12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. laatste zware maanden, ook het personeel van de ver schillende takken van dienst, dat zijn taak aanmerkelijk zag verzwaard. In de vergadering van 5 September j.l. antwoordde spr. op vragen i.z. de samenstelling van het College, dat zij bij de begrooting daarop zou ingaan. De ver kiezingen bleken verandering te hebben gebracht in de samenstelling van den Raad. Volgens de oude samen stelling konden de samenwerkende partijen rekenen op een meerderheid van 19, soms 17, stemmen, al naar mate de R.K.-fractie achter haar wethouder stond, wat lang niet altijd zeker was. Zette men die samenwerking voort, dan werd de meerderheid in ieder geval terug gebracht tot 17, maar zij kon ook wel eens uit 15 stem men bestaan, afhankelijk van het al of niet steunen door de R.K.-fractie. Een zoo kleine meerderheid leek spr. c.s. een gevaar voor de waarborging van het beleid van het nieuwe College, zooals dit tot nu toe werd gevoerd en welks voortzetting zij alleszins in het belang der gemeente achtten. Toen de V.D.-fractie door de S.D. werd uitgenoodigd om samen te werken, was twijfel aan de eenheid in de R.K.-fractie een der overwegingen, die er haar toe bracht den S.D. mede te deelen, dat zij het gewenscht achtte niet langer met de R.K. samen te werken. Welke fractie diende dan wel voor samen werking uitgenoodigd te worden? De 2 zetels van de S.D.A.P. waren ten goede gekomen aan de R. Prot. Raadsgroep: het was dus alleszins billijk, dat een lid van deze groep, die zich tot aan de verkiezingen steeds als één geheel had aangekondigd, zitting in het College zou krijgen. Welke van de drie fracties, deze Raads groep vormende, zou worden gevraagd Voor spr. c.s. stond het vast, niet de A.R., omdat die met den Vrij heidsbond steeds getracht had verschillende inrichtingen op sociaal en cultureel gebied op te heffen, b.v. het openbaar voorbereidend onderwijs, vakonderwijs, de H. Handelsschool, Meisjes H.B.S. enz. Van de beide overige fracties leek spr. c.s. de grootste, de C.H., het meest geschikt tot samenwerken. Haar in den laatsten tijd meer en meer gevoerde politiek, speciaal op sociaal gebied, gaf hoop op een vruchtbare samenwerking. Wien de C.H. als wethouder wenschte, is, naar spr. meent, een zaak van de C.H. zelf. De S.D. hebben, hoewel niet dadelijk van ganscher harte, aan den wensch van de V.D. voldaan. De ver antwoording voor het niet langer samenwerken met de R.K. diende echter voor rekening van de V.D. te komen, welke verantwoording spr. c.s. in het belang der gemeente meenden te moeten en te kunnen aan vaarden. Een bepaald program werd niet opgemaakt wel werden richtlijnen besproken, waarnaar men de ge meentepolitiek denkt te voeren. Om niet in herhaling te treden, zal spr. daarover niet spreken. De heer Van der Meulen deed dat reeds en spr. c.s. gaan daarmede volkomen accoord. De V.D.-fractie heeft gehandeld in de volle over tuiging, dat deze samenstelling van het College de juiste is, een opvatting, waarvan zij, voorzoover zich de toe stand thans laat overzien, volstrekt geen spijt heeft. Spr. komt nu op wat de heer Posthuma t.a.v. de ver kiezing van den heer Turksma heeft gezegd, hoewel dergelijke opmerkingen voldoende voor zich zelf spreken. De V.D. zien niet naar ras of geloof en meenen, dat alle burgers hetzelfde recht hebben. Zoo ook de heer Turksma. Dat deze zich op ongewenschte wijze zou hebben uitgelaten over den Chr. godsdienst, is spr. niet bekend en het lijkt haar onwaarschijnlijk, dat deze zulks alsnog zou doen. Het vorige jaar wezen spr. c.s. er al op, dat de ge legenheid tot het geven van voorbereidend onderwijs reeds lang niet meer aan de behoefte voldoetop de openbare scholen is nog steeds plaats te kort. Over het nut en de noodzaak van goed bewaarschoolonderwijs zijn allen, misschien een enkele uitgezonderd, het eens. Speciaal in het Westen der stad, dat zich snel uitbreidt, wordt het gemis aan dergelijke scholen sterk gevoeld. Bij het onderzoek van de Ver. v. Volksonderwijs bleek het aantal kinderen, dat daar voor onmiddellijke plaat sing in aanmerking komt ruim voldoende om tot op richting eener bewaarschool over te gaan, zoodat Volks onderwijs in December 1938 een dergelijk verzoek tot B. en W. richtte. Bij de begrooting 1939 antwoordde de toenmalige weth. van Ond.op het adres van Volks onderwijs wachte de Raad het praeadvies af. De Raad wacht nog steeds! Op de vraag, wanneer men dit tege moet kan zien, zeggen B. en W., dat „deze aangelegen heid nog steeds hun volle aandacht blijft houden". Dit is zeer te waardeeren, maar geen antwoord op de vraag, wanneer het den Raad zal bereiken. Spr. stelt het dan ook zeer op prijs, als B. en W. alsnog daarop zullen ant woorden en zij hoopt, dat dit in de allernaaste toekomst zal zijn. Zijn reeds stappen gedaan en, zoo ja, welke Door het stopzetten in 1938 op aandrang van de Comm. v. Overleg van den cursus tot opleiding van leerkrachten bij het voorbereidend l.o. is dit onderwijs thans in een zeer moeilijke positie geraakt. Het personeel besloot den cursus particulier voort te zetten, ook al moest het daarvoor groote offers brengen. Instand houding bleek echter zoo niet mogelijk. In September j.l. was de aangifte niet voldoende om een eerste klasse te vormen; oorzaak daarvan is het feit, dat, nu de schoolgeldheffing niet langer progressief is, deze voor vele ouders te hoog is, gezien ook het feit, dat na be ëindiging van de studie een zeer onvoldoend betaalde functie kan worden verkregen. Tot 1 Februari is er hier nog één bevoegde leerkracht, die bij afwezigheid kan invallen. Dat dit onvoldoende is, blijkt uit het feit, dat reeds nu de hulp van een tweetal /eer/in^-onderwijze ressen uit het tweede leerjaar moest worden ingeroepen! Na 1 Februari zal, als een onderwijzeres vervangen moet worden, geen enkele bevoegde kracht meer aan wezig zijn, een onverantwoordelijke toestand, welke het onderwijs zeker schaadt. Zoolang de gemeente bewaar scholen in stand houdt, moet zij zorgen voor een vol doende, deskundige, reserve. Dit klemt te meer, omdat men hier is aangewezen op krachten uit de stad of allernaaste omgeving. Het zeer geringe salaris toch maakt sollicitatie door krachten, die niet bij de ouders kunnen inwonen, onmogelijk. Ontstaat onverhoopt een vacature, dan zal het Leeuwarden gaan als Almelo, waar men genoodzaakt was een nieuwen oproep tegen een bezoldiging van 700.— voor akte A en 800.— voor akten A en B te plaatsen, omdat zich voor 500. s jaars niemand meldde. De stopzetting van den op leidingscursus lijkt spr. een goed voorbeeld van de zuinigheid, die de wijsheid bedriegt. Het verheugt haar, dat ook B. en W. meenen, dat deze stopzetting in de naaste toekomst zal leiden tot een tekort aan bevoegd personeel en dat zij de mogelijkheid van heropening van den gem. cursus willen onderzoeken. Daar spr. ver trouwt, dat B. en W. het daarheen zullen leiden, dat in Mei a.s. een oproep voor leerlingen kan worden geplaatst en de cursus in September a.s. kan aanvangen, ziet zij er voorloopig van af een cijferpost voor den cursus op deze begrooting voor te stellen. B. en W. achten de mogelijkheid van pensionneering van het bewaarschoolpersoneel op 60-jarigen leeftijd uitgesloten, omdat de Pensioenwet zulks niet toelaat. Deze zou dan gewijzigd moeten worden, waartoe B. en W. een verzoek tot de Ministers kunnen richten. T.a.v. het lager onderwijs is deze maatregel ook ge nomen om werkgelegenheid voor de jonge onderwijzers te scheppen. In het belang van het onderwijs zou echter opheffing van dezen tijdelijken maatregel te betreuren zijn, ook al was er meer dan voldoende werk voor de jonge krachten, omdat opvoeders der jeugd niet al te oud moeten zijn. Menschen van 60 tot 65 jaar zijn in den regel niet meer voldoende vitaal om zich aan te passen aan de behoeften van de jeugd. Ook bij het bewaarschoolonderwijs is dit zoo voor de meeste leer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 13 krachten boven 60 jaar is het onderrricht aan zeer jonge en bewegelijke kinderen te zwaar. Met vervroegde pen sionneering zou het onderwijs zeer gebaat zijn. B. en W. achten deze zaak niet urgent, omdat de oudste leer kracht thans 55 jaar is, en in zooverre is onmiddellijke invoering niet noodig, maar wil men over 4 jaar iets bereiken, dan wachte men niet te lang met de voorbe reiding, omdat er heel wat instanties in gemoeid zullen moeten worden. Spr. is zich dit alles wel bewust; haar bedoeling is te weten te komen, hoe de Raad in prin cipe tegenover deze zaak staat en of B. en W. princi pieel bereid zijn in de gewenschte richting mede te werken. Te betreuren is, dat het reorganisatierapport i.z. den Geneesk. dienst niet tegelijk met de begrooting is ver schenen. Thans moet de Raad een veel hooger bedrag voteeren, zonder de oorzaken te kennen, die dit noodig maken. In de vergadering van 18 October j.l. heeft de Voorzitter reeds te verstaan gegeven, dat, wie meende, dat de reorganisatie bezuiniging gaf, bedrogen zou uit komen. Dat deze meening echter bij sommigen bestaat, is niet zoo vreemd, als men leest in bijl. no. 140 van 1937: „dat door de na reorganisatie te verkrijgen besparingen op de uitgaven voor specialistische hulp, geneesmiddelenvoorziening, verlos- en tandheelkundige hulp, Röntgenfoto's e.d., voorkomen wordt, dat de veranderde inrichting van den dienst voert tot ver hooging van de totale uitgaven; integendeel mag met grond ver wacht worden, dat die uitgaven zullen verminderen.". Indertijd werd van deze reorganisatie dus wel degelijk bezuiniging verwacht en ook het vertrouwelijke rapport bij bedoelde uitgave was in dien geest opgesteld. De personeelsuitgaven vergelijkende met den ouden toe stand, blijkt, dat deze niet met 1130.— (in bijl. no. 140 genoemd), maar met 4690.— zijn gestegen; wel een heel groot verschil Spr.'s fractie is vóór deze begrooting en meent daarom ook niet tegen een bepaalden post te moeten stemmen. Dit wil echter niet zeggen, dat zij geheel accoord gaat met wat in het reorganisatierapport zal worden voor gesteld; te dien opzichte behoudt zij zich volledige vrij heid voor. Spr. hoopt, dat nadat den Raadsleden vol doende tijd tot bestudeering is gegeven, B. en W. dit rapport óf in een besloten Raadsvergadering óf in de Secties zullen brengen alvorens het in het openbaar te behandelen. Dat de Raad daarbij mondeling door den Directeur van den Geneesk. dienst wordt voorgelicht, ware zeer gewenscht. De heer Algera zegt. dat er blijkens Sectieverslaq en Mem. v. A. verscheidenheid van vragen, dus ook van beantwoording is. Die verscheidenheid heeft be trekking op de soort der aangesneden onderwerpen, maar ook op de wijze van beantwoording. Soms is die te qualificeeren als afdoende, soms afwijzend, maar ook wel eens als wat al te formeel. Als vrager zou spr. ech ter gaarne een zoo volledig mogelijk antwoord hebben, wat bovendien nieuwe vragen voorkomt. Er is gevraagd, waarom de met name aangeduide bedrijven een aandeel moeten betalen en het Reinigings- bedrijf niet. Het antwoordt luidtDe hier genoemde bedragen zijn overeenkomstig ter zake betrekkelijke Raadsbesluiten uitgetrokken; t.a.v. de Reiniging is een dergelijk besluit niet genomen. Spr. wil eens een vergelijking maken. Iemand vraagt hem Waarom komt er een nieuwe Wirdumerpoorts- brug? Spr. zou dan b.v. antwoorden: De oude brug vol deed niet meer aan de eischen van het tegenwoordige verkeer. Het voetspoor van B. en W. volgende, had hij moeten antwoorden: Omdat de Raad daartoe be sloten heeft. Het antwoord van B. en W. is wel niet onjuist, maar voldoet niet aan de verwachting van den vrager. Spr. vraagt nu: welke Raadsbesluiten zijn dat geweest? Het is toch maar weinig moeite voor B. en W., dat mede te deelen en bovendien iets over de motiveering van die besluiten. Het antwoord van B. en W. i.z. de hulpbrug verwijst naar de heffingsverordening. Het bleek spr., dat deze wel spreekt over de Wirdumerpoortsbrug e.a,, maar niet over de hulpbrug, zoodat hiervoor geen bruggeld verschuldigd is. Hij zal straks verder op dit geval in gaan, maar wil vooraf graag weten, krachtens welke verordening bruggeld wordt geheven van de hulpbrug. Op blz. 28 antwoorden B. en W.De aan de taxi- vergunningen verbonden voorwaarden zijn normaal. Voordat spr. dit punt bij den betrekkelijken post be handelt, verneemt hij gaarne, welke die normale voor waarden zijn. Er is in het Sectierapport op gewezen, dat de werk tijd van het administratieve personeel hier langer is dan in andere gemeenten. Ongetwijfeld zou het voor het personeel gemakkelijk zijn geweest een actie te voeren tot nivelleering van den arbeidsduur. In dat rapport wordt het personeel hulde gebracht, doch B. en W. reageeren er niet op, maar als in het verslag erkente lijkheid wordt uitgesproken aan het College, dan be antwoorden B. en W. dit met een woord van dank. Spr. neemt aan, dat dit onopzettelijk is nagelaten, maar dat het College alsnog gaarne hier van zijn gevoelens t.a.v. het personeel uiting zal willen geven. Het antwoord van B. en W. t.a.v. de Zondagsrust heeft spr. teleurgesteld. Niet zoozeer hun opvatting, dat B. en W. het orgaan zijn, dat art. 4 der Zondagswet verstaat onder „plaatselijk bestuur", al is hij het daar mede niet eens. maar hij heeft geen behoefte dat ver schilpunt te beklemtonen. Er is trouwens voor de opvatting iets te zeggen; be schouwt men het verleenen van toestemming tot het houden van een publieke vermakelijkheid op Zondag als een daad van medewerking aan de uitvoering van de Zondagswet, dan komt men tot de conclusie, dat op grond van art. 151 Gem.wet, B. en W. het bevoegde College zijn. De Hooge Raad heeft evenwel uitgespro ken, dat de Raad uitzonderingen moet toestaan en de Min. van Binn. Zaken gelastte bij missive van 1854 den gemeentebesturen zich te gedragen naar de beslissingen van den Hoogen Raad, zonder in een beoordeeling daarvan te treden. Belangrijker is de kwestie van de handhaving der Zondagswet zelve. Art. 4 dier wet verbiedt de openbare vermakelijkheden, doch het plaatselijk bestuur mag na het einde der godsdienstoefeningen uitzonderingen toestaan. En nu was spr.'s eenvoudige vraag, die met ja of neen beantwoord kon worden zullen B. en W. al of niet uitzonderingen toestaan. Spr. ontvangt alsnog gaarne antwoord. In het Sectieverslag komt een opmerking voor, als zou er een tegenstrijdigheid bestaan tusschen den wensch naar verlaging der inkomsten, i.e. de Straatbel., en den drang naar bezuiniging, maar men kan toch heel goed de uitgaven willen verlagen, doch op een enkel punt bezwaar hebben tegen de hoogte van een inkom- stenpost? Was dat anders, dan ware met recht te spre ken van het domme potlood! Spr.'s fractie toetst post voor post op zijn innerlijke waarde, zonder daarbij de algemeene lijn uit het oog te verliezen. Zij doen echter anders dan diegenen, die hier komen met de voorop gezette meening, dat b.v. de beqrooting moet worden aangenomen, als door B. en W. ingediend, en klak keloos elk voorstel afstemmen, dat wijziging der be grooting inhoudt. Een dergelijk standpunt werkt op den duur verlammend op de belangstelling van den Raad in het gemeentelijk leven en verlegt het zwaartepunt veel te veel naar de plaats, waar het niet behoort. Het punt der Straatbel, ziet spr. bovendien niet alleen uit het oogpunt van meer of minder op deze begrooting. doch als een verlengstuk van de behandeling in het vorige jaar over de verhoogde opcentenheffing der pers. bel. Opnieuw rijst hier de vraag naar de recht vaardigheid van den belastingdruk in Leeuwarden t.o.v. andere gemeenten. Heel de Raad achtte toen, in dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1940 | | pagina 6