10 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945.
en ook hijzelf heeft het in niet geringe mate ondervon
den. Na een gedwongen afwezigheid van jaar bleek
hem. dat de S.D. alles uit zijn woning had gesleept.
Hij heeft zich toen met den burgemeester in verbinding
gesteld, daar hij in groote verlegenheid verkeerde. Tot
heden heeft hij echter nergens een paar schoenen,
noodig om zijn werk behoorlijk uit te voeren, kunnen
krijgen. Enkele begrootingsposten hebben dan ook de
bijzondere aandacht van spr.s' partij, omdat ze betrek
king hebben op die kinderen van de gemeentelijke huis
houding, die het verst van de tafel zitten. Hij zal die
posten nader bespreken, als ze aan de orde komen.
De heer J. K. Dijkstra zegt, dat tot de leden, die in
de sectievergaderingen B. en W. dank gebracht hebben
voor de aanbieding der begrooting, ook soc.dem. heb
ben behoord. Zij meenden daartoe verplicht te zijn,
omdat zij de door B. en W. gevolgde gedragslijn, waar
bij, gelijk de Aanbiedingsbrief zegt, de verantwoorde
lijkheid van het gemeentebeleid, zooals dit in financieel
opzicht uit de begrootingen blijkt, wordt gelegd bij het
orgaan, bij hetwelk zij krachtens ons gemeenterecht
thuis behoort, wel de eenig juiste, doch niet de eenig
mogelijke achten. Het college had den raad deze be
grooting ook kunnen onthouden. Dit respect voor den
raad dwingt bij den raad respect voor het college af
en het was dan ook geen bloote beleefdheidsformule,
waarmee het sectierapport aanving.
Naar spr. meent, komt B. en W. ook een woord van
lof toe voor de uitvoerige, maar toch zeer zakelijke
Mem. v. Antw., die bovendien stipt op het beloofde
tijdstip verscheen. Met meer dan gewone belangstelling
zullen de raadsleden het antwoord gelezen hebben op
de waarschijnlijk in meer dan één sectie gestelde vraag
over de volkshuisvesting. De beschikbare woonruimte,
ten gevolge van de stopzetting der bouwnijverheid ge
durende een reeks van jaren toch al aan den krappen
kant, is nog sterk verminderd door het hier blijven
hangen van évacué s, door de vestiging van allerlei
ambtenaren die ook nog kantoorruimte moesten hebben,
en door verschillende andere oorzaken. Een woning
statistiek. bijgewerkt tot heden, zou, naar spr. meent,
een tekort te zien geven van een veelvoud van de ruim
300 woningen, die B. en Win uitzicht stellen
Het college heeft hier wel heel voorzichtig moeten zijn.
Het is bekend, dat de materialenpositie slecht, om niet
te zeggen hopeloos slecht is, bovendien, dat de ver
woeste gebieden voorgaan, en ook voor behooren ie
gaan. En toch 300 woningen is maar een fractie van
de totale behoefte! Gezien de abnormale omstandig
heden moeten spr. c.s. hun critiek wel in den zachtsten
vorm gieten en zich bepalen tot het oefenen van aan
drang op het college in dier voege, dat het, zoo vaak
het maar oirbaar is, bij de betrekkelijke instanties zich
voor materiaaltoewijzingen aanbevolen houdt. Het wil
nog steeds wel eens gebeuren, dat de aanhouder wint!
Het antwoord op de vraag over het stimuleeren van
de vestiging van industrieën lijkt spr. alleszins bevre
digend. Hij is echter nieuwsgierig naar de juiste betee-
kenis van het woord „verwachting". B. en W. geven
„uiting aan hun verwachting, dat de totstandkoming van
het kanalen- en havenplan niet te lang op zich zal laten
wachten". Ook als hij toegeeft, dat de zinsnede „niet
te lang" eenige rekbaarheid uitdrukt, blijft het hem toch
interesseeren, wat met „verwachting" bedoeld wordt.
Er is een verwachting, die naar stelligheid riekt; er is
ook een verwachting, die nader geparenteerd is aan
hoop, en dat is lang niet hetzelfde. Een korte paraphrase
van het woord-in-dit-verband zou spr. niet onwelkom
zijn.
Op de 7e van de serie vragen wordt geantwoord,
dat het de bedoeling van den Prov. Dienst Ver
betering Friesche Kanalen is, de totstandkoming van
het Van Harinxma-kanaal zooveel mogelijk te bespoe
digen. Dat klinkt verheugend. De Dienst noemt als
oorzaken van het trage tempo gebrek aan materiaal,
gereedschappen en vooral aan geschikte arbeiders. Dit
kan beteekenen, dat ieder onderzoek dezelfde oorzaken
zou leveren, maar ook, dat een andere onderzoeker
andere oorzaken zou vinden, of meer of minder, en ze
misschien anders zou beklemtonen. Spr. voor zich is
geneigd te veronderstellen, dat, als er bij maximum
capaciteit 1000 man werken, er nu allicht een 300 aan
den slag konden zijn. Als er 300 zouden kunnen zijn,
waarom staan er dan geen 300 in? Spr. wil niet graag
in ambtelijken kring traagheid zoeken, waar zij niet is,
maar niettemin blijft het plicht, tegen traagheid te
waarschuwen! Dat B. en W. zich in zoo nadrukkelijke
bewoordingen diligent verklaren, verheugt hem en zijn
fractiegenooten zeer.
Het is geen toeval, zegt spr., dat hij het even over
traagheid had, want in het antwoord i.z. den Gronin
gerstraatweg staat, dat het plan tot verbetering sedert
geruimen tijd gereed is. Het eerste gedeelte van het
werk is zelfs al besteksklaar. In overleg met het Bureau
Goedkeuring Werken Friesland van den Algemeenen
Gemachtigde voor den Wederopbouw en voor de
Bouwnijverheid (hwat in pypfol!) is een aanvraag tot
goedkeuring op 28 Augustus 1944 ingezonden. Zoodra
de noodige materialen beschikbaar worden gesteld,
wordt er mee begonnen, én, zoo staat er, zoodra deze
goedkeuring zal zijn verkregen. Dit beteekent dus. dat
thans, bijna 16 maanden later, nog geen beslissing is
afgekomen. Dat is erg en ergerlijk. It's a long way
dien de Voorzitter en anderen toch vaak in een luttel
aantal uren afleggen! Is er voor B. en W. of den raad
geen weg om den man of het college, voor deze schro
melijke nalatigheid verantwoordelijk, „it leksum to
lézen"?
Spr. komt thans tot het moeilijke vraagstuk van het
voorbereidend lager onderwijs. Zijn fractie is het col
lege dankbaar voor de uitvoerige en duidelijke wijze,
waarop het de moeilijkheden, dit onderwerp aankle
vende, aangeduid en toegelicht heeft. De toon, die er
uit spreekt, zoomede de argumenten, die worden aan
gevoerd, hebben haar er van overtuigd, dat in de ge
geven omstandigheden de door het college aanbevolen
methode de verkieslijkste is, al blijft dan voor eenigen
tijd een weinig ideale toestand bestendigd. Zij stelt
genoeg vertrouwen in B. en W. om hun voorstellen
ter zake met gerustheid af te wachten.
Het beleid, dat B. en W. zich voorstellen te voeren
i.z. de schoolvoeding, heeft haar warme sympathie.
Echter rees bij haar wel de vraag, of de mogelijkheid
van verstrekking van schoeisel aan schoolgaande kin
deren niet evenzeer de volle aandacht van het college
dient te hebben. Spr. zou een of andere toezegging zeer
op prijs stellen. Ook zou hij graag vernemen, of de
cijfers omtrent de werkloozen op 1 December, die nogal
hoog lijken, verontrustend zijn. „De verhooging van de
jaarwedden van de Wethouders wordt door verschil
lende leden toegejuicht", zoo vermeldt het sectierapport,
dat er niet bij vermeldt, dat vrij zeker al die leden het
bedrag van die verhooging vrij onbeteekenend oordeel
den, gelet op het vele én tijdroovende én verantwoor
delijke werk, dat een wethouder van een stad als Leeu
warden te doen heeft en dat niet zelden den vollen man
voor den vollen dag eischt. Als het zijn nut kon hebben,
dat deze raad zich uitsprak voor een nadere verhooging
der wethoudersjaarwedden, zou een poging in die rich
ting den vollen steun van spr.'s fractie hebben.
I.z. het college van B. en W. wil spr. nog gaarne
enkele opmerkingen van algemeenen aard maken. Het
spreekt vanzelf, dat een der eerste onderwerpen, die
de s.d. fractie in haar midden besprak, dat van de
samenstelling van het college was, met hetwelk zij moest
samenwerken en aan de samenstelling waarvan zij niet
had kunnen meewerken. Zij heeft toen haar oordeel in
vier korte punten neergelegd. In punt 1 werd gezegd,
dat de werkzaamheden van den Raad behooren te wor
den bezield door een geest van samenwerking en ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945. 11
dreven door een verlangen naar herstel en vernieuwing.
In punt 2 werd uitgesproken, dat de samenstelling van
het tegenwoordige college van B. en W. geen afspie
geling is van die van den raad, m.n. als gevolg van de
omstandigheid, dat het twee a.r. leden en slechts één
s.d. in zijn midden heeft. In punt 3 werd geconstateerd,
dat echter, zoolang de gemeente een wnd. burgemeester
heeft, geen voldoende termen aanwezig zijn om voet
stoots op wijziging van de samenstelling van het col
lege aan te dringen, terwijl in punt 4 aangekondigd
werd, dat de benoeming van een definitieven burge
meester, al of niet de verhoudingen in het college wij
zigend, voor de s.d. fractie den grond kan opleveren
om tijdig en met kracht te streven naar een zoodanige
samenstelling van het college als met het oog op een
vruchtbare samenwerking met den raad en in het be
lang der gemeente wenschelijk geacht moet worden.
Het heeft spr. c.s. bijzonder veel genoegen gedaan,
dat blijkens den toon en het verloop van een door de
s.d. geconvoceerde bijeenkomst var op één na alle
fractievoorzitters (die eene was verhinderd) voor den
inhoud en de strekking van deze vier punten het juiste
begrip bestond. Het deed hun vooral veel genoegen,
omdat dit het beste beloofde voor een toekomstige
samenwerking in een geest van wederzijdsch begrip,
zonder welke h.i. op den duur geen vruchtbare samen
werking in het belang van Leeuwarden en zijn burgerij
mogelijk is. Dat diezelfde samenwerking oorzaak was
van het vlotte verloop der stemmingen voor de diverse
raadscommissies, zal voor den Voorzitter geen geheim
gebleven zijn.
Namens zijn fractie geeft spr. den Voorzitter gaarne
de verzekering, dat zij alles zal doen en niets nalaten
om dezen geest van eensgezindheid, met behoud en eer
biediging van de wederzijdsche beginselen, alle keeren,
dat het gemeentebelang zulks eischt, te bewaren en te
versterken. Wat ook het geestelijk uitgangspunt zij, in
zaken van practische politiek, zooals het gemeentelijk
leven die in zoo ruime mate oplevert, behooren allen,
die van goeden wille zijn, elkaar te vinden en te steunen.
De heer Wiersma herinnert aan het jaar 1940, toen
een nog wel z.g. bevriende staat onze grenzen op de
meest verraderlijke wijze overschreed, ons land onder
den voet liep en daarbij de officieele en zeer plechtige
verklaring aflegde, dat men rekening houden zou met
de Nederlandsche volksvrijheden en met datgene wat
in het volksbestaan wettelijk verankerd lag. Hoe men
zich daaraan heeft gehouden, bleek o.a. op 27 Augustus
1941, toen hier de laatste raadsvergadering werd ge
houden. De wettelijke overheid der gemeente werd zon
der eenigen vorm van proces aan kant gezet door de
zelfden, die bij hun intocht genoemde plechtige belofte
hadden afgelegd. Tusschen die en deze raadsvergade-
ring ligt een tijd van onderdrukking en van vreeselijke
benauwenis. Ook Leeuwarden en zijn bevolknig heb
ben daarvan in allerlei vorm hun deel gehad, en velen
van de keurbende der getrouwen, die hun leven hadden
ingezet voor de zaak van land, volk en gemeente, zijn
gesneuveld. Het lijden en de verdrukking, maar vooral
ook het fiere nationale bewustzijn, dat men in ons land
niet heeft kunnen onderdrukken door allerlei strenge
maatregelen, hebben de verschillende partijen nader tot
elkaar gebracht. In de gevaarlijkste posities heeft men
naast elkaar gewerkt en samengewerkt, waardoor men
eikaar beter heeft leeren verstaan en heeft gezien, dat
dit met en naast elkaar werken, althans tot op zekere
hoogte, goed mogelijk was. Thans, nu wij onder Gods
zegen bevrijd zijn van den onderdrukker, is de drang
tot samenwerking te midden van den opbouw onder
uiterst moeilijke omstandigheden nog zeer duidelijk
merkbaar, ook in dezen raad. Namens zijn fractie sluit
spr. zich gaarne aan bij de verklaring i.z. samenwerking,
afgelegd door den fractievoorzitter der S.D.A.P., welke
verklaring, komende van de zijde der grootste fractie,
hem zeer verheugde.
Ook spr. c.s. zullen, met behoud van de wederzijdsche
zelfstandigheid en tevens met waardeering en eerbie
diging van de tweeërlei levens- en wereldbeschouwing,
die er nu eenmaal bestaat en waar ook de heer Dijkstra
op heeft gewezen, al het mogelijke doen om hun deel
tot de samenwerking bij te dragen. Dat het geen ijdele
woorden zijn, is o.a. al gebleken uit de samenstelling
van het college van B. en W. Wel heeft de heer Dijk
stra zoojuist eenig voorbehoud gemaakt t.a.v. de toe
komstige samenstelling van het college, doch spr. gaat
daar thans niet verder op in. Ofschoon hij niet direct
wil zeggen, het met diens beschouwing absoluut oneens
te zijn, zou hij wel een geheel ander licht op deze aan
gelegenheid kunnen werpen. De tegenwoordige raad is
echter een noodgemeenteraad; aanstonds hopenlijk
binnen niet al te langen tijd komt het vraagstuk van
de samenstelling van het nieuwe college aan de orde
en spr. hoopt, dat het ook via een goede samenwerking
opgelost zal worden. Voorts leveren de wijze, waarop
de noodgemeenteraad tot stand gekomen is, de houding
van de 105 kiesmannen, alsmede de tot nu toe gehouden
vergaderingen van dit college het bewijs van een sterke
neiging tot samenwerking. Zelfs het sectieverslag en
de Mem. v. Antw. staan ook in het teeken van die
samenwerking. Misschien heeft dit tot gevolg gehad,
dat de omvang van het sectieverslag belangrijk afwijkt
van wat het vroeger is geweest.
Men is het, blijkens genoemd verslag, allen er over
eens, dat de volksinvloed op de meest democratische
wijze aangewend moet worden.
Volgens de Grondwet staat de gemeenteraad nog
altijd aan het hoofd van de gemeente. Spr. acht met
den heer Bueving den noodgemeenteraad niet de meest
gewenschte oplossing, doch meent, dat dit in den raad
niet een punt van discussie behoeft uit te maken; het
zou ook van weinig invloed zijn. Het staat overigens
wel vast, dat allen naar den tijd verlangen, dat het
volk weer op vrije wijze zijn wettelijken invloed kan
uitoefenen, dus allereerst naar de algemeene verkiezin
gen. Dat dit college van B. en W. ook dien rechtma-
tigen invloed wenscht, blijkt wel hieruit, dat het deze
begrooting ter behandeling en bekrachtiging aan den
raad, zijnde het hoofd der gemeente, voorlegt. Spr.
meent dan ook, dat van dit college geen bezwaren zijn
te verwachten t.a.v. het hergeven van de volledige be
voegdheden aan den raad. Dat deze noodgemeenteraad
te laat is ingesteld een enkele uitlating daaromtrent
is ook in het sectieverslag te lezen is een verwijt,
dat nóch den raad zelf, nóch B. en W. treft.
Na zijn inleidende beschouwingen wenscht spr. nog
eenige woorden over de begrooting zelf te zeggen.
Bij de postgewijze behandeling zal blijken, dat er hier
en daar misschien enkele zakelijke verschillen bestaan.
Toch legt spr. hier gaarne deze verklaring af, dat hij
c.s. als groep eenparig achter deze begrooting in haar
geheel staan. Zij weten, dat er waarschijnlijk wel iets
aan te merken zou zijn, maar beseffen tegelijkertijd heel
goed, dat de samenstelling met groote moeilijkheden
gepaard is gegaan. Allerlei thans nog onbekende fac
toren zijn ongetwijfeld van invloed op deze begrooting.
Men denke zelfs aan de ontwikkeling der buitenland-
sche politiek voor de naaste toekomst en verder heeft
men niet te vergeten het feit, dat Leeuwarden eenige
jaren onder het nazi-bewind heeft geleefd, wat B. en
W. ongetwijfeld ook moeilijkheden heeft bezorgd. Spr.
heeft met belangstelling uitgezien naar de cijfers, die
een beeld geven van de financieele positie der gemeente,
want niemand wist hoe tijdens de jaren van het nazi
bewind de zaak financieel reilde en zeilde. Hij wil eer
lijk toegeven, dat de cijfers hem niet tegenvallen. Op
het oogenblik rust op de gemeente een schuldenlast
van 15.800.000, in 1941, toen de begrooting voor
het laatst door den gemeenteraad werd vastgesteld, be
droeg die 15.112.000, hij is dus toegenomen met
688.000,—. Als er niets anders tegenover te stellen