34 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 25 Juni 1941. straatverlichting, wegens het verminderde gebruik hiervan, 13.300. kleeding politie 4400. aflossing van bedragen uit het Werkfonds 4950.— (de aflossing van het voor verbetering van de traverse door Leeuwarden ontvangen bedrag moest voor de eerste maal plaats hebben het eerste jaar nadat het laatste gedeelte ontvangen is. Gemeend werd, dat het laatste gedeelte in 1939 ontvangen was, doch het was in 1940, zoodat de eerste aflossing in 1941 valt en de post voor 1940 teruggenomen kon worden); subsidie Maatschappelijk Hulpbetoon 5800. kleiner nadeelig saldo Woningbedrijf 9000. Totaal aan meevallers rond 160.000. Tegenvallers (spr. zal enkele van de voornaamste posten noemen): diverse posten pensionneering, enz. 3900. Secretarieleges 800. marktgelden 3700. pacht staanplaatsen carrousels, enz. 13.400.(er was gerekend op de kermis); luchtbeschermingsdienst 8700. bijdragen Woningwet 7050.(bij de van het Rijk ontvangen achterstallige bijdragen moest de gemeente de hare voegen en uitkeeren aan de woningbouwveree- nigingen) nadeelig saldo Reiniging 21.450.— rente kasgeldleening 7350.— (het leenen van kas geld is in 1940 duurder geworden). Totaal aan tegenvallers rond 105.000. Er was na begrootingswijziging no. 14 een Onvoor zien" van 58.000.dat na deze laatste begrootings wijziging steeg tot 115.000. De heer Praamsma is den weth. dankbaar voor deze nadere toelichting. Het blijkt dus, dat er wel een lijstje was en spr. gelooft, dat het resultaat der beoordeeling voor den Raad gunstiger was geweest, als deze dit lijstje had gehad en hij zag voortaan graag zoo'n lijst overgelegd. De Raadsleden moeten toch zelf niet alles behoeven uit te zoeken en a.h.w. als opsporingsamb tenaren" worden beschouwd Spr. neemt aan, dat de leden van de Fin. Comm. in hun vergadering voorgelicht zijn, maar de meeste Raads leden hebben daarin geen zitting en komen zoo maar voor deze zaak te staan. Mag een „Mem. v. Afdoening" voor volgende jaren verwacht worden De heer Botke (weth.) zegt, dat de meeste posten toegelicht zijn. Als er volgende jaren vroegtijdig een lijst is, zal spr. die overleggen. De heer De Bruin heeft de behandeling in de Fin. Comm. meegemaakt en heeft te voren, evenals de heeren Westra en Praamsma, gevoeld, dat het onmoge lijk is de verschillende volgnos. post voor post na te gaan en door welke omstandigheden na- of voordeel is ontstaan. De leden der Fin. Comm. hebben een over zicht gevraagd en dat ook ontvangen. Spr. heeft daar van zeer veel profijt gehad en een beter inzicht ge kregen; hij gevoelt de behoefte van ieder Raadslid om zoo'n lijstje te hebben. Niet alleen B. en W., maar ieder Raadslid is verantwoordelijk voor de eindwijzigingen der begrooting en daarom moet ieder Raadslid weten, welke posten voor- en welke nadeel hebben opgeleverd, om aan de hand daarvan de zaak beter te kunnen over zien. De heer Botke (weth.) meent, dat tijdens zijn wet houderschap de toelichtingen steeds grooter zijn gewor den. Er is hard aan de begrootingswijzigingen gewerkt en toen alles kant en klaar was, heeft spr. afd. Finan ciën gevraagd om de grootste mee- en tegenvallers op een lijstje te zetten. Dat heeft men voor hem gedaan en hij heeft deze posten in de Fin. Comm. toegelicht. De leden dier Comm. hebben toen ook zoo'n lijstje ge kregen. Er is nu niets meer aan te doen. De rekening wordt later gezonden aan de Comm. tot nazien van de reke ning en op de begrooting 1942 komen de uitgaven en inkomsten van 1940 ook weer voor. Het is thans een overtollige drukte alles nog na te sturen. De heer Posthuma zegt, dat het groote verschil is, dat weth. Botke er ambtenaren voor heeft om de posten te laten uitzoeken, maar de Raadsleden moeten het zelf doen. De heer Westra Die ambtenaren hebben wij ook De VoorzitterStelt de Raad er prijs op het lijstje alsnog te ontvangen De heer Posthuma Inderdaad. De VoorzitterB. en W. zullen met den Secretaris overleggen, of dat alsnog mogelijk is. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijl. no. 77). Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijl. no. 85). De heer Balk meent, dat deze wijziging niet de be drijven betreft. Hij dacht, dat in het G.Ó. de wensch leefde, ook bij de bedrijven de rangen te herzien en hij zou B. en W. willen uitnoodigen na te gaan, of die wensch op goede gronden berust en ook daar tot rang wijziging moet worden overgegaan. De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat B. en W. niet van plan zijn na te gaan, of de rangindeeling bij de bedrijven gewijzigd moet worden. Mocht deze naar het oordeel van het personeel niet in orde zijn, dan heeft dit gelegenheid het via de dienstcommissies bij B. en W. kenbaar te maken. Dit is echter nu niet aan de orde. De heer Posthuma zegt, dat de Raadsleden niet ge heel onbekend waren met dit voorstel, al wisten zij niet precies wat het omvatte. Spr. heeft echter indertijd den indruk gekregen misschien een verkeerden dat er een uitgebreider voorstel zou komen en een grooter deel van het Secretariepersoneel salariswijziging zou krijgen dan nu wordt voorgesteld. Of is dit iets aanvankelijks en mag de Raad binnenkort meer verwachten Spr. stelt deze vraag, omdat het hem voorkomt, dat op dit gebied iets meer moet gebeuren. B. en W. motiveeren hun voorstel aldus ,,De voort durende, en in het bijzonder in de laatste jaren sterk optredende, toeneming van de werkzaamheden ter secre tarie hebben sinds geruimen tijd de noodzakelijkheid doen gevoelen van een uitbreiding van het aantal ran gen der aan de Secretarie verbonden ambtenaren." Spr. zou zich kunnen voorstellen, dat dit ook op andere af- deelingen der 'secretarie van toepassing is, b.v. op de afd. Bevolking, waar het publiek het meest komt. Als dit niet het geval is, hoort hij het graag. Wanneer de Raad dit voorstel aanneemt, komen er binnenkort benoemingen in dezen geest. Onlangs is hier iets medegedeeld, waaruit de Raad zijn conclusie t.a.v. de te verwachten benoemingen kan trekken. Ziet spr. het goed, dan kunnen er 3 benoemingen volgen. De eene is voor den Raad aannemelijk en te begrijpen in verband met wat dezen bekend is. Ligt het in de be doeling den Raad met de andere benoemingen in kennis te stellen Spr. meent ook, dat B. en W. deze benoe mingen verder moeten regelen, omdat zij haar het best kunnen beoordeelen, als de Raad maar even hierom trent wordt ingelicht. Hij legt er echter den nadruk op, dat het gewenscht is deze rangwijziging ook t.a.v. andere afdeelingen in te voeren en niet te beperken tot alleen het hooger gesalarieerde personeel. Alle ambte naren ter secretarie werken tegenwoordig hard en er wordt thans wel werk verricht, dat een betere salari- eering vraagt. Spr. zou het op prijs stellen, als B. en W. deze geheele materie onder oogen willen zien bij een volgende begrooting en dan met wijzigingen zouden komen, waardoor ook de minder gesalarieerden eenigs- zins vergoeding krijgen voor den meerderen arbeid, in dezen tijd van hen gevraagd. De heer Wiersma zegt, dat het College met dit voor Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 25 Juni 1941. 35 stel bewezen heeft vlug te kunnen werken. 14 Juni jl. kregen de vertegenwoordigers in het G.O. de betrekke lijke stukken, 17 Juni vergaderde deze Commissie en daar heeft men er over geklaagd, dat er zoo weinig tijd van voorbereiding was geweest. Het voorstel van B. en W. is gedateerd 19 Juni en 25 Juni wordt het reeds door den Raad behandeld. N.a.v. de vraag van den heer Posthuma vraagt spr. zich af. of door allen spoed, hier betracht, dit voorstel wel voldoende voorbereid is. De toelichting is wel zeer sober en in het G.O. is daarover ook reeds geklaagd. Is het niet mogelijk deze zaak uit te stellen, haar breeder te bezien en toe te lichten en een lijstje over te leggen van de rangen en salarissen in met Leeuwarden verge lijkbare gemeenten Op grond daarvan zou misschien kunnen blijken, dat herziening van de salarissen van het geheele personeel noodig is. Als motiveering noemen B. en W., dat toeneming van de werkzaamheden noodzaakt tot uitbreiding van het aantal rangen, doch dit geldt blijkbaar alleen voor de hoofdcommiezen en den Commies-Redacteur, en spr. zegt met den heer Posthuma, dat, als dit argument voor de hoogere ambtenaren geldt, het ook op de andere ambtenaren, zoo niet het geheele secretarie-personeel, van toepassing is. Genoemde spreker wees in dit ver band op de afd. Bevolking. Het is toch algemeen be kend, dat deze afdeeling het zeer druk heeft en steeds veel extra werk te verrichten heeft en hoewel spr. zich daarbij beweegt buiten het terrein van dit voor stel wijst hij tevens op de Politie. Zoowel het hoogere als lagere personeel der politie heeft het het vorige jaar heel druk gehad en heeft het nóg druk. Bij de Lichtbedrijven zijn de werkzaamheden tevens ver bazend uitgebreid en ook moet daar werk van zeer bij zonderen aard worden verricht in verband met de tijdsomstandigheden. Uit het voorstel moet men constateeren, dat B. en W. geen verderstrekkende maatregelen noodig achten. Spr. kan zich niet begrijpen, dat de meerdere werkzaam heden, die er zijn en waar B. en W. zich in hun voor- i stel op beroepen, niet het geheele personeel betreffen en zij, via deze eigenaardige materie van wijziging der rangindeeling, met een betere salarispositie alleen voor het hoogere personeel komen. Wel wil spr. zeggen, dat hij c.s. het toejuichen, dat het Overheidspersoneel compensatie krijgt in verband met de meerdere kosten van levensonderhoud, doch zij zijn steeds tegenstanders geweest van een enkele par- tieele herziening. Z.i. heeft het onderhavige voorstel een anti-sociale strekking, omdat personen met een klein salaris er niet mee gebaat zijn, doch slechts zij, die al een groot inkomen hebben. Het is daarom, dat spr. c.s. zich tegen het voorstel in dezen vorm moeten verzetten. Hij zegt, in aansluiting aan den vorigen spreker, toe. dat hij c.s. bereid zijn aan dit voorstel mede te werken, als B. en W. toezeggen, een ernstig onderzoek te willen instellen, of het motief tot het onderhavige voorstel de meerdere werkzaamheden ook tot gevolg moet hebben een verhooging voor het overige gemeenteper- soneel. Dus een algemeen onderzoek, waarna B. en W. eventueel t.z.t. voorstellen aan den Raad zouden kunnen doen. Spr. vraagt dit te meer, omdat de situatie wel wat eigenaardig is. Het is algemeen bekend, dat op de afd. Bevolking zeer veel personen 13 a 14 werken. Een commies is daar afdeelingschef, terwijl op de afd. Onderwijs, waar slechts 2 a 3 personen werken, een hoofdcommies met de leiding is belast. Misschien is de aard van de werkzaamheden ver schillend. Het zou kunnen zijn, dat men genoemden commies-afdeelingschef eenige rangverhooging zou willen geven. Op het voorstel zelf wil spr. niet dieper ingaan, al is zijn nieuwsgierigheid wel geprikkeld door den vorigen spreker. Spr. c.s. geven B. en W. in overweging het voorstel terug te nemen, een algemeen onderzoek in te stellen en met nadere voorstellen bij den Raad te komen. Wordt het voorstel thans echter wel in behandeling genomen, dan wil spr. er straks nog iets van zeggen. De heer Hooiring zegt, dat het misschien aan hem ligt, maar dat hij niets van deze redeneering begrijpt. De Raad heeft een vorigen keer mededeelingen gekre gen over wat B. en W. t.a.v. enkele ambtenaren wilden doen. De heer Posthuma: T.a.v. één ambtenaar. De heer Wiersma: Daar weten wij niets van; slechts maar van één ambtenaar. De heer Hooiring zegt, dat men er nu een heel salarisdebat aan vastknoopt. Laat men dit voorstel toch aanvaarden en zoo n debat liever tot de begrooting uitstellen. Spr. heeft dit voorstel in het geheel niet zoo beschouwd, dat hieruit een bespreking over de salaris sen van alle ambtenaren of werklieden moet voort vloeien. Hij zag het slechts zoo, dat er een bepaalde reden is, waarom B. en W. deze wijziging voorstellen. De heer Meek c.s. hadden ook niet voorzien, dat over dit punt zulke lange besprekingen zouden komen. Nu hun is gebleken, dat men er een bepaalde visie op heeft gekregen, verwijst spr. naar hetgeen door hem bij de begrotingsbehandeling aan den wethouder, belast met de G.O.-aangelegenheden, is gevraagd, n.l. of deze misschien iets in die vergadering zou kunnen bereiken t.a.v. een eventueele salarisverhooging. Spr. herhaalt nu deze vraag. Hij weet niet wat het antwoord van B. en W. zal zijn; zouden zij bereid zijn dit voorstel wat uit te breiden, dan zouden spr. c.s. gaarne zien, dat het een springplank kon zijn tot algeheele herziening van de salarissen. De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat dit voorstel allerminst een gevolg is van de buitengewone omstan digheden, al is het, zooals bekend, op verschillende afdeelingen van de secretarie en ook bij de bedrijven heel wat drukker dan gewoonlijk, als gevolg van den op 10 Mei 1940 ingetreden toestand. Een vorigen keer is den Raad medegedeeld, dat aan dit voorstel eigenlijk een bijzondere oorzaak ten grond slag ligt. Toen is gezegd, ook door verschillende Raads leden, dat, als B. en W. met een nader voorstel dien aangaande bij den Raad kwamen en B. en W. hebben dat toegezegd men nóg enkele dingen zou moeten herzien om de zaak weer een practischen vorm te geven. Dit voorstel moet dus niet beschouwd worden als geboren uit den nood der tijden, maar veeleer uit een noodzaak, waarmede de Raad bekend is. B. en W. zijn waarlijk niet gesteld op incidenteele salarisherzie ningen, te minder, omdat bij het Centraal Orgaan pogingen gedaan worden om, in het kader van norma lisatie, tot meer uniformiteit i.z. de salarisregeling en, in de eerste plaats, t.a.v. de titulatuur bij de verschil lende gemeenten te komen. Het komt thans zeer vaak voor, dat b.v. een adj.-commies in een bepaalde plaats hetzelfde werk doet als elders een le klerk en een commies het werk van een adj.-commies. Het lijkt spr. echter niet gemakkelijk hierin uniformiteit te brengen. Daar B. en W. met deze pogingen van het C.O. bekend waren, hebben zij deze wijziging zooveel mogelijk be perkt, al moesten natuurlijk de aanliggende rangen aan de nieuwe regeling aangepast worden, waardoor ook daarin eenige wijziging moest komen. Men moet dit voorstel meer zóó zien, dat het gaat in de richting van meer uniformiteit in dezen tusschen Leeuwarden en andere gemeenten van ongeveer gelijken aard en grootte. In zelfs heel wat gemeenten, kleiner dan Leeuwarden, zijn reeds lang een referendaris en een hoofdambtenaar aangesteld. En om deze beide titels gaat het hier eigenlijk. Spr. gelooft, dat, als men aard en grootte van deze gemeente in aanmerking neemt, het niet overdreven is, deze titels hier ook in te voeren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1941 | | pagina 3