64 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Februari 1940.
nadeel hebben van de thans vaste Hoeksterpoortsbrug.
Het is hier echter slechts een kwestie van het wegnemen
van een onbillijkheid, n.l. dat kleine schippers meer
bruggeld zullen moeten betalen dan voorheen, een on
billijkheid, die van lieverlede is gekomen en zal blijven
bestaan, als de Raad niets doet.
De heer Westra merkte op, dat de schepen er voor
deel van hebben, dat ze niet meer door de Vlietsterbrug
behoeven te varen. Dit betreft echter alleen groote
schepen, bestemd voor de pakhuizen aan het Vliet.
Wat de schade betreft, die de thans vaste Hoekster
poortsbrug zou opleveren voor de schepen, de Ververs-
brug wordt nu bijna niet meer gedraaid, waarmee wordt
gedemonstreerd, dat het aantal schepen, dat een eindje
om moet varen, slechts zeer gering is. Het gaat hier om
niets anders dan ditde kleine schepen ondervinden
schade door de lagere ligging der bruggen; laat de
Raad daar iets aan doen. Nu zegt de heer H. de Boer:
laat men in het algemeen iets ondernemen, en het nieuwe
voorstel-Algera verbindt beide denkbeelden.
Spr. kan zich voorstellen, dat weth. De Boer zegt,
dat men te vroeg was met zijn dank, en hij heeft het
gevoel, dat die dankbaarheid wel verdwenen zal zijn.
De voorsteller zal begrijpen, dat hij in den heer De Boer
min of meer een tegenstander moet zien. Laat de Raad
dit voorstel-Algera ongewijzigd aannemen; men dient
daarmede een goede zaak. Zou B. en W. na onderzoek
blijken, dat zij niet met bruggeldverlaging kunnen ko
men, dan zullen zij dat wel mededeelen.
De heer Praamsma meent met den heer Posthuma,
dat hier een verwarrend element in het geding wordt
gebrachthier is geen kwestie van schadevergoeding
Bij een verbouwing van een brug ondervindt een win
kelier in de buurt ook schade, zegt weth. De Boer. Men
vergete echter niet, dat dit een gering nadeel is van
tijdelijken aard, waar later juist een groote verbetering
tegenover staat. Men onderscheide juist: er is hier geen
sprake van schade en als gevolg daarvan van schade
loosstelling, maar het gaat hier om verlaging van lasten,
welke op enkelen neerkomen, die het het minste kunnen
hebben.
De Voorzitter vindt het voorstel-Algera zeer gevaar
lijk. Bij aanneming zou de Raad op grond van eenige
overwegingen, waarvan de voornaamste is, dat ,,ten
gevolge van de geringere doorvaarthoogte van de
nieuwgebouwde bruggen en de nog te bouwen Wirdu-
merpoortsbrug in meerdere gevallen dan voorheen door
de schippers bruggeld moet worden betaald", B. en W.
dus verzoeken om over de twee punten te rapporteeren
en nadere voorstellen in te dienen. Nu mag men zeg
gen: er wordt hierin niet van schadevergoeding gespro
ken, het gaat hier toch om schade. De heer Posthuma
zeide: de kleine schippers ondervinden schade door de
verlaagde bruggen en daar moeten wij iets aan doen.
De heer Algera zegt voorts in zijn voorstel: „dat het
wenschelijk is te overwegen, of de mogelijkheid bestaat,
dat deze meerdere lasten kunnen worden afgewend, b.v.
door verlaging van bruggeld of vrijstelling daarvan
voor schepen beneden een bepaalde tonnenmaat". Men
zou kunnen vragen, een onderzoek in te stellen naar de
scheepvaart en of speciaal de kleine schepen niet tege
moet kan worden gekomen door verlaging van brug
geld, omdat die het b.v. in verhouding met andere sche
pen bijzonder zwaar hebben. Maar het voorstel-Algera
vraagt „ten gevolge van de geringe doorvaarthoogte"
verlaging van de lasten van de kleine schipperij; dus
m.a.w., de manier, waarop de gemeente als openbaar
lichaam iets uitvoerde in het algemeen belang, is oor
zaak, dat sommige menschen meer lasten krijgen en
daarom zou men die meerdere lasten moeten vergoeden.
Bij het Vliet b.v. was de bruggenbouw voor een zaak
daar een heel ernstig bezwaar, maar het moest gebeu
ren in het algemeen belang. En als men zuiver uit open
baar belang een weg gaat afsluiten en iemand moet,
om naar een garage te komen, daardoor een stuk om
rijden, dan kan hij toch niet zeggen ik heb daardoor
meer lasten gekregen kan men mij daarin niet tegemoet
komen Het is gevaarlijk „als gevolg van openbaar
werk" als argument te bezigen en dat is het gevaar,
dat spr. in dit voorstel ziet. Laat men dan liever aan
B. en W. vragen te zien, wat in andere gemeenten
gebeurt en hoe de schippers tegemoet kan worden
gekomen.
De heer H. de Boer zegt, dat, om aanstonds een
zuivere stemming te krijgen en om weer te geven de
bedoeling, zooals die bij spr. c.s. heeft voorgezeten, zij
verstandig meenen te doen een voorstel in te dienen,
bijna gelijkluidend aan het slot van het voorstel-Algera
met weglating dus van het eerste deel, waarvan zij de
overwegingen niet als juist erkennen.
Het is onderteekend door spr. en den heer IJtsma en
luidt als volgt
(VI) „De Raad, overwegende, dat het in het
algemeen wenschelijk is naar de mogelijkheid van
verlaging of vrijstelling van bruggelden voor schepen
beneden bepaalde tonnenmaat een onderzoek in te
stellen;
verzoekt B. en W. daarnaar een onderzoek in te
stellen en eventueel met voorstellen bij den Raad te
komen.".
De heer Algera constateert met vreugde, dat het
initiatief, van A.R. zijde genomen, tot gevolg heeft
gehad, dat de S.D. ook wakker werden. De Voorzitter
heeft gezegd, dat spr. zich beroept op een openbaar
werk. In zekeren zin is dat juist, maar zijn grondge
dachte is eigenlijk, dat hij zich beroept op de heffings
verordening; deze toch is gebaseerd op een bepaalden
toestand, welke vroeger bestond, en die verordening
wenscht spr. in overeenstemming te brengen met den
tegenwoordigen tijd.
Spr. verbaasde zich zeer over de discussie en vooral,
dat van S.D. kant zooveel bezwaren naar voren zijn
gebracht. Waar is de tijd gebleven, dat de S.D. met
élan streden voor de sociaal-zwakkeren Wat zij nu
doen, is de voorzichtigheid van den ouderdom Spr.
verbaast zich hierover, vooral als hij ziet de soort van
bezwaren, zooals b.v. die van den heer Van Kollem,
welke terecht bestreden zijn. Spr. vraagt toch slechts
een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid iets
te doen, n.a.v. de overweging „dat ten gevolge van de
geringere doorvaarthoogte van de nieuwgebouwde
bruggen en de nog te bouwen Wirdumerpoortsbrug in
meerdere gevallen dan voorheen door de schippers
bruggeld moet worden betaald", welke feiten zich voor
doen, doch op grond daarvan kan toch niemand eenig
recht ontleenen om bepaalde aanspraken op de gemeente
te laten gelden Men kan het daarom gerust wagen het
voorstel aan te nemen. Als, zooals spr. aangaf, het
bruggeld van 12J^ op 10 ct. wordt gebracht, komt de
verlaging toch den kleinen schippers ten goede. Om te
voorkomen, dat dergelijke onbelangrijke overwegingen
aan de hoofdzaak bezwaren in den weg leggen, ver
zoekt spr. het voorstel gesplitst in stemming te brengen.
De Voorzitter: Ik kan toch geen overweging in
stemming brengen
De heer AlgeraEen voorstel wordt toch dikwijls
gesplitst in stemming gebracht Het gaat hier om een
onderzoek naar twee punten; spr. verzoekt eerst stem
ming om een onderzoek in te stellen naar één punt en
dan naar het andere.
In overleg met den Voorzitter splitst de heer Algera
zijn voorstel (V) aldus
A. „De Raad,
overwegende, dat ten gevolge van de geringere
doorvaarthoogte van de nieuwgebouwde bruggen en
de nog te bouwen Wirdumerpoortsbrug in meerdere
gevallen dan voorheen door de schippers bruggeld
moet worden betaald;
overwegende, dat het wenschelijk is deze meerdere
lasten af te wenden b.v. door verlaging van bruggeld
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 65
Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Februari 1940.
of vrijstelling daarvan voor schepen beneden een
bepaalde tonnenmaat;
verzoekt B. en W. over dit punt aan den Raad te
rapporteeren en eventueel de noodige voorstellen
in te dienen.";
B. „De Raad,
overwegende, dat het in het algemeen wenschelijk
is, dat een onderzoek wordt ingesteld naar de moge
lijkheid van verlaging of vrijstelling van bruggelden
voor schepen beneden bepaalde tonnenmaten;
verzoekt B. en W. over dit punt aan den Raad te
rapporteeren en eventueel de noodige voorstellen
in te dienen.".
De heer Westra vreest, dat de Raad, geleid door het
goede hart van den heer Algera en de concurrentiezucht
van de andere zijde, op een verkeerd terrein dreigt te
komen. Deze beslissing moet de Raad niet nemen. De
heer Algera heeft een nieuw argument in het midden
gebracht, n.l. dat door verandering van de bruggen de
toestand gewijzigd is en het daarom noodig is, de hef-
finsverordening, die op de oude bruggen slaat, te her
zien. Men heeft toch geen overeenkomst met de schip
pers gesloten, den status quo te zullen handhaven en de
heffingsverordening te herzien, als er nieuwe bruggen
komen Bovendien heeft de heer Algera verzuimd aan
te toonen, dat de bestaande tarieven verband houden
met de doorvaarthoogte der bruggen en waar dat ver
band er niet is, vervalt zijn geheele stelling, dat de
bestaande verordening niet meer klopt op de tegen
woordige bruggen.
Van de andere zijde wordt voorgesteld, dat de Raad
moet overwegen de wenschelijkheid om de lasten van
de kleine schippers te verlagen. Het is mogelijk, dat
deze wenschelijkheid den heer H. de Boer duidelijk
is geworden, een groot deel van den Raad echter niet,
want feitelijk is die wenschelijkheid heelemaal niet be
wezen, en spr. geeft den Raad in overweging op der
gelijke zaken, welke hier zoo maar in den Raad worden
geworpen, niet in te gaan. Twee jaar geleden is er
praeadvies uitgebracht over een verzoek van „Stoom-
vaartbelangen" om het bruggeld te verlagen, welk ver
zoek zonder meer is afgewezen. Is er nu zooveel ver
anderd, dat den Raad aanleiding moet zijn bij B. en W.
aan te dringen te onderzoeken of verlaging wenschelijk
is Spr. ziet geen enkel novum ingetreden bij het
adres was er ook sprake van verandering van bruggen
dat tot verlaging van bruggeld aanleiding zou moeten
geven.
De heer IJtsma gelooft, dat het tijd wordt, dat hier
op een andere manier gesproken wordt dan tot nu toe.
Dat iemand, een vroeger wethouder nog wel, zich niet
voor kan stellen, dat men ook over en weer elkaar ter
wille kan zijn zonder concurrentiezucht, pleit niet voor
hem.
De heer H. de Boer en spr. zijn niet zoo maar plot
seling, zooals de heer Algera het voorstelde, tot de ge
dachte gekomen, dat iets voor de schipperij gedaan
moet worden.
Deze zaak is echter niet, zooals het behoort, vol
doende in de Secties voorbereid. Overigens was, naar
spr. meent, de heer Algera wel te goeder trouw en met
den meesten ernst en goeden wil bezield, maar zelf is
deze wel overtuigd, dat hier geen meerderheid is te
vinden voor zijn voorstel. Spr. heeft daarom den heer
Algera geraden afscheid te nemen van het eerste deel
van zijn voorstel en hem aangeboden, als eerste zijn
handteekening onder het voorstel van den heer H. de
Boer en spr. te zetten, dat gelijk is aan het laatste deel
van zijn eigen voorstel; waarmee dezen hem de eer,
welke den initiatiefnemer toekomt, gaarne hadden ge
geven. Waarom kan men deze dingen niet kameraad
schappelijk oplossen
Het voorstel-Algera (V) sub A wordt met 20 tegen
8 stemmen, die van de heeren Posthuma, Feitsma, Buiël,
Sterringa, Postma, Algera, Praamsma en Wiersma, ver
worpen.
Sub B wordt met 15 tegen 13 stemmen, die van de
heeren Wiersma, Rom Colthoff, Dijkstra, H. de Boer,
Van der Meulen, IJtsma, Posthuma, Feitsma, Buiël,
Sterringa, Postma, Algera en Praamsma, verworpen.
De heeren IJtsma en H. de Boer trekken hun voorstel
(VI) in.
Volgnos. 5456 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 57. Straatbelasting 232.000.
Hierbij is aan de orde het voorstel-Algera-Buiël (I)
om de Straatbel, te bepalen op 6
De heer Algera zegt, dat het zoopas wel mislukt is
om iets voor den kleinen schipper te doen, maar dat nu
met nieuwen moed getracht zal worden een andere cate
gorie wat te ontlasten. De heer Van Kollem sprak bij
de alg. beschouwingen over reëele en niet-reëele voor
stellen. Spr. gaat daar niet op in, maar noemt het onder
havige een reëel voorstel. De heer Van Kollem zeide
wordt overgegaan tot belastingverlaging, dan is het
beter, dat Leeuwarden van de 3e naar de 2e klasse
Gem.fondsbel. gaat. Zou de heer Van Kollem een der
gelijk voorstel doen, dan zouden spr. c.s. dat zeker met
allen ernst bekijken, maar aangezien hij het niet deed,
kan het ook niet als vergelijkingsmateriaal dienen. Al
is er de algemeene wenschelijkheid tot belastingverla
ging, er is dus thans alleen het voorstel-Algera-Buiël
aan de orde, terwijl een concurreerend voorstel hierbij
geen opgeld doet. Bovendien zijn de Straatbel, en de
Gem.fondsbel. niet met elkaar te vergelijken. Over de
Gem.fondsbel. is veel strijd met Den Haag gevoerd.
Ten slotte werd Leeuwarden gedwongen in de 3e klasse
te blijven, maar bij de Straatbel, is dat anders. Leeu
warden heeft de laatste jaren nooit geprobeerd het per
centage van 6/ verlaagd te krijgen.
Waarom moet nu de Straatbel, lager worden Spr.
heeft bij de alg. beschouwingen al gezegd, dat dit een
verlengstuk is van de geschiedenis met de verhoogde
opcenten Pers. bel. van den vorigen zomer. Toen zijn
spr. c.s. en mèt hen de geheele Raad tot de overtuiging
gekomen, dat Leeuwarden, in verhouding tot andere
gemeenten, te zwaar is belast.
Spr. weet niet, of de heer Botke, die bij de beant
woording der alg. beschouwingen zeer vele cijfers gaf,
dit deed in verband met dit voorstel i.z. de Straatbel.
Dit feitenmateriaal kan spr. echter hier niet van dienst
zijn. Dergelijke cijfers zijn ook het vorige jaar genoemd.
Toen is ook de coëfficiënt uitgerekend en bleek, dat
Leeuwarden, o.m. door de verhoogde opcenten op de
Pers. bel., mèt 's-Hertogenbosch t.a.v. de belastinghef
fing aan de spits is komen te staan. Het gaat thans
echter niet om den relatief te hoogen belastingdruk. De
rechtvaardigheid moet in acht genomen worden en
Leeuwarden mag niet op zichzelf beschouwd worden.
Is het noodzakelijk de belastingen te verhoogen, dan
mag daar geen bezwaar tegen ingebracht worden, maar
wel moet men vragen, alle gemeenten zooveel mogelijk
gelijk te behandelen. Nu is het Leeuwarden, ondanks
de herhaalde pogingen de opgelegde verhoogde opcen
ten Pers. bel. af te wijzen, niet gelukt dat doel te be
reiken. Er is hier echter nog een weg aan te wijzen.
Het is immers onbetwijfelbaar, dat de Straatbel, hier
veel te hoog is. De heer Botke heeft nu wel Purmerend
genoemd, waar ook een hooge Straatbel, en een hooge
opcentenheffing op de Pers. bel. zijn. Om deze zaak
echter juist te waardeeren, moet men ook de hoogte van
de andere belastingen van Purmerend weten. Volgens
den staat van verleden jaar echter staat Leeuwarden
aan de spits.
Nu is gezegd, dat het niet zal gelukken om van de
Regeering verlaging van de Straatbel, te verkrijgen.
Deze is echter op zichzelf niet onderwerp van bespre
king in Den Haag geweest, wèl in verband met een
andere belasting. Maar al was over de Straatbel, wèl
een beslissing gevallen, het is best mogelijk, dat de
tegenwoordige Regeering een andere zienswijze huldigt.