14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. licht bezien, de opcentenverhooging onrechtvaardig, om dat daardoor de totale druk relatief te hoog werd. Als spr. c.s. nu aandringen op verlaging der Straatbel., dan is dat, omdat zij den strijd voor de rechtvaardigheid ten einde toe willen voeren. Maar dan is ook de mate, waarin zij een verlaging tot stand willen brengen, be perkt door het beoogde doel, n.l. de verhooging van verleden jaar in anderen vorm ongedaan te maken. Daar zij bovendien steeds soepel willen zijn, hopen zij voor te stellen de Straatbel, met te verlagen. Het verweer van B. en W. overtuigde spr. niet. O.a. één omstandigheid zien zij voorbij, n.l., dat er nu een ander Kabinet is, dat, althans door de meerderheid van het College, beter zal worden geacht dan het vorige. Spr. gaat niet accoord met de verhoogde kosten van den Geneesk. dienst. Deze post moet zonder de kosten der reorganisatie worden geraamd, want het lijkt spr. niet juist, om, voordat over de zaak is beslist, te doen, alsof zij reeds in kannen en kruiken is. Spr. c.s. wen- schen volkomen vrij te blijven en verzoeken dezen post op 17.458.uit te trekken. Moet bij de verschillende posten rekening worden gehouden met de abnormale omstandigheden of „On voorzien" hooger gesteld? Spr. gelooft, dat het College de goede methode heeft gevolgd en het kan bij dit punt op zijn fractie rekenen. Iets anders denkt hij over de verdeeling van gewone uitgaven over een bepaald aantal jaren. In beginsel vereenigt spr. zich met de redeneering van B. en W. Ook hij meent, dat in het algemeen gewone uitgaven op den gewonen dienst behooren. Bij de beoordeeling, welke uitgaven op den gewonen en welke op den Kap.- dienst moeten worden geraamd, speelt echter het sub jectief inzicht een rol en ook bepaalde budgetaire om standigheden. Des te meer geldt dit, als er drieërlei uit gaven zullen komen, n.l. Kapitaalsuitgaven, gewone uit gaven over meerdere jaren verdeeld, en de simpele gewone uitgaven; voor den Raad, althans voor de leden van spr.s' fractie, wel wat ingewikkeld. Bovendien kan dan telkenmale een strijd ontstaan over de vraag, wat onder elk der drie categorieën thuis hoort, omdat het criterium dan ligt in een beoordeeling van de soort der voorzieningen. Beter lijkt spr. c.s. een andere maatstaf en welalle uitgaven, welke op meerdere diensten voor één doel worden uitgetrokken, komen op den Kap.- dienst. Bij de toch al zoo ingewikkelde financieele ver houdingen is duidelijkheid een eisch, die, alhans hier, waar budgetaire eischen gelden, moet praevaleeren boven de op zichzelf juiste theorie. In het Sectierapport wordt een lid in den mond ge legd als zou deze, n.a.v. een desbetreffende klacht in den Aanb.brief, het wisselvallige element in de uitkee- ringen uit het Gem.fonds juist niet onbevredigend hebben genoemd. Dit is onvolledig. Spr. heeft n.l. ge zegd, dat het wisselvallige in de uitkeeringen in dit geval niet onbevredigend is, omdat Leeuwarden voordeel heeft van het wisselvallige. De uitkeering is dit jaar immers 8 hooger dan de definitieve uitkeering van een vorig jaar en daarmede wordt voor een deel opgeheven het nadeel, dat wordt geleden tengevolge van de lagere garantie-uitkeering. Het verheugt spr., dat B. en W„ blijkens hun antwoord, met hem eens zijn, dat in de gerantie-uitkeering niet een onbillijk element ligt. Inte gendeel, deze zaak heeft het Rijk ongeveer honderd mil- lioen gekost, waardoor het den gemeenten is tegemoet gekomen. Was de heffingsbevoegdheid der gemeenten intact gebleven, stemt het College toe, dan zou de ge meente ook den weerslag hebben ondervonden van de lagere opbrengsten. Dat het daaraan toevoegt, n.l. dat de gemeenten een vrijeren armslag gehouden zouden hebben, begrijpt spr. echter niet; wel, als B. en W. hiermee bedoelen, dat de gemeente dan een vrijeren armslag zou hebben in het heffen van steeds meer nieuwe belastingen of het verhoogen van bestaande. Of dat echter als een voordeel moet worden beschouwd, moet spr. als belastingbetaler betwijfelen B. en W. meenen, dat er redding zal komen, als de werkloozenzorg principieel taak van het Rijk wordt. T.a.v. de armenzorg zal dat zeker moeilijkheden ople veren; deze draagt een individueel karakter daarom moet de instantie, die in dezen voor de financiën heeft te zorgen, zoo dicht mogelijk betrokken zijn bij de ge vallen, welke moeten worden beoordeeld. Dat is het geval met de plaatselijke gemeenschap. Deze zorg staat echter ook thans niet buiten wettelijke bemoeiing; im mers, de kosten hiervan maken deel uit van de formule van de Fin. verhoudingswet, zoodat deze mede de uit keering uit het Gem.fonds bepalen. Wat speciaal de werkloozenzorg betreft, ligt de zaak inderdaad iets anders, daar men hier werkt met vaste, over het geheele land geldende, normen. Maar histo risch behoort deze zorg bij de gemeente en overigens is de kostenverdeeling een zaak van doelmatigheid en van utiliteit en wordt ook beheerscht door de financieele nooden van het Rijk. Als voorbeeldgedurende het vierde Kabinet-Colijn droeg het Rijk aan het Werkl.- subs.fonds 53 millioen bij, het huidige Kabinet heeft deze bijdrage verminderd tot 45 mililoen. Nu kan men ter wille van de gemeenten op het standpunt staan, dat het Rijk alles moet betalen. Hoe is echter de situatie momenteel Bij de onlangs aangenomen wet zullen 50 opcenten worden geheven op de Gem.-fondsbel., op brengst 30 millioen, en er is een ontwerp-winstbelasting. ingediend mede ter vervanging der Div. en Tantième- bel., meer-opbrengst 20 millioen. Deze nieuwe belas tingen zijn niet een gevolg van de mobilisatie, doch dienen uitsluitend om de gewone tekorten te dekken. De rest en niet een kleine komt later. Een deel van die gewone tekorten bestaat hierin, dat het nadeelig saldo van het Werkl.subs.fonds ten laste van de be grooting van Binn. Zaken is gebracht. Voor bijna de helft moeten de nieuwe belastingen dus de tekorten van de gemeenten dekken. Zou nu volgens den wensch van B. en W. het Rijk alle werkloosheidsuitgaven betalen, dan kan men weer reeksen nieuwe belastingen opbrengen. De financieele positie der gemeenten zou verbeteren, maar zeker zouden verschillende gemeentebesturen daarvan een gebruik maken, dat niet het voor deze tijden meest geëigende zou zijn. Deze voorgestelde belastingen geven de oplossing niet; het probleem is moeilijk en men wachte de voor stellen af, die de Regeering binnenkort zal doen. Allen zijn het er over eens, dat de gemeenten weer zelfstandig moeten worden; laat men samen trachten, dat doel te bereiken. Spr. vraagt zich af, of B. en W. wel voldoende doordrongen zijn van de eischen, die deze doelstelling meebrengt, en betrekking hebbende op het gem. beleid. Het is nu tijd, zich te concentreeren op het strikt-noodige in den Overheidsdienst en het min of meer wenschelijke op den achtergrond te schuiven. Spr. meent, dat, volgens de stukken van B. en W„ nog niet voldoende de overtuiging blijkt, dat het de tijds omstandigheden zijn, die daartoe nopen. Ook bij de C.H. dus niet. Zoo leest spr. in de Mem. v. A. t.a.v. de schoolbibliotheken: ,,Met het oog op het feit, dat de gemeente ook voor 1940 aanspraak moet maken op een extra bijdrage in de werkloosheidslasten, zal een ver hoogde raming niet worden toegelaten.". Dat mag niet de reden tot afwijzing zijn, maar wel, dat de tijd dringt tot versobering. B. en W. moeten versoberingen aan brengen om haars zelfs wille. Want er zijn werkelijk belangrijker dingen dan de schoolbibliotheken Een staaltje van niet-gemotiveerd optimisme leest spr. op blz. 1 van den Aanb.brief: „In zooverre liet het zich aanzien, dat de samenstelling van de ontwerp- begrooting voor 1940 geen bijzondere moeilijkheden zou opleveren, zij het dan ook, dat een terugkeer naar hooger plan nog niet mogelijk zou blijken.". Zich stel Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940. 15 lende op het reëele standpunt, dat, als men strijdt, het niet is voor een hooger plan, maar om te behouden wat er is, dan nog zal wellicht blijken, dat men te ver heeft gegrepen. Spr. wijst er op, dat Min. Van Kleffens de vorige week in de Eerste Kamer heeft gezegd, dat men in de naaste toekomst op een vermindering van den levensstandaard moet zijn voorbereid. Die mentaliteit moet men zich eigen maken, die overbrugging naar den verminderden levensstandaard ieder uur voorbereiden, want sluit men zijn oogen voor de werkelijkheid, dan zal de schok van het hoogere naar het lagere plan te groot zijn. Onze bemoeiingen moeten zooveel mogelijk worden ingekrompen, want niet alleen, dat in een bij dezen tijd passend, goed financieel, beheer mede onze volksvrijheden liggen verankerd, ook is het voeren van een financieele politiek, als spr. c.s. voorstaan, in het belang van hen, die op steun en tewerkstelling met behulp van Overheidsgeld zijn aangewezen. Niet omdat het Rijk het wil, moeten wij zuinig zijn, aldus spr., maar omdat wij overtuigd zijn, dat het om zich zelve moet, ter wille van grootere belangen, en hij hoopt, dat dit de overtuiging van het College mag zijn of worden. Het staat vast, dat de samenstelling der Commissies geen politieke aangelegenheid is, omdat ten naasten bij alle fracties op behoorlijke wijze een of meer zetels in die Commissies hebben, en dat er te voren wel overlegd is tusschen de blokpartijen, doch niet met de andere, was een afwijking van de voorheen gevolgde gedrags lijn. Spr. c.s. hadden in 1935 bijv. gevraagd den heer Van der Schoot te benoemen in de Markt- en Haven- comm. hoewel in afwijking van dat verzoek de heer Feitsma werd gekozen, leverde het overleg omtrent de bezetting van de andere Commissies toen het juiste resultaat op. In ,.De Vee- en Vleeschhandel" van 8 Sept j.l. werd, ter gelegenheid van de benoeming van den heer Turks- ma, Voorzitter van den Bond van Varkenshandelaren, als wethouder, de hoop uitgesproken, dat deze, ook in zijn nieuwe functie, waar hij het algemeen belang heeft te dienen, tevens gelegenheid zal hebben het veehan delsbelang, waar noodig, met hart en ziel voor te staan. Toen spr. dit las en een en ander in verband bracht met de verdeeling der portefeuilles, heeft hij waarlijk niet gedacht aan een portefeuille, waarbij de onder wijzers zijn betrokken. Het verdient steeds aanbeveling, de menschen daar te plaatsen, waar de gemeente het meeste kan profiteeren van hun aanleg, ontwikkeling en ervaring. Zonder in het minst te kort te willen doen aan de verdiensten van den heer Botke, vraagt spr. toch, of er niet aanleiding is, den heer Turksma te be lasten met den Markt- en Havendienst, en waarom heeft het College „Onderwijs" niet toevertrouwd aan den heer Feddema, die daarvoor krachtens eigen opleiding was aangewezen Ten slotte de wethoudersverkiezing. Opnieuw zijn de A.R. gepasseerd, zoowel bij het voorafgaande overleg als bij de samenstelling van het College. Men kan de gevolgde handelwijze vergelijken bij wat elders gebeurt en dan zoowel overeenstemming als ver schilpunten vinden. Spr. bepaalt zich tot wat hij meent, dat. obiectief, moet gelden. De Raad wordt gekozen door de stemgerechtigde burgers, volgens een systeem van evenredige vertegen woordiging, staat aan het hoofd der gemeente, en is daar het hoogste Regeeringscollege. Zijn leden moeten samenwerken en zoo het gemeentebelang dienen. Die samenwerking verschilt in wezen niet van die in het College, vormende het dagelijksch bestuur van den Raad. Als dus een S.D. meent, dat hij niet met een A.R. wil samenwerken in het College, of tot zoo'n samen werking niet wil medewerken, dan is de consequentie, dat hij moet bedanken als lid van den Raad, want ook daar zit hij met de A.R. in één college. De heer Van der Meulen heeft bij zijn bespreking i.z. samenwerking, den heer Schouten ten tooneele gevoerd en hij meende een tegenstelling te zien tusschen diens standpunt en dat der A.R.-Raadsfractie. Spr. deelt het standpunt van den heer Schouten volkomen, want wat deze zeide, heeft betrekking op de opneming van de S.D. in de Landsregeering en de eventueele samenwer king van A.R. en S.D.A.P. in een Kabinet. De heer Van der Meulen zal weten, dat bij de samenstelling van het College van B. en W. andere normen gelden. In de „Magistratuur" staat ook afgedrukt het officieele standpunt van het Verband van A.R. Gemeenteraads leden, waarmede de heer Schouten het eens is. Daarin wordt dezelfde vraag gesteld als hier door den heer Van der Meulen „Behoort dan niet bij de samenstelling van een College, even als bij de formatie van een Rijkskabinet, gestreefd te worden naar een zoo groot mogelijke homogeniteit i.z. de grondslagen en hoofd richting van het politieke beleid tusschen de aan die formatie deelnemende personen?" Het antwoord luidt „Tusschen een Rijkskabinet, hetwelk te zamen met de Kroon de Regeering des lands voert en geen deel uitmaakt van de Staten- Generaal en anderzijds een College van B. en W„ bestaat fun damenteel verschil. Want in de gemeente behoort het hoogste gezag niet bij het College van B. en W„ doch bij den Raad." Geheel in overeenstemming met wat spr. heeft gezegd. De A.R.-fractie is dus, wat haar politiek t.a.v. de wet houdersverkiezing en de samenwerking van verschil lende partijen betreft, in de officieele A.R. lijn en ook in die van den heer Schouten. Geen wezenlijk verschil dus in de samenwerking in den Raad en in het College. Hoe moet dan hier het College worden samengesteld De heer Van der Meulen heeft uit spr.'s woorden van 5 Sept. j.l. ten onrechte afgeleid, dat hij een strikt even redige vertegenwoordiging in het College voorstaat. Spr. heeft gezegd, dat het College een afspiegeling moet zijn van alle stroomingen in den Raad, natuurlijk voor zoover dat met het aantal zetels mogelijk is. Hij wil echter niet ontkennen, dat een zekere evenredigheid in acht moet worden genomen. Natuurlijk heeft de heer Van der Meulen uit het verslag van het door den heer Schouten gesprokene juist geciteerd, maar zoo n verslag geeft iemands woorden gecomprimeerd weer. Dat het standpunt van den heer Schouten overeenstemt met de richtlijnen van het Verband, blijkt uit het verslag „Spr. verwees hier naar de hieromtrent door een Verbands- commissie vastgestelde richtlijnen, die in het algemeen kunnen worden aanvaard.". Uit „in het algemeen" blijkt, dat er ruimte is voor persoonlijke meeningen, eenigszins afwijkende van de algemeene. Doch spr. behoeft zich te dezen niet op afwijkingen te beroepen; punt 2 der richtlijnen luidt „Het beginsel der evenredigheid moet als algemeen standpunt bij de samenstelling van het College van B. en W. worden afge wezen.". Waarom? Omdat een naar mathematische evenredig heid samengesteld College ongewenschte elementen zou krijgen. Een bepaalde groep zou naar getalsterkte recht kunnen laten gelden op een zetel, maar zou geen ge- schikten candidaat kunnen hebben. De evenredigheid dan door te drijven, zou dwaas zijn. Ook kan het zijn, dat een fractie van 1 lid een wethouderszetel krijgt, b.v. zooals in Weststellingwerf. Spr. begrijpt, waarom de heer Van der Meulen het vervolg van de rede van den heer Schouten niet heeft geciteerd, luidende „Ook mag er geen toepassing zijn van het exclusivisme, waarbij gebruik wordt gemaakt van een tijdelijke machtspositie.". Dit komt overeen met wat het rapport schrijft „Derhalve geen stelselmatige uitsluiting bij de wethoudersver kiezing.". Als de heer Van der Meulen nog verder prijs stelt op de officieele A.R. meening, dan volge punt 4 der Richtlijnen „Aangezien de Raad, volgens de Gem.wet, aan het hoofd der gemeente staat en het College van B. en W. onder verantwoor delijkheid van den Raad belast is met het dagelijksch bestuur der gemeente, verdient het in den regel aanbeveling, dat de belang rijke Raadsgroepen in het College vertegenwoordigd zijn. Hier door kan ook een goede samenwerking tusschen den Raad en het College worden bevorderd en het vertrouwen van de bevolking in het beleid van het College worden versterkt.".

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1940 | | pagina 7