18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
moest worden verhoogd. Het is te hopen, dat de toe
stand zich zóó ontwikkelt, dat die bijdrage iets lager
zal kunnen worden, opdat ten minste de hoop levendig
blijft, dat Leeuwarden binnen niet al te langen tijd van
de extra-bijdrage en alles wat daaraan vast zit, wordt
verlost en zoodoende weer zelfstandig wordt.
In de Secties hebben de R.K. gevraagd, hoe het Col
lege thans denkt over den kindertoeslag; reeds bij de
vorige begrooting is hierover gesproken, vooral met het
oog op het wetsontwerp. B. en W. hebben toen gezegd
er t.z.t. op terug te zullen komen. Inmiddels is het wets
ontwerp aangenomen en de thans gestelde vragen zijn
dus begrijpelijk. B. en W. antwoorden, zich er over te
zullen beraden en de Raad vertrouwt hun deze zaak
natuurlijk graag toe. Het is mogelijk, dat aan de stabi
liteit van de loonen en salarissen wel eens spoedig een
eind kan komen; dan is het misschien de geschikte tijd
om deze zaak te regelen. Spr. weet wel, dat i.z. kinder
toeslag principieel in dezen Raad misschien geen ab
solute meerderheid te vinden is, maar ten slotte is dit
een kwestie, die landelijk wèl een meerderheid heeft en
feitelijk reeds is beslist. Dat de inzichten in dezen lang
zamerhand zijn gewijzigd, heeft ook de jongste parle
mentaire historie weer bewezen; daarom hoopt spr., dat
ook de partijen hier elkaar in deze kwestie zullen vin
den, vooral omdat zij het belang van vele menschen in
gemeentedienst raakt, maar ook het maatschappelijke
belang. Hij zag gaarne, dat B. en W. binnen niet al te
langen tijd met hun beraad gereed zullen zijn.
De R.K. hebben er op aangedrongen de volkshuis
vesting met kracht verder ter hand te nemen; zij meenen,
dat hier i.z. krotopruiming nog wel iets is te doen; hoe
zeer zij ook het werk van het College respecteeren. Het
verheugt hun, dat in de nieuwe richtlijnen dit punt met
name is genoemd; nogmaals dringt spr. op voortvarend
heid aan.
Met genoegen constateerden de R.K. ook, dat de
verbetering van het Wilhelminaplein werkelijkheid zal
worden; het geeft blijk van buitengewoon practisch in
zicht, dat B. en W. nu een financieringswijze hebben
gevonden, die hoogere instanties goedkeuren.
Wat den Geneesk. dienst aangaat, het is wel moeilijk
nu reeds te beslissen over gelden voor reorganisatie,
terwijl over de reorganisatie zelve nog niet is beslist.
Nu het echter zoo is, dat, als in den loop van het jaar
een beslissing wordt genomen, welke een verhooging
van uitgaven meebrengt, de extra-bijdrage daardoor
niet gunstig wordt beinvloed, waardoor financieele
moeilijkheden kunnen ontstaan, meenen de R.K., dat
B. en W. terecht daarmede nu reeds rekening houden
en zij zullen vóór den verhoogden post stemmen, of
schoon zij de reorganisatie zelve t.z.t. naar haar eigen
mérites zullen beoordeelen.
De heer Meek sluit zich aan bij hen, die het College
dankten voor het vele werk in het voorgaande jaar
gedaan.
Het zal, gezien de ervaring, voor vele gemeenten
moeilijk zijn in de komende jaren sluitende begrootingen
te krijgen, reden, waarom spr. zich aansluit bij de con
clusie in de Mem. v. A. i.z. de financieele verhouding
tusschen Rijk en Gemeenten. Dat er te dezen iets hapert,
blijkt wel uit het feit, dat honderden gemeenten geen
sluitend budget kunnen krijgen en dit moet de Regee
ring wel overtuigen, dat dit niet het gevolg is van steeds
verkeerd gevoerd beleid. Overigens zijn er ook nog de
Ged. Staten, die daar dan tijdig de aandacht op zouden
vestigen.
De Regeering overweegt plannen om de gemeenten
te helpen door een extra-winstbelasting te heffen. Het
is te hopen, dat zij in dezen niet te optimistisch is en er
in de komende jaren nog zóó n winst gemaakt wordt,
dat deze een voldoenden duit in den zak zal geven.
Met spanning ziet men dan ook de nieuwe regeling
tegemoet.
Gezien de zoo langzamerhand door den bestaanden
toestand ontstane regelingen, komt het spr. voor, dat
vele stadsgemeenten territoriaal in een te nauw gebied
zijn gekomen. Velen, die hun bestaan in de steden
vinden, vestigden zich in goedkooper, dichtbij ontstane
gemeenten, doch dragen niet bij in de lasten, welke zij
zelf mede veroorzaken. Ook t.o.v. de uitbreiding der
gemeenten doen zich dan gecompliceerde toestanden
voor, zooals hier b.v., dat de stad gedeelten straat moet
overnemen voor bouwobjecten voor industrie, gelegen
in een buurgemeente. Men hoort hier meermalen de
klacht, dat de gemeente geen geschikt industrieterrein
heeft. Spr. sprak hierover reeds eerder in verband met
de mogelijkheid en noodzaak van een project voor een
flinke haven, met industrieterrein. Nu de kanalenplan-
nen voortgang hebben, zal men te dezen op zijn qui vive
moeten zijn. Men zorge daarbij voor goede spooraan-
sluiting.
B. en W. denken in het komende jaar geschikte ob
jecten voor werkverschaffing te vinden, wat spr. c..<\
verheugt. Dit is een vooruitgang bij het vorige jaar, toen
B. en W. daar sceptisch tegenover stonden; de omstan
digheid, dat het kanaaltracé thans bekend is, zal hieraan
niet vreemd zijn.
Voorts blijkt uit de Mem. v. A., dat er gelukkig meer
belangstelling is voor den ten vorige jare bepleiten aan
leg van een dieprioleering, toen als werkverschaffings
object voorgedragen. Spr. noemde dit later mede in ver
band met het in bewerking zijnde uitbreidingsplan, om
dat z.i. daarbij met deze dieprioleering rekening moest
worden gehouden. De Voorzitter merkte toen schouder
ophalend op, niet te weten, of dat het geval was. Om
daarin evenwel een iets breeder inzicht te geven, citeert
spr. uit „Bouwbedrijf en Openbare Werken" van 19
Sept. 1939 een artikel: Centraal Rioleeringsplan voor
Utrecht, waarin o.m. staat
„Op onverantwoordelijke wijze heeft men intusschen niets ge
daan en zelfs verzuimd bij het opmaken van een uitbreidingsplan
tegelijkertijd ook een algemeen rioleeringsplan op te maken. Toen
de stad steeds doorgroeide kon het niet anders, of de afwezigheid
eener systematische rioleering moest meer en meer naar voren
komen. Hadde men een goed plan gehad, waarnaar men bij den
verderen stadsuitleg had gewerkt, dan was het niet noodig ge
weest in verschillende der nieuwe straten de riolen te moeten ver
zwaren, enz. De aan een goed plan verbonden kosten waren stel
lig belangrijk minder dan die, welke deze noodelooze wijziging
met zich bracht, enz. Van de kosten (n.l. van een systematische
rioleering en afvoer) bestaat de helft uit arbeidsloon, waarvoor
men op een bijdrage uit het Werkfonds rekent", enz.
Hieruit blijkt dus, dat er wel degelijk bij het uitbrei
dingsplan rekening moet worden gehouden met een der-
gelijken aanleg, en welk een groot werkverschaffings
object dit is voor ongeschoolden. Er moet in dezen tijd
veel voor ondersteuning worden gegeven en dit bestede
men zoo efficiënt mogelijk en zoo, dat er arbeid voor
geleverd wordt; dit komt ook het moreel der onder
steunden ten goede. Naar spr. meent, zijn meer gemeen
ten in deze richting diligent.
Het is niet aan te nemen, dat er over de vervuiling
der grachten geen klachten zouden zijn. Men leze het
betreffende ingezonden stuk van het vorige jaar in de
Leeuw. Crt. Wel verwijzen B. en W. naar een rapport
van 1920, doch sindsdien zijn de inzichten en omstan
digheden toch belangrijk gewijzigd, ook bij de Regeering.
Spr. c.s. zouden zeer gaarne ter zake globale cijfers
vernemen.
Het verheugt hun, dat voortgang wordt gemaakt met
den Troelstraweg en dat er uitzicht bestaat op ver
betering van den Groningerstraatweg. Zij bevelen ver
snelde opruiming in de Weerklank warm aan en hopen,
dat de bouw van arbeiderswoningen voortgang zal
hebben.
Zij gaan accoord met de verbetering van het Wilhel
minaplein was het V.D. voorstel verleden jaar aange
nomen, dan was dit werk thans in een vergevorderd
stadium geweest.
Dat B. en W. zeer veel aandacht aan de zorg der
jeudige werkloozen besteden, verheugt spr. Hij weet
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Januari 1940.
19
hoe moeilijk het soms is, de jeugd tot deelname aan de
uiterst nuttige cursussen te brengen. Hier treedt dikwijls
een zeker fatalisme op, doch de jeugd begrijpe, dat na
dezen tijd een andere komt, en de geschiedenis leert,
dat na tijden van inzinking weer een, zij het misschien
tijdelijke, opleving komt, en dan moeten haar handen
niet verkeerd staan.
Kan eerlang ook een herziening van de bouwver
ordening worden tegemoet gezien De bestaande eischt
eenige vernieuwing.
Het antwoord van B. en W. t.a.v. de werkwijze der
Schoonheidscommissie bevredigt spr. niet en hij vraagt
die alsnog te willen herzien. Als men het over de hoofd
lijnen eens is, binde men de ontwerpers niet te veel,
waarover spr. wel eens een klacht bereikt.
N.a.v. het verkeersobstakel op het trottoir aan de
Nieuwestad zegt spr., dat de gemeente hierin geen
etalageruimte moet verhuren, welke onnoodig aanlei
ding geeft tot verkeersopstopping.
I.z. de electriciteitsvoorziening dringt spr. aan op zoo
spoedig mogelijke verzwaring van kabelnet en transfor
matoren, aangezien 's avonds nogal eens zeer belangrijk
spanningsverlies optreedt.
De heer Van der Schoot zegt, dat heel wat fiolen
van toorn over de C.H. zijn uitgegoten, vooral van A.R.
zijde, en onverdiend.
Herinnert spr. het zich goed, dan is, toen de A.R.-
en C.H.-fractie nog samen vergaderden, in een verga
dering na de verkiezing wel eens gesproken over de
a.s. wethoudersverkiezing, en de Voorzitter, de heer
Feitsma, zeide toen. dat bij allen de wensch leefde, dat
er een wethouder zou komen uit de R.-Prot. Raadsgroep
dus niet speciaal een A.R. en daaruit constateerde
spr., dat, wie er ook benoemd zou worden, als het maar
een der R.-Prot. was, het den A.R. goed zou zijn.
Later ontving de C.H.-fractie een uitnoodiging tot
een bespreking met de S.D. en V.D., waaraan zij heb
ben voldaan. Spr.'s fractie heeft dus zelf geen contact
met de S.D. en V.D. gezocht; dat heeft de A.R. wel
gedaan buiten de C.H. om, om zoo te trachten een wet
houderszetel te bemachtigen. (De heer Algera: Na de
scheiding
Die eerste bespreking had geen resultaat, alleen is
uitdrukkelijk deze vraag gesteld als de fracties, die de
C.H.-fractie een zetel meenden te moeten aanbieden,
voorwaarden zouden noemen, welke voor de C.H. be
zwaarlijk zouden zijn, is dan verdere bespreking met
Rechts in het algemeen mogelijk? Het antwoord luidde
dat zou dan verder niet gaan: men wenschte niet met
de A.R. samen te werken. Nu is het spr. onbegrijpelijk,
dat, als de wensch leeft in beide fracties, dat een van
haar leden, wie het ook zij, wethouder zal worden,
beiden zich niet verheugen over deze benoeming. Als
het verzoek tot samenwerking aan de A.R. was gericht,
zouden dezen den zetel ook hebben aanvaard en spr.
c.s. niet gevraagd hebben. En daar deze zetel den
R.-Prot. toekwam en de A.R. hem niet zouden kunnen
bezetten, lijkt het spr. haast onaannemelijk, dat de A.R.
niet er toe kunnen komen het goed te vinden, dat een
C.H. dien zetel inneemt. Beide fracties behoefden toch
in de toekomst niet los van elkaar te gaan en. beide
Christelijk zijnde, als vreemden elkaar voorbij te loopen,
terwijl beider wensch, een Rechtschen wethouder, is
vervuld? Hadden de C.H. den zetel niet geaccepteerd,
dan had men daarvan niet kunnen profiteeren, en
waarom was deze wethouder niet goed te noemen
Voelde men dit als passeering van eigen persoon of
aantasting van eergevoel Kan een fractie, waarmede
men jarenlang samengewerkt heeft, de ander nu niet
meer eerbiedigen en hadden de C.H. den zetel niet
moeten aannemen, opdat de A.R. zich niet gepasseerd
zouden gevoelen Spr. c.s. meenden met deze wethou
dersbenoeming de R.-Prot. Raadsgroep en dus ook
de R.-Prot. inwoners van Leeuwarden te moeten en
kunnen dienen.
Tot zijn spijt is hier gezegd, dat spr. c.s. zich hebben
gekromd. Dat doen C.H. menschen niet en zullen zij
nooit doen, noch zich neerleggen onder de zweep der
S.D.A.P. Met behoud hunner vrijheid hebben de C.H.
den zetel aanvaard. Zij hebben den S.D. en V.D. bericht:
„Onze fractie is bereid tot samenwerking in den geest door U
in meergenoemde richtlijnen aangegeven, neemt hierbij echter als
uitgangspunt haar eigen program, schenkt van hieruit aan een
stemmigheid tusschen de drie samenwerkende fracties de meest
mogelijke aandacht, behoudt zich evenwel het recht voor van
eigen meening, indien het C.H. beginsel dit eischt.".
Niets is dus minder waar, dan dat spr. c.s. een zwaai
zouden hebben genomen en hun beginselen verzaakt.
Zij hebben dat nooit gedaan en hopen het nooit te doen
en het spijt hun, dat de „broeders van de overzijde" de
zaak zoo hebben opgenomen. Dat is, geheel ten on
rechte, een gevoel van passeering van eigen persoon
en eer. Bij de samenwerking op verschillend terrein
hebben de C.H. in het algemeen ook nooit veel ervaren
van de tegemoetkoming van de A.R. Spr. noemt in
dezen de kwestie van de Chr. Volksscholen; nooit was
een der hunnen bestuurslid in die scholen. De liefde kan
niet steeds van één kant komen De A.R. meenen altijd
alles naar zich toe te kunnen halen. Men zie deze zaak
zóó. dat, doordat een der Rechtsche groepen zitting
heeft in het College, de belangen der Rechtsche inwo
ners worden gediend.
De heer Posthuma ging zoover om personen te be
spreken. De C.H. Kiesvereeniging zal in eigen boezem
uitmaken, wie zij zal afvaardigen in den Raad en wie
wethouder zal worden, daarbij lettende op het gemeen
tebelang, en dat gaat den heer Posthuma niets aan. Spr.
praat ook niet over dingen, welke in de C.D.U.-fractie
voorvallen.
Wat de C.H. wethouder van plan is te doen, moet
hij weten; spr. c.s. zijn vrije menschen en loopen niet
aan den leiband van den wethouder en er wordt hun
niets opgelegd.
Spr. sluit zich aan bij hen, die het College hebben
gelukgewenscht met de a.s. verbetering van het Wil
helminaplein. Ook de krotopruiming heeft spr.'s sym
pathie. Hij vindt echter de prijzen, voor verschillende
krotten betaald, aan den hoogen kant, en zag daaraan
graag aandacht geschonken.
Bij den Arendstuin is een gedeelte van den hoogen
wal door een hek afgesloten, maar omdat zich daar een
school bevindt, waardoor er veel kinderen passeeren,
vraagt spr., of het mogelijk is het hek door te trekken
tot den hoofdweg.
De heer Buiël heeft, hoewel hij den vorigen spr. met
belangstelling heeft gehoord, totaal niet begrepen, wat
de eigenlijke kwestie is geweest en wat aanleiding heeft
gegeven tot vorming van het zeer homogene gezelschap
van B. en W., waarmede hij hun overigens ten zeerste
gelukwenscht. Heeft hij echter wat onuitgesproken
bleef, goed begrepen, dan zou de C.H.-fractie op grond
van ouderdom, capaciteiten en andere omstandigheden
gemeend hebben, dat er een C.H. wethouder moest
komen in plaats van een A.R. Spr. meent, dat uit de
woorden van den heer Van der Schoot bleek, dat er
rivaliteit heeft geheerscht tusschen de R.-Prot. fracties.
(De heer IJtsma: Dat is niet gezegd).
Dan begrijpt spr. het heelemaal niet en hij gelooft
niet, dat iemand anders er iets van begrijpt.
Eerst dacht spr.. dat het betoog van den heer Van
der Meulen niet zoo'n slecht pleidooi was; de moeilijk
heid is slechts, het zwaartepunt er in te ontdekken.
Zoo ook. toen hij besprak wat door den heer Algera
ook is uiteengezetmet dezen was spr. het geheel
eens. Samenwerking is niet alles naar zich toehalen,
maar, zooals de heer Algera zeide het belang van het
geheel dienen. De heer Van der Meulen zegt: De A.R.
(en feitelijk moeten daar toch de C.H. bij gerekend
worden) willen dit niet en dat niet en dan kunnen wij
ons doel niet bereiken; daarom willen wij de A.R. niet
in het College hebben. Dat is een onjuist argument voor