16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 Maart 1941. De heer Algera vindt, dat de wethouder een zeer goede verdediging van spr.'s argumenten naar voren heeft gebracht. Wie betaalt de politie in Leeuwarden? De bewoners met elkaar. In dit geval zou echter de bouwondernemer de kosten moeten betalen. Als echter de politie hier b.v. een onderzoek instelt naar de ver duisteringsmaatregelen, dan betaalt men dit toch met elkaar en niet degene, bij wien men onderzoekt. De Voorzitter: Indien de politie verlangt, dat U een certificaat van een deskundige overlegt, dat Uw huis voldoende verduisterd is, moet U dat toch betalen De heer Algera blijft meenen. dat, als iemand in geenen deele verkeerd heeft gehandeld, hij niet moet worden getroffen door hem de kosten van onderzoek te laten betalen. Dat is in strijd met de billijkheid. De heer Praamsma merkt op, dat de heer De Boer alleen maar gesproken heeft over het keuren van ver vangingsmaterialen. Zooals dit artikel luidt, kan ook van bekende materialen willekeurig keuring geëischt worden. De mogelijkheid moet worden weggenomen, dat iemand, die goede materialen blijkt te gebruiken, als bewijs van goed gedrag de kosten van onderzoek moet betalen. Als het artikel geldt voor vervangings materialen, dan zou het slechts een tijdelijke maatregel zijn, doch zooals het luidt, geldt het voor alle mate rialen, nu en in de toekomst, ook al kan dc Techn. ambtenaar weten, of zij goed zijn of niet. Op grond van dit artikel kan van iederen bouwondernemer ge vraagd worden, alle materialen te laten onderzoeken. Met 179 stemmen, die van de heeren Praamsma, Fennema, Balk, Westra, Buiël, Algera, Posthuma, Feitsma en Wiersma, wordt het amendement Algera- Fennema III verworpen. Aan de orde is de opmerking van de heeren Meek en Geerts omtrent art. 7, n.l., dat dit artikel in strijd is met art. 35 der Woningwet. De heer Geerts zegt, dat de bouwverordening in het algemeen berust op de Woningwet. Deze is zeer voor zichtig met het maken van beperkingen van het eigen domsrecht en onteigening en waar zij het doet, omringt zij dit met waarborgen als tervisielegging, enz. Het voorgestelde bouwverbod in art. 7 gaat verder dan eenige beperking, aangegeven in de Woningwet: geen enkele mogelijkheid tot beroep toch is hier den particulieren overgelaten, wat niet juist is. B. en W. beroepen zich op art. 2 Woningwet. Spr. heeft dit met aandacht overgelezen, doch hij kan niet vinden, waarop B. en W. zich beroepen. Het luidt als volgt ,,Ten aanzien van woningen en andere gebouwen stelt de gemeenteraad voorschriften vast a. ter bepaling van de achtergevelrooilijn, enz."; Dit is geregeld in art. 13 van de ontwerp-bouw- verordening. „b. ter bepaling van de achtergevelrooilijn, enz."; Dit is gebeurd in art. 15 der ontwerp-verordening. ,,c. met betrekking overigens tot de plaatsing t.o.v. elkander, enz."; Zie art. 18 der ontwerp-verordening, lid 4, waarin staat, dat de kortste afstand tusschen twee gebouwen ten minste 60 m moet bedragen. ,,d. met betrekking tot de hoogte." Dit heeft plaats gehad in art. 19 der ontwerp-veror dening. Spr. kon echter in art. 2 niet vinden de mogelijkheid voor een verbod om te bouwen, als is voorgesteld in art. 7. De Voorzitter antwoordt, dat deze kwesties eigenlijk niets met elkaar te maken hebben. Een bouwverbod ingevolge de Woningwet is een verbod om op een be paald stuk grond, dat voor straat bestemd is, te bouwen. Dat is een beperking van het eigendomsrecht. Art. 7 dezer verordening zegt alleen, dat men niet anders mag bouwen dan op een terrein, dat aan een openbare straat ligt, wat geen beperking van den eigen dom is, noch een bouwverbod in den zin der Woning wet. Een bouwverbod toch is een verbod, dat men niet mag bouwen. Omdat het hier negatief is, lijkt het anders. De heer Geerts kan dat niet inzien. Een boerderij b.v. ligt meestal midden in het land en een eigenaar zal die dikwijls midden in het land willen bouwen, wat uit landbouw-technisch oogpunt ook de juiste plaats is. De Voorzitter: Hij mag de boerderij op de oude plaats herbouwen. De heer Geerts herhaalt, dat het landbouw-technisch aanbeveling verdient, de boerderij midden in het land te bouwen, wat volgens art. 7 niet mag. (De Voorzitter: Het gaat er hier om, een goede bebouwing aan den buitenkant der stad te krijgen.) Spr. wilde alleen bewijzen, dat het dan toch een bouwverbod is, n.l. een verbod om daar te bouwen en dit gaat verder dan een bouwverbod ingevolge de Wo ningwet, dat omringd is door allerlei waarborgen. De Voorzitter kan dit niet inzien. Een bouwverbod in den zin van de Woningwet is een beperking van het eigendomsrecht en daarom door waarborgen omringd. Doch bovendien, al was dit artikel in strijd er mee, wil men het dan niet voorschrijven Het is een belangrijke bepaling de geheele bouwverordening steunt er op dat men alleen mag bouwen aan openbare straten, ook met het oog op rioleering, enz. Om de enkele boerde rijen, welke hier nog zijn, kan men deze belangrijke be paling niet veranderen. De heer Geerts zegt, dat hij in zijn gedachte niet alleen staat. De Gemeenteraad van Schaersbergen be sloot tot de volgende bepaling in de bouwverordening ,,Door den Gemeenteraad kunnen bij plaatselijke verordening straten ter bebouwing ongeschikt worden verklaard. Deze verklaring betreft uitsluitend straten, welke in een plan van uitbreiding niet als zoodanig voorkomen of wel straten, welke onverhard en ge middeld minder dan 5 m breed zijn." Dit artikel is nog van beperkter strekking dan art. 7 en De Voorzitter!: Daar mag men niet bouwen aan be paalde straten, maar dat is heel iets anders dan hier het geval is. Dat art. is niet goedgekeurd, meent spr. De heer GeertsGed. Staten noch de Kroon hebben het goedgekeurd. De Voorzitter meent, dat, daar de heer Geerts c.s. geen amendement op art. 7 hebben ingediend, de Raad het artikel maar moet aannemen, zooals B. en W. voor stellen. De opmerking van de heeren Meek en Geerts op art. 7 wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter stelt aan de orde het amendement van de heeren Meek en Geerts op artikel 13. De heer Meek zegt, mede namens den heer Geerts, dat zij naar aanleiding van de toelichting van B. en W. dit amendement intrekken. Aan de orde is thans het amendement van de heeren Meek en Geerts op art. 23, om den termijn van beslis sing op aanvragen om bouwvergunning van 6 maanden te verkorten tot 1 maand, met de mogelijkheid aan B. en V/. voor verlenging, tweemaal, met 1 maand. De heer Meek heeft reeds bij de alg. beschouwingen gezegd, dat de voorgestelde termijn van zes maanden korter moet zijn. Spr. weet uit ervaring, dat het een zekere gewoonte is, dat de stukken lang op de bureaux blijven liggen. Tot nu toe was dat in Leeuwarden niet het geval. Er kunnen echter ook andere tijden komen. B. en W. beroepen zich op de buitengewone omstan digheden van het oogenblik. Wat is er echter op tegen dit amendement over te nemen? De door spr. voorge stelde termijn staat in alle bouwverordeningen in de provincie. Het zal voor dengene, die de bouwvergun ningen behandelt, een aandrang zijn om deze spoedig af te doen en mocht het zijn, dat dit door bijzondere omstandigheden niet kan, dan is verlenging mogelijk. De Voorzitter gelooft, dat in dergelijke gevallen de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 Maart 1941. 17 beslissing altijd langer duurt dan een maand, maar in het algemeen worden de bouwvergunningen steeds zoo snel mogelijk behandeld. En spr. meent, dat, al stelt men den termijn op 30 dagen, er altijd wel een gaatje te vinden zal zijn om verdaging toe te passen en, zoo men dat wil, na 30 dagen nogmaals, waardoor men er in de practijk niets verder mee komt. Alleen moeten B. en W. dan telkens een verdagingsbesluit nemen. De heer Meek zegt in Leeuwarden op dit punt nooit last gehad te hebben. Wat kan hem dan in dezen de rest van Neder land verder schelen Laat hij ook thans hierbij onder de bijzondere om standigheden vertrouwen in B. en W. blijven stellen. De zaken worden ook nu zoo spoedig mogelijk afge werkt, al kunnen ze tegenwoordig wel eens meer tijd nemen dan 3 maanden. Men late deze bepaling zooals zij is. Zij heeft nooit tot ernstige bezwaren aanleiding gegeven. Alleen als er een kink in den kabel komt, b.v. als Bouw- en Woningtoezicht eerst met den bouwon dernemer moet praten, of de Schoonheidscommissie be zwaren heeft, kan het langer duren dan gewoonlijk. In normale gevallen gaat het vrij vlug. Als Bouw- en Woningtoezicht en Gemeentewerken met een bouw- aanvrage accoord gaan en er is niets bijzonders mee, dan wordt deze meestal door de leden van het College voor „gezien" geparafeerd, opdat afdoening niet behoeft te wachten op een vergadering van B. en W. Over nor male aanvragen, waarbij niet sprake is van op- of aan merkingen, wordt zoodoende spoedig beslist; daarvoor zijn geen 3 maanden noodig. Zou werkelijk de behan deling korter worden dan nu, als de termijn van 6 maanden 1 maand werd? De practijk verandert er niets door, te minder daar B. en W. tevens de bevoegdheid zouden krijgen de beslissing tweemaal een maand te verdagen. Een reden is daarvoor altijd wel te vinden, en dan heeft men een papier van B. en W., dat de beslissing een maand verdaagd is, doch wat heeft men daaraan De heer Meek zegt, mede namens den heer Geerts, dat zij het amendement aldus wijzigen, dat in plaats van 30 dagen 60 dagen wordt gelezen. De Voorzitter meent, dat normaal de meeste bouw- aanvragen, als er niets bijzonders mee is, binnen een maand worden afgedaan. Men krijgt echter gevallen, dat er haken en oogen aan zijn; er moet b.v. wel eens overleg gepleegd worden met den architect over de kleur van de steen en dan moeten belanghebbenden wachten. B. en W. krijgen machtiging om de beslissing te verdagen en kunnen dat dus voor ieder geval doen. De heer Meek kan niet anders zeggen, dan dat hii den voorgestelden termijn graag korter zag. Er is toch niets tegen dezen b.v. op 60 dagen te stellen. Men kan immers niet verwachten, dat dit College en deze ambte naren er steeds blijven. De Voorzitter antwoordt, dat het eigenlijk ook niets kan schelen, welke termijn in de verordening staat. De heer Meek kan er 3 maanden of 2 jaar van maken, de practijk verandert daardoor toch niet. De heer Meek: Men legt hier iets voor de toekomst vast. De Voorzitter: LI kent uit ervaring de practijk met de bestaande verordening. Daarin staat ook 6 maanden. De heer Meek: Waarom moet er 6 maanden in staan; men kan dien termijn toch wel wat korter stellen, als het korter kan De heer de Boer (weth.) merkt op, dat, als de heer Meek nu feiten kan aanhalen, waaruit bleek, dat er misbruik was gemaakt van den termijn van 6 maanden en men zeer lang moest wachten op een bouwvergun ning, er dan reden was dit artikel te wijzigen. Aanvra gen om bouwvergunning worden steeds snel afgedaan. Een enkelen keer duurt het wel wat langer dan ge woonlijk, wat de Voorzitter reeds gemotiveerd heeft. Dat het tegenwoordig langer duurt, is, omdat B. en W. geen bouwvergunning mogen verleenen, voordat het „Luftgaukommando Holland" verklaard heeft, geen be zwaar er tegen te hebben en juist met het oog daarop is het niet gewenscht dit artikel te veranderen, te min der, daar er geen klachten over den bestaanden toestand zijn ingekomen. Het amendement op art. 23, sub 1, zooals dat bij monde van den heer Meek nader is gewijzigd, wordt met 233 stemmen, die van de heeren Geerts, Meek en Rom Colthoff, verworpen. De Voorzitter zegt, dat B. en W. het amendement van de heeren Meek en Geerts op art. 62, 2e lid, heb ben overgenomen en stelt thans aan de orde het amen dement van de heeren Meek en Geerts om na art. 71 een nieuwe afdeelingVoorschriften betreffende ge bouwen van bijzonderen aard, in de verordening op te nemen. Het betreft de kwestie van boerderijbouw. B. en W. hebben daarop reeds geantwoord in bijl. no. 21, blz. 2 en 3. De heer Meek heeft reeds bij de alg. beschouwingen op dit punt gewezen. Daar in de geheele provincie voorschriften, als door spr. c.s. bedoeld, in de bouw verordeningen zijn opgenomen, zou hij deze ook in de nieuwe bouwverordening van Leeuwarden willen vast leggen. Voor hen, die projecten moeten maken, is het goed te weten, waaraan zij zich hebben te houden. Een stedebouwkundig architect alhier zal er niet dagelijks mee te maken hebben, maar in de toekomst misschien meer dan op het oogenblik. Nu men toch aan een nieuwe verordening bezig is, kan men deze voorschriften er in opnemen; baat het niet, het schaadt ook zeker niet. De Voorzitter: Hebben alle gemeenten in Friesland die voorschriften in de bouwverordening opgenomen De heer MeekNiet alle, doch de omliggende ge meenten in wijden kring alle, overeenkomstig de Prov. modelverordening. Er is toch geen bezwaar tegen deze voorschriften ook hier op te nemen De heer J. de Boer (weth.) wijst er op, dat B. en W., om aan het verlangen van de heeren Meek en Geerts tegemoet te komen, art. 43, lid b, hebben gewijzigd door aan de daarin genoemde gebouwen, ten aanzien waarvan B. en W. nadere eischen kunnen stellen, boerderijen en veestallingen toe te voegen. De voor alle soorten bij zondere gebouwen, als schouwburgen, vergaderzalen, kerken, scholen, enz., geldende voorschriften apart in de bouwverordening te omschrijven, is onmogelijk. Boerderijbouw is belangrijk, doch de bouw van kerken, scholen e.d. eveneens en waarom zou men het dan speciaal voor boerderijbouw doen? Voor den bouw van een groot gebouw kunnen verschillende bepalingen naar voren gebracht worden, welke niet in het algemeen te omschrijven zijn. Een architect, die een bioscoop of concertzaal moet bouwen, loopt bij Bouw- en Woning toezicht aan en vraagt, welke bepalingen daarvoor gel den en wat b.v. geëischt wordt t.o.v. de brandveilig heid. Degene, die een boerderij moet bouwen, kan dat toch ook doen? Als dat mogelijk is voor groote gebou wen, dan toch ook voor boerderijen In plattelandsgemeenten is boerderijbouw een belang rijk iets; hier heeft men met zooveel andere belangrijke gebouwen te maken, als fabrieken, werkplaatsen e.d., dat het niet gaat, voor ieder object aparte voorschriften op te nemen. Voorts wijst spr. er op, dat art. 86, lid 6, óók nog spreekt van stallen. Er is in deze verordening dus wel aandacht aan geschonken. De heer Praamsma heeft met genoegen den wet houder gehoord. Spr. is het eens met hetgeen deze heeft gezegd en ook met wat over deze zaak in de stukken staat. Ten slotte is een bouwverordening geen leerboek voor bouwkundige constructies of een bestek. Zij is be stemd om algemeene richtlijnen te geven en spr. meent, dat niet eens te veel in details moet worden omschreven, opdat B. en W. eenige vrijheid houden om mèt deze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1941 | | pagina 4