1
18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945.
wone practijk, is een zeer ongewenschte toestand voor
Leeuwarden met zijn ruim 72.000 zielen.
Spr. c.s. vragen B. en W. zoo spoedig mogelijk voor
stellen te doen i.z. den G.G.D., opdat voorzien kan
worden in de vacature van directeur en daarna, wel
licht in overleg met dien directeur, een G.G.D. kan
ingericht worden, die een stad als Leeuwarden waar
dig is.
Spr. klaagt er ten slotte over, dat het Stadsziekenhuis
in een zoodanigen toestand verkeert, dat het ten ge
volge van zijn ligging, gebrek aan tuin voor herstel
lende patiënten, zelfs het ontbreken van een apart
zaaltje voor besmettelijke kinderziekten, enz. ook niet
meer aan de, aan een gemeentelijk ziekenhuis in een
stad als Leeuwarden te stellen, eischen voldoet. Hij
noemt het met opzet apart, omdat hij weet, dat van
vernieuwing hiervan de eerste jaren niets kan komen
en omdat hij meent, dat het geen belemmering mag zijn
om de reorganisatie van den G.G.D. spoedig ter hand
te nemen.
Mevr. Van DijkSmit wil gaarne den heer Posthuma
antwoorden.
De Voorzitter: Dat kan, als de raad besluit replieken
te houden.
De Voorzitter, zelf het woord nemende, zegt, dat het
nu vijf jaar geleden is, dat de gemeentebegrooting voor
de laatste maal in het openbaar werd behandeld. Vijf
jaar lang heeft de burgerij geen opening van zaken
betreffende het gemeentebeleid gehad. Het stemt tot
groote vreugde, dat thans het oogenblik is gekomen,
dat B. en W. en raad de bevolking deelgenoot kunnen
maken van de belangrijkste zaken, die aan de orde zijn,
een eisch van een gezonde democratie. Verschillende
sprekers hebben er hun voldoening over te kennen ge
geven, dat B. en W. de behandeling van de begrooting
aan den raad hebben overgegeven en brachten dit ook
in verband met de eischen der democratie. Dit is inder
daad juist. Maar den lof, die te dezer zake het college
is toegezwaaid, kunnen B. en W. alleen accepteeren,
voor zoover die betreft de destijds nog aanwezige mo
gelijkheid, dat öf het college van B. en W. öf de raad
de begrooting zou vaststellen. In het algemeen is het
zoo, dat de bevoegdheden van den raad verankerd
liggen in de wet. Het college is steeds gebonden aan
de wet en dus ook steeds gebonden om de bevoegd
heden van den raad in de door de wet toegestane mate
te erkennen. Daarom kunnen B. en W. niet altijd doen
wat hun eigen inzicht hun zou kunnen ingeven, maar
moeten zij doen wat de wet voorschrijft. Zij zijn echter
bereid te bevorderen, dat van die bevoegdheden steeds
een zoo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt.
Uit hetgeen verschillende sprekers hebben gezegd is
wel gebleken, dat de raad het beleid van B. en W. in
algemeene lijn goedkeurt en daaruit kan het college de
overtuiging putten, dat zijn streven en werken door
raad en burgerij in haar breede lagen worden gesteund.
Dat is een omstandigheid, in normale tijden van groote
waarde, doch nog veel meer in de abnormale verhou
dingen, waarin wij leven na den oorlog, die in zijn Ver-
woestings- en vernietigingswerk ons volk heeft uitge
mergeld en waardoor de vraagstukken, die ook op ge
meentelijk terrein moeten worden opgelost, zeer moeilijk
zijn. Het vertrouwen van den raad in B. en W., van
daag zoo duidelijk gebleken, is voor het college een
groote voldoening en een stimulans om met inspanning
van alle krachten op den ingeslagen weg voort te gaan.
B. en W. zullen steeds weer trachten de best mogelijke
resultaten voor de bevolking van Leeuwarden te ver
krijgen. Het verheugt spr. te kunnen zeggen, dat de
aanwezigheid in het college van personen van verschil
lende levensovertuiging het bereiken van die resultaten
in geen enkel opzicht in den weg heeft gestaan.
Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt over de
ambtenaren der gemeente, speciaal door de heeren
Bueving en Heerma van Voss. De heer Bueving sprak
van ,.een leger van ambtenaren, die nog moeten leeren,
dat ze niet meer onder den bezetter leven". Wat hij
daarmee bedoelt, weet spr. niet precies, doch uitdruk
kingen in denzelfden geest worden ook wel gelanceerd
aan het adres van B. en W., als er besluiten door het
college waren genomen, die niet naar den zin van be
paalde personen waren. Er werd in brieven wel ge
schreven, dat het college Duitsche methoden gebruikt.
Dat zijn uitdrukkingen, waar B. en W. zich niets van
aantrekken en die totaal onjuist zijn. Wanneer twee
n.l. hetzelfde doen, is het nog niet hetzelfde. Er is mis
schien wel eens eenige gelijkheid in het oog van het
publiek, maar men kan er van verzekerd zijn, dat B.
en W. de practijken van de bezettingsjaren niet zullen
overnemen, en daarom kunnen zij een opmerking als
die van den heer Bueving niet accepteeren.
Hoe groot een „leger van ambtenaren" is, weet spr.
niet. Dat hangt van het wapen af! Daar gaat het echter
niet om, doch alleen om de vraag, of het te groot of
niet te groot is. Spr. meent te mogen zeggen, dat het
leger niet te groot is, eerder te klein. Hij sluit zich in
dit verband aan bij een der sprekers, die den ambte
naren lof toezwaaide, en spreekt zijn voldoening uit
over de prestaties, die zij niet alleen in, maar ook na
den bezettingstijd hebben geleverd. Er is veel werk en
ook veel overwerk verricht en het is spr. een behoefte
om daarvan hier getuigenis af te leggen.
De heer Heerma van Voss zeide, dat het ambtenaren
corps zich onrustbarend uitbreidt. Inderdaad, doch, naar
spr. meent, niet bij de gemeente en daar hebben wij
nu mee te maken. Hij heeft zich eigenlijk eenigszins
verwonderd over deze woorden, want hij is overtuigd,
dat B. en W. in hun personeelspolitiek altijd aan den
voorzichtigen kant zijn. Als zij in verband met uitbrei
ding van personeel een ambtenaar moeten benoemen,
is deze uitbreiding zorgvuldig overwogen. Zij bekijken
de zaak n.l. niet alleen op eigen mérites; Leeuwarden
is een noodlijdende gemeente en elke benoeming, als
bovenbedoeld, brengt mede verhooging van uitgaven,
die de aandacht zal trekken van Ged. Staten, welk col
lege over de financieele positie van Leeuwarden waakt.
Dat is voldoende waarborg, dat geen onevenredige,
doch slechts een ten volle gemotiveerde uitbreiding aan
het ambtenarencorps wordt gegeven. Wel komt het
soms voor, dat even een nieuw dienstje moet worden
opgezet, waarvoor dan personeel aangenomen moet
worden. Een voorbeeld: de opdracht tot reconstructie
van het bevolkingsregister, dat plotseling in een paar
maanden gereed moet komen en waarvoor er zelfs van
regeeringswege op wordt aangedrongen extra personeel
te benoemen. Iets dergelijks kan men echter niet aan
voeren als bewijs, dat het ambtenarencorps zich on
rustbarend uitbreidt.
De heer Heerma van Voss heeft voorts gevraagd,
of B. en W. bereid zijn een serieus onderzoek in te
stellen naar de prestaties van eiken gemeenteambtenaar
en -werkman afzonderlijk en in dezen niet af te gaan
op de hoofden van takken van dienst.
Wanneer B. en W. een dergelijk onderzoek zouden
ter hand nemen, waarop zou dit dan moeten zijn ge
grond? Het zou moeten steunen op de zekerheid of wel
zeer sterke aanwijzingen, dat dat onderzoek gewettigd
is en deze overtuiging heeft het college niet. Nu zou
het kunnen zijn, dat het betoog van den heer Heerma
van Voss het die overtuiging had bijgebracht, doch dat
is niet het geval. Het is dan ook niet aanbevelenswaardig
om, nu B. en W. niet gelooven, dat hier misstanden
aanwezig zijn, zoo'n onderzoek ter hand te nemen.
Personeelsbezetting van det distributie-apparaat be
hoort niet tot de eigenlijke attributen van den raad.
Spr. heeft niet den indruk, dat die te uitgebreid is. Er
zijn in den laatsten tijd nieuwe krachten aangesteld
moeten worden, maar er zijn ook weer meer artikelen in
distributie, b.v. textiel. Duizenden en duizenden aanvra
gen moeten worden behandeld. Er zijn tijdelijke hulp
W W M fi-Vt-Cv*.'
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 10 December 1945.
19
krachten aangesteld, maar niet meer dan noodig was.
Van de zijde van het publiek zijn er vaak klachten over
den distributiedienst, ook omdat dit er het meest mee
in aanraking komt. De dienst is gebonden aan door het
C.D.K. vastgestelde regels. De afgifte van waarde-
materiaal moet altijd geschieden door drie ambtenaren,
die elkaar controleeren. Dit systeem levert het bezwaar
op, dat de een wel eens op den ander moet wachten
en ook komt het voor, dat twee ambtenaren tegelijk aan
het loket zijn. Het publiek krijgt dan wel den indruk,
dat die ambtenaren niets doen en dus overbodig zijn.
Ook kent de eene ambtenaar het werk van den ander
niet en de hieruit voortvloeiende bezwaren zijn niet te
verhelpen, omdat de regels van het C.D.K. moeten
worden nagekomen, welke zijn gesteld om een waar
borg tegen fraude te geven.
De heer Bueving heeft verband gelegd tusschen het
„leger van ambtenaren" en het feit, dat er verschillende
artikelen, b.v. schoenen, niet te krijgen zijn. Spr. ge
looft niet, dat het juist is dit verband te leggen. Wan
neer men geen schoenen krijgt, dan kunnen verschil
lende omstandigheden daarvan de oorzaak zijn. Of ze
zijn er niet, öf ze zijn gedistribueerd en moet men op
zijn beurt wachten, öf ze zijn er wel, maar kunnen als
gevolg van de voorschriften niet geleverd worden. Dit
is de reden, dat de distributiedienst zich in verbinding
heeft gesteld met Den Haag om aan dien toestand een
einde te maken. Dit alles heeft met het aanwezig zijn
van meer of minder ambtenaren niets te maken.
De heer W. C. Dijkstra heeft de aanstelling van
gepensionneerden in bezettingstijd een noodoplossing
genoemd, in de plaats waarvan een andere moet komen.
Onmiddellijk na de bevrijding hebben B. en W. deze
zaak onder oogen gezien en bij alle diensten een onder
zoek ingesteld, dus ook bij den Distributiedienst. Deze
kwestie heeft dus hun volle aandacht. Nu zegt de heer
Dijkstra, dat die gepensionneerden moeten worden ver
vangen door bonafide werkzoekenden. Dit is in zijn
algemeenheid juist, maar alle gepensionneerden moeten
niet over één kam worden geschoren. Er is een rege
ling, dat alle ambtenaren boven 65 jaar moeten worden
ontslagen en allen, die dien leeftijd zullen bereiken m.i.v.
den eersten van de maand, volgende op die, waarin hun
65ste verjaardag valt. Deze regeling geldt ook voor den
Distributiedienst. Bij de toepassing stuit men echter op
groote moeilijkheden. Er zijn boven 65-jarigen, die
totaal geen inkomen hebben of die een pensioen van
200.of 300.per jaar genieten. Dit zijn uitzon
deringen, maar de heer Dijkstra zal het wel met het
college eens zijn, dat, als deze menschen zouden worden
ontslagen, zij zonder pardon voorwerp van steun van
M. H. worden. Het college is wel van meening, dat
menschen, die een behoorlijk pensioen genieten, ont
slagen dienen te worden, en zal in dezen geest werk
zaam zijn.
Een van de moeilijkste problemen, waarmee wij, al
dus spr., hebben te worstelen, is het woningvraagstuk.
Daar een groot deel van deze materie behoort tot de
zorg van den Wethouder van Openbare Werken, wil
Hij zich tot eenige algemeene opmerkingen bepalen.
In Leeuwarden ligt de oorzaak van de woning-
schaarschte niet in het aantal verwoeste of inwendig
gesloopte woningen. Wat dat betreft, hebben we hier
alle redenen tot dankbaarheid.
De hoofdoorzaak ligt waarschijnlijk in de stagnatie
in den huizenbouw gedurende den oorlogstijd. Het laat
zich niet aanzien, dat er in dit opzicht spoedig een af
doende verbetering tot stand komt. Het materiaal, dat
beschikbaar is, wordt in de eerste plaats en terecht
aangewend in de verwoeste gebieden en hoewel spr.
hoopt, dat Leeuwarden niet in de laatste plaats aan
de beurt zal zijn, hij heeft eenige redenen om dat
aan te nemen zal het toch aanmerkelijken tijd duren,
voordat het woningtekort is weggewerkt.
Een andere oorzaak ligt in de toeneming van het
aantal huwelijken. Spr.'s oorspronkelijke gedachte was,
dat voor den oorlog weinig huwelijken waren voltrok
ken ten gevolge van de economische malaise, welke
achterstand nu zou worden ingehaald. Het is mogelijk,
dat dit het geval was, maar het is niet zonder meer uit
de cijfers af te leiden. Wel blijkt daaruit duidelijk, dat
er telkenmale huwelijken werden gesloten om bijkom
stige redenen, om staatsrechtelijk uitgedrukt rede
nen buiten de begrooting gelegen.
In die gevallen trouwde men, zonder dat het hebben
j van een woning een element was in de beoordeeling
der vraag of men al of niet zou trouwen. Als dergelijke
hoogtepunten kunnen gelden het jaar 1939, toen vele
huwelijken zijn voltrokken, omdat men gedurende den
mobilisatietijd kostwinnersvergoeding kon krijgen; vele
dienstboden bleven in betrekking. In 1942 beleefden we
iets dergelijks, toen velen meenden daardoor vrijgesteld
te zullen worden van tewerkstelling in Duitschland, een
ijdele hoop, die niettemin hare werking heeft uitge
oefend. Al deze gevallen verdringen zich nu op de
woningmarkt. Daarbij komt, dat na de bevrijding het
aantal huwelijken enorm is toegenomen. Bedroeg dit in
1944 in totaal 379, we bereiken dit jaar het getal 600;
en nu kan men de vraag stellen: waar komen deze jonge
gezinnen nu terecht? Spr. kan dat illustreeren aan de
hand van de cijfers der laatste drie maanden. In dien
tijd zijn 198 huwelijken voltrokken; van dit aantal zijn
naar een andere gemeente vertrokken 29 echtparen; als
weduwnaar of weduwe zelf reeds een woning hebbende
18; als ongehuwden reeds tezamen wonende 12; waar
van de bruidegom als militair naar Ned.-Indië vertrok
en de bruid bij de ouders bleef wonen 3; woonschip 9;
bij de ouders inwonen 95; afzonderlijke woning 32. Dit
toont aan, dat slechts 15 een woning heeft kunnen
krijgen, terwijl ongeveer de helft bij de ouders is gaan
inwonen. Hieruit blijkt duidelijk de ernst van den toe
stand, want deze cijfers beteekenen, dat in deze drie
maanden het woningtekort met 100 is toegenomen.
Mag men nu zeggen: Jongelui, trouw niet? Spr. zou
dat niet willen beweren. Maar een woord van waar
schuwing is toch wel op zijn plaats, n.l. in dezen zin,
dat aan het feit, dat men getrouwd is, geenerlei aan
spraak kan worden ontleend op voorrang bij de toe
wijzing van een woning. Wie het tijdstip van zijn hu
welijk dus alleen bouwt op de verwachting dan spoedig
een woning te zullen krijgen, die heeft op ondeugdelijk
fundament gebouwd.
Er zijn nog enkele andere oorzaken voor het woning
tekort, waarop de heer J. K. Dijkstra ook reeds de aan
dacht heeft gevestigd, n.l. de komst van een aantal
vreemde ambtenaren en het blijven hangen van tal van
évacué s na de evacuatieperiode. Dat doet zich voor
met évacué s uit Den Haag, waar zooveel woningen
zijn verwoest, dat men geen vergunning kan krijgen
zich weer aldaar te vestigen.
De middelen tot verbetering zijn weinig afdoende.
Van het oogenblik der bevrijding af heeft het college
deze zaak als een der meest dringende beschouwd. Het
middel: huizenbouw, is momenteel uitgesloten. Blijft
over: een doelmatige distributie van de beschikbare
woonruimte. In de eerste plaats wordt daarvoor ge
hanteerd de verordening, houdende bepalingen in het
belang van een juiste verdeeling der beschikbare woon
ruimte in de gemeente Leeuwarden van 17 September.
De hoofdinhoud hiervan is een aangifteplicht van leeg
komende huizen en de verplichting om de woningen te
verhuren aan dengene, die door of namens B. en W.
schriftelijk wordt aangewezen. Honderden gevallen zijn
reeds behandeld. Het college wordt in dezen ge
adviseerd door een Adviescommissie onder voorzitter
schap van den Wethouder van Openbare Werken en
als leden de Administrateur van het Gem. Woning
bedrijf, de Inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht,
één vertegenwoordiger van de burgerij, dr. Brandsma,
en één vertegenwoordiger van de makelaars, de heer