ouders te krijgen, ter aanvulling
van de bibliotheken, in overleg met het personeel.
De heer Sterringa is niet voor een systeem van lees-
geldheffing, noch voor het vragen van vrijwillige bij
dragen, al zit in Leeuwarden ruim 101 millioen aan ver
mogen, zij het in een anderen hoek dan die, vanwaar
deze bijdragen zouden moeten komen.
Men is het er over eens, dat de bibliotheken de laatste
jaren onvoldoende worden behartigd, maar niet, dat i.z.
verhooging van den post bij de Regeering iets zou kun
nen worden bereikt. Ieder jaar worden door het onvol
doende bedrag de schoolbibliotheken minder; er wordt
niets aangevuld en de aanwezige boeken worden, al
herstelt men ze, steeds slechter. Dat zijn toch argumen
ten om deze zaak eens in Den Haag aan te snijden?
Het voorstel-Sterringa wordt met 26 stemmen tegen
1 stem, die van den heer Sterringa, verworpen.
De heer Van Eyck van Heslinga was tijdens de
stemming afwezig.
Volgnos. 354432 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 433. Subsidiën in het belang van het bijz
voorber. lag. onderwijsf 2.400.—.
Mevr. Van DijkSmit en de heer Rom Colthoff
willen geacht worden te hebben tegengestemd.
Volgno. 433 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 434. Kosten van de Lagere Avondhandels
school f 6.250.
De heer Praamsma merkt op, even goed bij volgno.
450, „Kosten vakscholen", te kunnen spreken. Zijn be
zwaren betreffen niet de grootte van het bedrag, maar
meer het begrootingsbeeld. Bij andere posten, o.m. de
renteverrekening der bedrijven, waar het, evenmin als
hier, ging om voor- of nadeelen voor de gemeente, heeft
hij ook op een juister beeld aangedrongen.
De post van 6250.betreft alleen salarissen en
leermiddelen, maar verlichting, verwarming, schoon
houden, enz. moeten toch ook betaald worden Spr.
wil altijd graag weten welke de totale kosten zijn. Hij
meent, dat er geen overwegend bezwaar kan bestaan,
een nadere specificatie te verstrekken. (De Voorzitter:
Het vraagt meer drukwerk
De heer Botke (weth.) zegt, dat deze kosten altijd
zoo berekend zijn salarissen en leermiddelen op dezen
post en de kosten van verlichting, verwarming, etc. op
den postonderhoud school 4. Spr. kan zoo niet zeggen,
hoe verder precies de verrekening is.
De Voorzitter zegt, dat post 262 eenzelfde geval be
treft. Daar is voor bewaring van gearresteerden 300.
uitgetrokken, dat bestemd is voor voeding, maar daar
zou men eigenlijk een deel van de kosten voor het
politiebureau (verlichting, verwarming, toezicht, enz.,
ook een deel van de alg. kosten van Gem.werken) bij
moeten rekenen, daar de arrestanten in het politiebureau
worden ondergebracht.