2 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 November 1945. verkregen. Naast hen. die zich in leven en denken wil len laten leiden door de beginselen van Gods Woord en aan dat Woord het richtsnoer van hun daden en gedragingen ontleenen, staan zij, die de zedelijke normen van het gemeenschapsleven aanvaarden als autonome normen, waarvan de uitwerking des te grooter is naar mate zij meer gelijktijdig optreden met eerstgenoemde. Hier ligt een voorname taak voor Kerk en vereenigings- leven, vooral in dezen na-oorlogschen tijd. Ook in maatschappelijk opzicht is de toestand alles behalve rooskleurig. Dit terrein behoort grootendeels tot de bemoeiïngssfeer der Rijksoverheid. Het moet evenwel als een algemeene waarheid worden aanvaard, dat een toestand van goederenschaarschte niet anders kan worden overwonnen dan door harden arbeid, om nieuwe goederen voort te brengen. Het is deze opvat ting, die men ook in de organen der vakbeweging van alle richtingen kan lezen, maar die in breeden kring nog geen gemeengoed is geworden. Is echter dit inzicht ver worven. dan moet niettemin aan vele moeilijkheden het hoofd worden geboden ik denk alleen maar aan klee ding en schoeisel, onmisbaar om te kunnen werken; wij hebben in de practijk als gemeentebestuur met deze fac toren te worstelen en de oplossing is niet eenvoudig. Een ander probleem, dat ons in het laatste halfjaar in hooge mate heeft bezig gehouden, is het woning vraagstuk, dat op korten termijn, ronduit gezegd, onop losbaar is. We kunnen verzachtingen aanbrengen, waar noodgevallen aanwezig zijn, maar zoolang er niet ge bouwd kan worden, komt een definitieve oplossing niet tot stand. In Leeuwarden liggen er ongeveer 2000 aan vragen van woningzoekenden en elk van die aanvragen beteekent leed, dat gelenigd moet worden. Het behoeft geen betoog, dat eendracht nu meer dan ooit noodig is; dit vereischte moge ik ook aan den nood- gemeenteraad voor oogen stellen. Hebben wij het in den bezettingstijd moeilijk gehad, het laat zich voorzien, dat we het in de komende periode, zij het in anderen vorm, niet gemakkelijker zullen heb ben. Sommigen wanen, dat de zwarigheden na de be vrijding voorbij zijn; financieel, economisch en sociaal, om niet meer te noemen, zijn de moeilijkheden echter torenhoog en is het uitzicht donker. In een ons op de juiste wijze realiseeren van den zwaren weg, dien wij hebben gegaan, ligt de kiem voor een overwinning, voor een komen tot betere toestanden. Op dien grondslag moeten wij ons geheel geven aan de taak, die ons op de schouders is gelegd, een ieder voor zijn deel, met moed, met volharding, met enthou siasme. Dit geldt zoowel voor het college van Burgemeester en Wethouders als voor den Raad. Ik hoop, dat de Raad niet zal terugschrikken voor den arbeid met een tekort op de gemeentebegrooting voor 1946 van pl.m. 1.400.000,voor oogen. Eendracht is noodig. Dit mag echter niet beteekenen, dat de voorstellen van Burgemeester en Wethouders klakkeloos worden aanvaard; integendeel, er wordt de hoogste prijs gesteld op discussies binnen het kader eener opbouwende critiek. De Raad immers is de spreekbuis van de burgerij; anderzijds let de bevolking nauwkeurig op wat er ge zegd wordt, en niet minder hoe het gezegd wordt. Mogen de besprekingen dat respect afdwingen bij de gemeentenaren als bevorderlijk is voor het handhaven van het gezag, dat de Raad als hoogste bestuurscollege behoort te bezitten. Dan zal het vertrouwen, dat de burgerij in den Raad moet hebben, een vertrouwen, dat in het verleden wel eens is geschaad, worden bevorderd en verstevigd. Nu de Raad in nieuwe samenstelling voor het voet licht treedt, gaan onze gedachten nog even terug naar den Raad in zijne vorige gedaante, waarvan de leden in September 1939 zijn beëedigd, nadat zij door recht- streeksche verkiezingen waren gekozen. Die Raad heeft niet anders dan in crisis-omstandig heden kunnen werken. De toenmalige voorzitter van den Raad heeft bij de installatie van de nieuwgekozen leden gewezen op den uitzonderlijken toestand van dat oogenblik. De tweede wereldoorlog was juist uitge broken en de mobilisatie in Nederland afgekondigd. Op de raadsagenda's verschenen punten als beschik baarstelling van gelden voor het treffen van voorzie ningen ter zake van mobilisatie, bescherming tegen luchtgevaar, distributie. De komende oorlog wierp zijn schaduwen vooruit. Toch werd er met lust en opgewektheid gewerkt aan de belangen der gemeente. Tot op 10 Mei 1940 ook Nederland in den oorlog werd betrokken, waardoor we in een totaal gewijzigde situatie kwamen te verkeeren. Er begon nu een aftake lingsproces. Zeker, formeel behield de Raad zijne be voegdheden, maar de aardigheid was er totaal af. Voor zoover mogelijk, trachtte de Raad de belangen, die hem waren toevertrouwd, te behartigen, maar de rechte lust ontbrak. Het was, alsof men voelde, dat elke inspanning in zekeren zin den bezetter ten goede kon komen. De handelingen van den Raad werden al dunner en dunner; wanneer een enkele maal discussies werden gehouden, dan betroffen deze zuiver technische aangelegenheden. Politieke beschouwingen mochten niet meer worden ge houden, het houden van financieele had geen zin meer, daar door de besluiten van den overweldiger te dier zake alles op losse schroeven was komen te staan. Al gemeene beschouwingen over de begrooting 1941 wer den dan ook niet gehouden. Ook raadsleden zelve ontkwamen niet aan 's vijands greep. Eerst verdween het communistische raadslid nog vóór hij verschenen was; daarna werd aan het Joodsche lid de toegang tot de Raadzaal ontzegd; een derde raadslid werd gevangen genomen. Eindelijk kwam in Augustus 1941 de verordening, waarbij den raadsleden alle plichten en rechten werden ontnomen, zulks met ingang van 1 September 1941. De laatste raadsvergadering had plaats op 27 Augustus; zonder een woord van afscheid verdween hij; het geval ging als een nachtkaars uit. De eerste ritselingen van nieuw leven werden ver nomen in Augustus 1944, toen een aantal raadsleden de hoofden bij elkaar stak om te overwegen welke maat regelen er genomen moesten worden, ten einde bij de bevrijding gereed te kunnen zijn. Dit overleg heeft ge leid tot de keuze van vier nieuwe wethouders op den dag der bevrijding. Dit is nu zes maanden geleden. Gedurende dien tijd kwam de volle last van het gemeentebestuur te rusten op het college van Burgemeester en Wethouders. Wat ook de gevolgen mogen zijn geweest van het ontbreken van de controle door een Raad, zeker niet het ontbreken van werklust bij het college. Ik meen zonder overdrijving te mogen zeggen, dat er hard ge werkt is, dat wij elkaar telkenmale weer gestimuleerd hebben om al de moeilijkheden te overwinnen. Een speciaal woord van dank moge ik op dit oogenblik brengen aan de vier wethouders, die met mij hebben samengewerkt met onverdroten ijver, met kunde en in zicht en op zoo buitengewoon vriendschappelijke wijze, die door geen wanklank werd gestoord. Op de meest prettige wijze hebben zij gezamenlijk en individueel hun krachten gegeven voor onze gemeente. Ik veroorloof mij wederom een terugblik, nu de Raad in geheel nieuwe samenstelling is bijeengekomen. Ik verzoek den Raadsleden zich thans van hun zetels te verheffen. Allereerst gedenk ik het feit, dat hij, die vroeger de Raadsvergaderingen leidde, van ons is heengegaan. Onze vroegere burgemeester, Jhr. Mr. M. van Beijma, is overleden in het jaar 1944. ruim een jaar na zijn aftreden. Een lange rust was hem niet beschoren. On geveer 25 jaren lang heeft hij de stad Leeuwarden be- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 November 1945. stuurd. Man van erkende bekwaamheid, wiens sterkste punt niet was de principieele fundeering der vraagstuk ken, muntte hij evenwel uit in groote kennis van het meer zakelijke en technische deel van het gemeentelijk gebied; politie, brandweer, vliegwezen, waterleiding, enz. hebben in hooge mate zijn belangstelling gehad. Op dit moment herdenken wij hem met eerbied en wij zijn dankbaar voor alles wat hij gedaan heeft voor de gemeente, die zijn liefde had. Gedurende den tijd, dat er geen Raadsvergaderingen werden gehouden, overleed een drietal Raadsleden. In de eerste plaats noem ik den naam van onzen over- eden vriend B. Molenaar, die sedert 25 Januari 1921 deel van den Raad uitmaakte. De heer Molenaar be hoorde tot de leidende figuren in de S.D.A.P.-fractie, die zoowel vraagstukken van algemeenen als van bij zonderen aard behandelde. Hij was een man met een gezond verstand en een helder oordeel en hij verleven digde zijn opmerkingen vaak met een flinke dosis humor, die de Raad wist te waardeeren. Met groote belang stelling en opgewektheid heeft hij een werkzaam aan deel gehad in den arbeid van den Raad. Ook zelf enkele malen met hem den degen gekruist hebbende, lieten de debatten niet anders dan aangename herinneringen achter. Minder op den voorgrond trad zijn fractiegenoot IJ. G. Hooiring, lid van den Raad sedert 4 September 1923. Hij behandelde meer speciale aangelegenheden, die zijne belangstelling hadden. Maar hij deed het zaak kundig en hij wist wat hij zeide. Ook hij heeft met ambitie gedurende een lange reeks van jaren het ge meentebelang gediend. Wij zullen in dankbare herin nering houden het werk, dat zij voor de gemeente ge daan hebben, de vriendschap, die zij hun medeleden hebben betoond. De heer T. Laverman, 25 Juni 1941 benoemd in de vacature-H. de Boer, mocht slechts een paar Raads vergaderingen bijwonen. Op betrekkelijk jeugdigen leeftijd is hij ons ontvallen. Hier is een belofte voor de toekomst niet vervuld geworden. Ik verzoek den Raadsleden hun zetels weder in te nemen. Nu na vier jaren een nieuwe gemeenteraad optreedt, zullen wij vele oude gezichten missen. Het is een plicht der dankbaarheid hun namen de revue te laten pas- seeren; ik noem het jaartal hunner benoeming achter hun naam en noem ze naar anciënniteit opG. Botke, 1923; K. van der Schoot. 1923; J. de Boer, 1927; J. A. Feitsma, 1927; A. P. Balk, 1930; P. A. Koopal, 1931; J. Turksma, 1932; J. Th. H. Buiël, 1932; J. IJtsma, 1932; J. Algra. 1935; J. de Bruin, 1935; I. A. Rom Colthoff, 1937; M. Meek, 1939; W. van Eyck van Heslinga, P. Feddema en IJ. de Walle, 1939; H. Fennema, 1940. Hun allen zij een woord van hartelijken dank ge bracht voor hetgeen zij in het belang van de gemeente Leeuwarden hebben gedaan. Een groot aantal nieuwe leden doet vandaag zijn intrede in den Leeuwarder Raad. Dat is deels het ge volg van vervanging, deels van uitbreiding. Het aantal Raadsleden is gestegen van 29 op 35, zulks in verband met de uitbreiding der gemeente, het geen mij aanleiding geeft tot een korte beschouwing. Op 1 Januari 1944 is, na een jarenlange voorberei ding, een deel van Leeuwarderadeel aan onze gemeente toegevoegd. Dat dit gebeurde in bezettingstijd, toen noch de Raden van beide gemeenten, noch de volks vertegenwoordiging daarover hun oordeel kenbaar konden maken, valt in hooge mate te betreuren. Het feit zelve moet echter in wezen worden beschouwd als een noodzakelijk gevolg van een historische ontwik keling. Niet ieder van de bewoners van het toegevoegde gebied zal het hiermee eens zijn. Maar ik wil, nu de Regeering blijkbaar meent in de geschapen situatie geen wijziging te moeten brengen, een beroep doen op onze nieuwe gemeentenaren om den blik af te wenden van het verleden en zich geheel en al ook te gaan gevoelen als burgers van het vergroote Leeuwarden. Oude tegenstellingen in dit opzicht moeten verdwij nen; de nieuwe toestand moet ook innerlijk worden aanvaard. Dat de oude gemeentenaren aan het toegevoegde gebied royaal zijn tegemoet getreden, kan moeilijk wor den ontkend, wanneer men de samenstelling van dezen Raad beschouwd, wat de woonplaats der leden betreft. Van de 35 leden zijn er niet minder dan 12 afkomstig uit oud-Leeuwarderadeel, een getal, dat lang niet be reikt zou zijn, wanneer er naar evenredigheid van het bevolkingsaantal zou zijn gerekend. Moge dit een symbool zijn van de wijze, waarop het oude gebied het nieuwe tegemoet treedt. Dat ook het plattelandsdeel onzer gemeente niet in het gedrang is gekomen, blijkt uit de aanwezigheid van drie leden uit Wirdum. Namens het oude Leeuwarden roep ik den Raads leden uit het nieuwe deel onzer gemeente een hartelijk welkom toe. Er is bij dezen nieuwen Raad nog een andere nieuwe omstandigheid, waarop ik even wil wijzen. Deze Raad wordt genoemd tijdelijke gemeenteraad, ook wel nocd- gemeenteraad. Het verschil met een gewonen Raad bestaat niet al leen in de wijze van benoeming, maar ook hierin, dat hij minder bevoegdheden heeft. Krachtens het Konink lijk besluit van 12 April 1945 berust tijdelijk bij het college van Burgemeester en Wethouders een aantal bevoegdheden, die in de Gemeentewet aan den Raad zijn gegeven. In verband daarmee zullen op de raads agenda's minder punten prijken dan normaal het geval is. Tot troost strekke echter, dat deze Raad reeds da delijk een flinke kluif krijgt te verorberen in de ge meentebegrooting voor 1946. Hoe echter ook de taak van dezen Raad mag zijn, ik twijfel er niet aan, of de leden zullen met ambitie hun arbeid verrichten. Ik wensch hun van harte geluk met hun intrede in den Raad en spreek den wensch uit, dat wij onder Gods zegen op vruchtbare wijze tot heil van onze gemeente werkzaam zullen zijn. Mogen de beste traditiën van den ouden Raad bij U allen nieuwe belichaming vinden. Mevr. v. d. VeenHoekstra en de heer Schootstra zijn inmiddels ter vergadering gekomen. Beiden worden alsnog door den Voorzitter beëdigd; mevr. v. d. Veen Hoekstra legt daartoe in zijn handen de beloften en de heer Schootstra de eeden, bedoeld bij art. 45 der Gem.- wet, af. Punt 2. De heeren Heerma van Voss en Witteveen vormen het stembureau. Benoemd wordt In de eerste vacature de heer Mr. A. A. M. van der Meulen met 32 stemmen (1 bilj. blanco). De heer v. d. Meulen verklaart de benoeming aan te nemen. De Voorzitter feliciteert den heer v. d. Meulen met zijn benoeming. In de tweede vacature de heer P. F. J. Westra met 31 stemmen (de heer Kamstra 1 stem en 1 bilj. blanco). De heer Westra verklaart, bij zooveel eenstemmig heid, de benoeming in dank te zullen aanvaarden. De Voorzitter feliciteert den heer Westra met zijn benoeming. In de derde vacature de heer J. M. Praamsma met 32 stemmen (1 bilj. blanco). De heer Praamsma verklaart de benoeming aan te nemen. De Voorzitter feliciteert den heer Praamsma met zijn benoeming. In de vierde vacature de heer M. H. Geerts met 32 stemmen (1 bilj. blanco).

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1945 | | pagina 2