36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945.
B. en W. wijzen er in hun antwoord op, dat in 1944
een poging tot salarisverhooging, als voorgesteld, is ge
strand. Spr. ziet niet in waarom niet thans een nieuwe
poging te wagen ware. daar we nu onder andere om
standigheden en inzichten t.a.v. salarieering en cultuur
leven en het niet uitgesloten is te achten, dat die ook
bij de hoogere instanties, waarop B. en W. doelen,
ingang hebben gevonden. Spr. handhaaft zijn voorstel
met te meer vrijmoedigheid, omdat het geen verhooging
van kosten voor de gemeente meebrengt boven de door
B. en W. geraamde.
Mevr. Van Dijk—Smit kan haar stem niet aan een
dergelijke verhooging geven. Bij verhooging van een
enkel salaris raakt de verhouding met andere salarissen
altijd zoek en er ontstaan telkens opnieuw onaange
naamheden.
De Voorzitter acht de hier aangesneden zaak niet
van belang ontbloot. Het gaat hier echter eigenlijk niet
om één, maar om twee of zelfs drie verschillende zaken,
welke goed moeten worden onderscheiden: le. de jaar
wedde van den archivaris; 2e. de al of niet noodzake
lijkheid van een wetenschappelijk archiefambtenaar; 3e.
het feit, of de raad het op post 203 bespaarde op post
194 kan overbrengen.
Wat het eerste punt betreft, zijn B. en W. het met
den heer Heerma van Voss eens, dat het huidige salaris
te laag is en daarom hebben zij gepoogd dit verhoogd
te krijgen in den geest als door den heer Heerma van
Voss bedoeld. Bij Ged. Staten stuitte dit op bezwaren,
zoodat die poging op een mislukking is uitgeloopen.
B. en W. hebben zich toen beraden, of er iets anders
gedaan kon worden en zij hebben de oplossing hierin
meenen te vinden, dat het salaris van archivaris gelijk
wordt aan dat van hoofdcommies, hetgeen een kleine
verhooging beteekent. Wanneer zij op de suggestie van
den heer Heerma van Voss zouden ingaan, weten zij
bij voorbaat, dat het voorstel bij Ged. Staten zal stran
den. Het lijkt spr. noodzakelijk, om langs den weg van
de voorgestelde tusschenoplossing te gaan, dan kan
wellicht in de toekomst het door den heer Heerma van
Voss gewenschte worden bereikt.
Wat de kwestie van een wetenschappelijk ambtenaar
aangaat, gelooft hij, dat de heer Heerma van Voss ge
lijk heeft en dat een dergelijk ambtenaar min of meer
overbodig is. Wanneer spr. de geschiedenis nagaat,
blijkt, dat deze post al in 1944 op de begrooting is ge
komen, gemotiveerd op een wijze, als men in dien tijd
kon verwachten. De opvatting van het huidige college
is, dat niet getracht moet worden een wetenschappelijk
ambtenaar bij het archief te krijgen. De betreffende
begrootingspost is gehandhaafd, omdat B. en W. eerst
overleg willen plegen met den nieuwen archivaris. Op
een volgende begrooting kan deze post dan eventueel
worden geschrapt.
Het derde onderdeel van het voorstel van den
heer Heerma van Voss: het overbrengen van een over
schot van post 203 naar post 194, ontmoet bij het col
lege bezwaar. Elke post moet op zichzelf worden be
schouwd. Is een post te laag. dan moet hij worden ver
hoogd, omdat hij te laag is en niet, omdat van een
anderen post wel wat kan worden afgehaald.
Spr. geeft den raad in overweging het voorstel van
B. en W. te accepteeren, d.w.z., dat de jaarwedde van
den archivaris blijft gesteld op het bedrag als in de
ontwerp-begrooting vermeld.
De heer Heerma van Voss is het volkomen met den
Voorzitter eens, dat de post voor het betrekkelijke doel
te laag is en daarom verhoogd zou moeten worden. Het
zwaartepunt ligt voor spr. bij de bezoldiging van den
archivaris. Het eenige argument, dat de Voorzitter, in
afwijking van spr. naar voren brengt, is, dat men het
salaris toch niet hooger kan krijgen. Spr. vindt dat een
buitengewoon zwak argument en heeft getracht het te
weerleggen. In dezen tijd toch mag men ook bij de
hoogere autoriteiten een ander geluid verwachten dan
tot dusverre. Of B. en W. zijn het met spr. eens, dat
het salaris te laag is en dan moeten zij met een
hooger komen öf zij moeten zeggen, dat ze het,
zooals het thans voorgesteld wordt, hoog genoeg vin
den. Spr. blijft er bij, dat het salaris van hoofdcommies
ter secretarie, in verband met de extra eischen die aan
den archivaris gesteld worden, voor dezen te laag is.
De Voorzitter zegt, dat het in de politiek de kunst
is het bereikbare na te streven; hij gelooft, dat er in
dezen niet meer te bereiken valt.
De heer Westra (weth.) merkt op, dat de heer
Heerma van Voss misschien wel gelijk heeft t.a.v. dit
salaris. Hij zal echter in moeilijkheden komen met zijn
.buurvrouwdie waarschijnlijk zelfs ook al tegen het
voorstel van B. en W. zal zijn! Hij zal echter ook het
bezwaar ontmoeten, dat de verhoudingen wel eens zoek
konden raken. De salarissen van de verschillende hoo
gere ambtenaren in deze gemeente liggen lager dan in
vele andere gemeenten. Er zal wel eens een algemeene
salarisherziening moeten plaats hebben. B. en W. zijn
van meening, dat de onderhavige partieele herziening
noodig is om een juiste verhouding tot andere salarissen
in deze gemeente te krijgen. En mevr. v. Dijk wil aan
iets dergelijks niet medewerken, omdat hierdoor de
verhoudingen zoek zouden raken! Misschien is op dezen
post nog niet uitgetrokken wat er voor dit werk ge
vraagd kan worden, maar, gezien in verband met de
andere salarissen, is dit wel vrij juist. Bovendien betreft
het hier de salarieering van een functie, die thans niet
vervuld wordt. B. en W. stellen dit salaris geheel vrij
willig vast. Spr. zou den heer Heerma van Voss in
overweging willen geven, in dit geval accoord te gaan
met het voorstel van B. en W. Als deze zaak later
weer eens op het tapijt mocht komen, kan dit salaris
met dat in andere gemeenten vergeleken worden. Ove
rigens heeft de heer Heerma van Voss zelf gezegd, dat
het niet eens ongunstig genoemd kan worden.
De heer Heerma van Voss, gesteund door de heeren
Beekhuis en W. C. Dijkstra, stelt voor, post 194 tot
4000,te verhoogen.
De heer Heerma van Voss wenscht voorts post 203,
onder a, met 2363,verlaagd te zien en post 203,
onder b, met 500,verhoogd. Post 203 wordt dus in
totaal met 1863.verlaagd.
De heer W. C. Dijkstra vraagt, of het mogelijk is
het voorstel van den heer Heerma van Voss te onder
steunen, zonder de combinatie met post 203, Hij wil n.l.
graag medewerken om het salaris, dat hij te laag vindt,
te verhoogen, maar acht de methode van combinatie
met een anderen post niet geheel juist.
De Voorzitter vraagt, of het de bedoeling is, dat dit
salaris van 4000.niet voor verhooging vatbaar is.
De heer Heerma van Voss: De bedoeling is een
salaris van 4000,tot 4500,
De Voorzitter: Dan betreft dit voorstel verandering
in salaris van een functionaris en moet het naar het
G.O. worden gezonden.
De heer Beekhuis: Geldt dat ook voor een niet be-
staanden functionaris?
De Voorzitter: In elk geval beteekent het voorstel
een wijziging van de verordening, krachtens welke die
ambtenaar benoemd moet worden. Als de heer Heerma
van Voss slechts voorstelt post 194 tot 4000,te
verhoogen en de raad zal dienovereenkomstig besluiten,
dan zal in het G.O. de juiste salarisgrens worden be
paald.
Wordt dit voorstel verworpen, dan is de zaak zonder
meer in orde.
Het voorstel-Heerma van Voss, om post 194 tot
4000,te verhoogen, wordt verworpen met 27 tegen
3 stemmen, die van de heeren W. C. Dijkstra, Heerma
van Voss en Beekhuis.
De Voorzitter: Handhaaft de heer Heerma van Voss
zijn tweede voorstel, om post 203 met 1863,te ver
lagen?
De heer Heerma van Voss: Neen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945. 37
Volgnos. 194 t/m 279 worden onveranderd vastgesteld.
Mevrouw Van der Veen-Hoekstra verlaat de ver
gadering.
Volgno. 280. Subsidies ten behoeve van de bestrij
ding van de tuberculosef 2300
De heer Van der Meulen (weth.) merkt op, dat er
in een sectie over gesproken is, dat deze post te laag
geraamd zou zijn met het oog op de ondervoeding. Het
uitgetrokken bedrag is datgene, wat aan B. en W. ge
vraagd is ter beschikking te willen stellen.
Spr. acht het ter inlichting van den raad dienstig een
enkele opmerking aan de Mem. v. Antw. toe te voegen.
Op volgno. 525 is een subsidie geraamd t.b.v. de
Instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Van dit
bedrag worden ook uitgaven voor de tuberculosebe
strijding gedaan. Deze is niet de rechtstreeksche taak
van de gemeente. Diverse vereenigingen vervullen deze
taak, waartoe zij een bijdrage vragen van M.H. Spr.
verzekert den raad, dat een aanvrage om een bijdrage
door M.H. nimmer geweigerd wordt. Wat van de ge
meente wordt verwacht, wordt ook gegeven. Uit een
opgave van de verstrekte bijdragen aan diverse vereeni
gingen als de Vereeniging tot Bestrijding der Tubercu
lose, Parkherstellingsoord, het Groene Kruis, blijkt, dat
deze in den loop van dit jaar, dus over 10 maanden,
41.000,— hebben bedragen. Dat is 50.000,— in een
jaar, in welk bedrag niet is begrepen de kosten voor
extra voeding voor t.b.c.-patiënten. Deze kosten beloo-
pen ook een aanzienlijk bedrag.
Spr. meent hiermee te hebben aangetoond, dat de
gemeente de dringende zorg voor de t.b.c.-bestrijding
niet verwaarloost en niet in haar taak in dezen te kort
schiet.
Volgnos. 280 t/m 284 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 285. Subsidie aan onderscheidene drankbe-
strijdersvereenigingenf 275,
De heer Leijenaar c.s. hebben gezien, dat het de be
doeling is het oorspronkelijk op dezen post geraamde
bedrag ad 150,te verhoogen met 125,het be
drag, dat voorheen in Leeuwarderadeel aan drankbe
strijdersorganisaties werd uitgekeerd. Spr. is B. en W.
hiervoor zeer erkentelijk.
Volgnos. 285 t/m 460 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 461. Verstrekking van gemeentewege van
voeding en kleeding aan schoolgaande kinderen f 150,
De heer Bueving meent, dat aan deze materie meer
dan ooit aandacht moet worden besteed. Het jarenlange
tekort aan goede voeding is nu al reeds in erge mate
te bespeuren en voornamelijk bij de jeugd. De arbeiders
gezinnen met lage inkomsten kunnen vaak niet het dis
tributiepakket koopen, laat staan hier buiten om iets.
Spr. s partij wil er bij B. en W. op aandringen, dat zoo
spoedig mogelijk een onderzoek wordt ingesteld naar
de mogelijkheid nog dezen winter met verstrekking van
schoolvoeding te beginnen en zij zag dezen post dan
ook nu reeds gaarne zoodanig verhoogd, dat bij uit
voering direct geld ter beschikking is.
De heer Geerts (weth.) is het met den heer Bueving
eens, dat er veel behoefte aan schoolvoeding bestaat.
Van verschillende onderwijzers zijn rapporten hierom
trent ingekomen, maar, zooals reeds in de Mem. v.
Antw. gezegd, is de mogelijkheid eigenlijk niet aanwe
zig, omdat alle voedingsmiddelen aan distributie onder
hevig zijn. B. en Wzullen echter een onderzoek instel
den, of via de distributie of anderszins iets gedaan te
Krijgen is. Het is niet alleen een kwestie voor Leeu
warden. De verstrekking van schoolvoeding en -klee-
ing is een uitvloeisel van de Leerplichtwet, ter bevor
dering van een regelmatig schoolbezoek.
B. en W. zijn bereid ook bij het Ministerie inlich
tingen hieromtrent in te winnen.
V olgnos. 461 t/m 517 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 517a. Garantie ten behoeve van te geven
concertenf 7500,
De heer Wiersma erkent, dat het in bepaalde omstan
digheden inderdaad tot de roeping der overheid gere
kend kan worden, door het verleenen van subsidie of
ander soort ondersteuning, de kunst aan te moedigen
en te bevorderen. Toch blijft dit voor de overheid z.i.
een uiterst moeilijke kwestie, omdat immers schier ner
gens een zoo groot verschil van opvatting bestaat dan
juist op het terrein van de kunst. Wat de een als kunst
beschouwt, zal door een ander als geknoei worden
aangeduid. Spr.'s bezwaar tegen dit subsidie is in de
eerste plaats, dat de Vereeniging Kunst aan Allen"
eigenlijk geen gegevens verstrekt. Zij zegt in haar adres,
dat de bestaansmogelijkheid van een eigen, Friesch,
orkest zeer problematisch is, gezien de ervaring, met
de voormalige F.O.V. opgedaan. „Goede muziek", al
dus het adres, „is een opvoedingsmiddel van groote
waarde." Spr. is het hiermede eens, maar vraagt zich
af, wat de vereeniging t.a.v. deze zaak door particulier
initiatief bij de bevolking van Leeuwarden heeft bereikt.
Zoo ergens, dan bestaat juist op het gebied der kunst
aanleiding het particulier initiatief den voorrang te ver
leenen en krachtens dit beginsel de financiering over
te laten aan diegenen, die in die kunst belang stellen.
Met dit subsidie van 7500.— beoogen B. en W.,
blijkens de toelichting, ook eenige zeggenschap uit te
oefenen op de toegangsprijzen. Spr. meent in een ad
vertentie van „Kunst aan Allen" gelezen te hebben, dat
een uitvoering gegeven werd, waarvoor toegangsprijzen
van 1,'voor leden en 1,50 voor niet-leden werden
gevraagd. De minimum-contributie bedraagt 1,per
jaar. Hij weet niet, of deze prijzen regel zijn; zoo ja,
dan zijn ze niet aan den hoogen kant. Daarom be
vreemdde het hem ook, in de verslagen van die uitvoe
ring te lezen, dat de belangstelling maar matig was.
Men stelle daartegenover eens de uitvoeringen van
„Roaitske en „De tiid haldt gjin skoft", waarvoor de
toegangsprijzen niet aan den lagen kant zijn en die toch
bij herhaling overvolle zalen trekken. Deze kunst „leeft"
blijkbaar onder de bevolking, hoewel sommigen haar
weer lager taxeeren dan die, welke „Kunst aan Allen"
wenscht te geven. Als deze kunst echter in voldoende
mate zou leven bij het volk, dan zou ze wellicht geen
subsidie noodig hebben, althans zou ze niet behoeven
te staan of te vallen met deze 7500,
Zullen B. en W. er in slagen door hun invloed op
de toegangsprijzen ook het publiek met de smalle beurs
er is al gezegd, dat daar velen onder zijn, die zelfs
het geheele distributiepakket niet kunnen aanschaffen
gelegenheid te geven de uitvoeringen van „Kunst
aan Allen te bezoeken? Spr. trekt dit ernstig in twijfel.
Deze menschen zullen wellicht de lagere prijzen zelfs
niet kunnen betalen. Bovendien kan hij zich niet aan
den indruk onttrekken, dat vooral de beter gesitueerden
belangstelling hebben voor wat „Kunst aan Allen" geeft
en dan stelt hij zich op het standpunt: laat dezen het
dan ook zelf bekostigen. Spr. erkent, dat hooggestemde
kunst de cultureele ontwikkeling van het volk bevor
deren kan, maar meent, dat de waarlijk zorgelijke po
sitie van de begrooting 1946 niet toelaat 7500.— voor
dit doel beschikbaar te stellen. Dit bedrag is weliswaar
als garantiepost uitgetrokken, maar spr. vreest toch, dat
het ondanks de goed-bedoelde garantie beschikbaar ge
steld zal moeten worden.
Is het spr. er slechts om te doen deze 7500,— van
de begrooting af te krijgen? In dezen vorm wel. Hij zou
er echter niet op tegen zijn, een hoofdstuk als Volks
gezondheid met een bepaald bedrag te verhoogen. Hoe
wel het hem spijt, kan hij niet meegaan met het voorstel
van B. en W.; mogelijk loopt er t.a.v. deze zaak een
scheiding dwars door spr.'s fractie.
De heer Leijenaar brengt tegen het door den heer
Wiersma gezegde in het midden, dat in de ochtendzit
ting dezer vergadering de leuze werd aangeheven van