34 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 Juli 1946. gezinnen zich niet leent voor het onderbrengen in de gemiddelde woningen. Deze gezinnen toch spr. wil hun dat niet ten kwade duiden; het feit ligt er zou den, als een normaal huis voor hen beschikbaar zou worden gesteld, dit zóó bewonen, dat het binnen be trekkelijk korten tijd ook in onbewoonbaren toestand zou verkeeren, en daarmede moet wel rekening worden gehouden. Als de heer Bueving vraagt, of het mogelijk is, dat één der 35 nieuwe woningen voor genoemde gezinnen beschikbaar kan worden gesteld, vreest spr., dat dit in 't algemeen niet mogelijk zal zijn. De vraag, of zij in een gebouw of barak ondergebracht kunnen worden, is ook moeilijk te beantwoorden. In vroegere jaren is in deze gemeente een dergelijk gebouw geweest; een deel van de raadsleden zal zich dat nog wel herinneren; de ervaring is, dat juist dat samenbrengen van derge lijke gezinnen in één gebouw den toestand voor hen zeker niet beter maakt, doch gewoonlijk veel erger. Het eenige voordeel voor hen is misschien, dat ze een dak boven het hoofd hebben, waar de regen niet doorkomt. De gevaren van moreelen aard zijn bij een dergelijke samenwoning onnoemelijk veel grooter. Het zou overi gens ook zeer veel moeite kosten om een dergelijk ge bouw leeg te krijgen. Wat de kinderen betreft, dezen kunnen den ouders, zoolang die niet uit de ouderlijke macht ontzet zijn, niet ontnomen worden. Spr. meent, dat het ook in het al gemeen gezien niet juist is, dergelijke pogingen te doen. Men zou aan deze gezinnen, althans voor een deel, juist datgene ontnemen, wat ze nog een beetje boven water houdt. Den heer Bueving antwoordt spr., dat de gemeente evenmin als normale woningen noodwoningen kan bouwen. In 't algemeen is ook de woningpolitiek van de regeering, z.i. terecht, gericht tegen het bouwen van noodwoningen, omdat men daarmede tot eenzelfden toestand komt, als nu hier te betreuren is. Spr. moet herhalen wat de wethouder gezegd heeft, n.l. dat het voor B. en W. buitengewoon moeilijk is om den raad een positieve toezegging te doen. De raad weet evengoed als het college van B. en W\, dat het woningtekort over het geheele land eenige honderd duizenden bedraagt en dat deze achterstand eerst over tal van jaren met groote moeite kan worden ingehaald. Als B. en W. toezeggen, wél al het mogelijke te willen doen om na te gaan in hoeverre zij deze gezinnen el ders in de gemeente onder kunnen brengen, dan kan dit niet anders zijn dan een poging, zeker niet een be lofte, om dat te doen, daar hun de middelen daartoe niet bij voorbaat ter beschikking staan. Er zijn wel gemeentewoningen, maar deze zijn ook tot de laatste bezet, soms met meer dan één gezin. Als zij goede wo ningen van particulieren zouden vorderen, is het de vraag, of dit t.o.v. het daartegenover staande belang wel voldoende gewettigd is. B. en W. kunnen slechts toezeggen, dat zij, deze woningtoestanden even sterk betreurende als de raad, al datgene zullen doen wat in hun vermogen ligt om hier verandering in te brengen. De heer J. K. Dijkstra dankt zoowel den wethouder als den voorzitter voor de uitvoerige beantwoording van zijn vragen, hoewel het veel logischer zou zijn, dien dank slechts den eersten te betuigen, want de wet houder heeft tweemaal gezegd, dat de vragen, die in den raad gesteld zijn, vragen naar „den wijzen weg' waren, waarmede waarschijnlijk gezegd wil zijn vragen ,den bekenden weg Als de wethouder echter naar goed geluisterd had, dan zou hij hebben opgemerkt, dat spr. zijn woorden met groote zorg heeft gekozen, B. en W. op geen enkele wijze ook maar in gebreke heeft willen stellen en, voorzichtig zoekende, de verschillende mogelijkheden, die een leek aanwezig ziet of in elk geval in de kiem aanwezig ziet, heeft geformuleerd. Dat de aldus gekozen vorm zou gelijken op het vragen naar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 Juli 1946. „den wijzen weg", ontkent spr. met de meeste beslist heid. Hij vertrouwt, dat de wethouder het niet zoo be doeld heeft. Dan zou hij het ook minder parlementair hebben kunnen uitdrukken en hebben durven zeggen, dat het maar praatjes waren. De heer Witteveen (weth.) heeft bedoeld, dat B. en W. en elk raadslid de noodtoestand op woninggebied bekend is en hoe ontzettend moeilijk het is daar ook maar een kleinigheid aan te doen. De woningvoorzie ning ressorteert nu onder weth. Westra, voordien ook een tijdje onder spr. Het is een voortdurende zorg De heer J. K. Dijkstra heeft gevraagd, of het mogelijk was de menschen uit deze krotwoningen aan andere wonin gen te helpen, maar hij weet toch evengoed als B. en W., dat het totaal onmogelijk is voor die menschen een woning te zoeken ten koste van andere woningzoe kenden. De heer J. K. Dijkstra heeft reeds gezegd, dat deze zaak grondig en uitvoerig in de fractie is besproken. Het gezelschap was tamelijk uitgebreid en niemand heeft de vragen onredelijk gevonden. Spr. noemt het dan ook een miskenning van de goede bedoelingen van hem c.s. door den wethouder. Het is spr. nog onbekend, of het, met medewerking van B. en W., al of niet geassumeerd door medewer king van vereenigingen als Volksherstel en andere, niet mogelijk is, dat deze woningen in elk geval een aan tal dier woningen, b.v. waar patiënten in verkeeren zoodanig hersteld worden, dat de bewoners zonde be zwaar den.winter kunnen ingaan. Er is geen materiaal voor, zegt de wethouder. Van welk materiaal worden dan de verschillende bouwers in de stad voorzien? Zou een deel van dat materiaal of van ander materiaal niet voor herstel van een aantal dezer woningen gebruikt kunnen worden? Dit is toch zeker geen vragen naar den bekenden weg! Misschien stellen de bewoners zei! ook wel deze logische vraag; er wordt in de stad wèl getimmerd en daar is toch ook materiaal voor noodig! Dat deze kwestie in den raad komt en de gevallen van noodtoestanden door samenwoning, met de daar mede gepaard gaande ruzies, niet, is een gevolg van het feit, dat deze niet in den raad kunnen komen, zoo lang niet een verzoek om in te grijpen, onderteekend door een aantal schoonmoeders of schoondochters, bij hem ingediend wordt. Hier echter ligt een voorstel tot verlenging van den ontruimingstermijn van een aantal woningen en naar aanleiding daarvan is over deze zaak gesproken. Dat is het verschil. Het opnemen van kinderen, in het Nieuwe stads Weeshuis of elders, staat los van dit voorstel. Spr zou dit idee in elk geval graag in overweging zien genomen opdat een aantal dier kinderen, natuurlijk met volle medewerking der ouders, een betere verzorging zou kunnen krijgen. Het weeshuis heeft waarschijnlijk per soneel genoeg, om de kinderen te verzorgen. Spr. hoor de, dat de gezinsvoogdes al een kind in huis heef met toestemming van de betrokken ouders. Hij kan zich de ouders voorstellen, die in het belang van hun kinderen er in zouden toestemmen, dat dezen een betere plaats krijgen. Dit idee lijkt spr. niet in alle opzichten verwer pelijk. Verder liet de wethouder nog onbesproken de moge lijkheid om den ontruimingstermijn geen vol jaar, maar b.v. vier maanden te verlengen, zoodat in elk geval vóoi den winter deze aangelegenheid, indien noodig, opnieuw kan worden bekeken. De heer Witteveen (weth.) zegt nogmaals, slechtste hebben willen aangeven, dat B. en W. en raadsleden de noodtoestand bekend is, maar ook, dat B. en W op dat gebied niet meer kunnen doen dan zij gedaan hebben. (De heer J. K. Dijkstra: Ik ben van den goeden wil van het college overtuigd!) Zouden B. en W dien ontruimingstermijn niet stellen, dan zou dat beteekenen dat de bewoners op straat staan. En spr. zou niet weten, waar ze naar toe moesten. Hij weet niet of de heer Dijkstra, als deze het heeft ove herstel, speciaal het oog heeft op de onbewoonbaar I verklaarde woningen, maar deze zijn niet te herstellen. Er i' niets goeds meer aan. Het zijn, althans grooten- deel beestenhokken. Alles wat men daaraan doet, is :in!< os, nog afgezien van de mogelijkheid, of men het gedaan kan krijgen. De meeste woningen immers zijn part culier bezit. Misschien zou den eigenaars op grond van een gemeentelijke verordening opgelegd kunnen worden ze te herstellen, maar zij zouden zich direct ben pen op de onmogelijkheid; er is immers geen ma teriaal te krijgen. Daarmee worden wij, aldus spr., on middellijk machteloos geslagen. Het gemeentebestuur :ou et bewijs moeten leveren, dat het materiaal inder- I daai te krijgen is en dat kan het niet. Misschien zou er iets zijn bij Wederopbouw, maar als de wil tot mede- Iwer ng bij de eigenaren niet aanwezig is, is het prac tise! onmogelijk iets te bereiken. V at de verlenging van den ontruimingstermijn aan gaat. hoe droevig men het ook vindt, er is niets aan te Idoei Het gaat niet alleen om deze 13 woningen; tien- Italie andere zijn eigenlijk niets beter. Wat aanbouw betreft, er komen nu 35 nieuwe wo- Ining n en B. en W. hebben geprobeerd nog voor dit Ijaar oor meer woningen toewijzing te krijgen, wat nog niet geheel is afgewimpeld. Misschien zou het aantal op 38 gebracht kunnen worden, maar het blijft een drup oei op een gloeiende plaat. Voorts zijn B. en W. bezi met plannen voor nieuwbouw in 1947. De moge- lijkh d is niet uitgesloten, althans wanneer Wederop bouw toestemming verleent, dat de gemeente in 1947 belangrijk grootere toewijzingen krijgt. Daarmee is ech ter het probleem zelfs nog niet ten deele opgelost. Spr. wilde met deze uiteenzetting slechts aantoonen, dat en W. al het mogelijke doen. Dt Voorzitter merkt op, dat, als de raad dit voorstel niet oedkeurt. er ontruiming moet plaats hebben, wat de ei nsequentie medebrengt, dat een groot aantal an dere woningen, die in gelijken toestand verkeeren en waar an de ontruimingstermijn aanstonds ook afloopt, eveni ens ontruimd zouden moeten worden. Al de raad meent, dat hij in een dwangpositie ver keert. dan hebben B. en W. zich in diezelfde dwang positie bevonden. Het geval ligt er, buiten de schuld van raad en B. en W. om. Sp* ziet geen andere mogelijkheid dan dat B. en WA dit va orstel handhaven. Den ontruimingstermijn te be- korter heeft z.i. geen enkel nut. n W. zullen, als er mogelijkheden op dit gebied zijn. rachten die volledig te benutten. Als zij echter over 'ier maanden niets hebben kunnen bereiken, zal de ra d toch dezen termijn moeten verlengen, omdat de gezinnen anders tegen den winter op straat gezet zou den v orden. Deze hebben nu tenminste een dak boven bet hoofd, zij het dan een, dat dien naam niet heelemaal verdient. en W. handhaven dus dit voorstel en kunnen, koezeer zij dit betreuren, niet meer toezeggen dan zij zoojuist deden. De heer Bueving vraagt stemming over het voorstel. De heer W. C. Dijkstra vraagt, of men zijn stem rootiveeren kan. I De Voorzitter herinnert er aan, dat de discussies ■gesloten zijn. De heer W. C. Dijkstra meent, dat deze zaak voor 'eder persoonlijk een hoogst ernstige is. Hij geeft zijn ~tem aan het voorstel op grond van den grboten ernst, vaarmee B. en W. hier inlichtingen hebben verstrekt, *at hem de overtuiging heeft gegeven, dat zij niets •uilen nalaten om zoo tijdig mogelijk verbetering aan 'z brengen. De heer Bueving heeft stemming gevraagd, omdat 'i bij de beantwoording van zijn vraag door den Voor zitter de overtuiging heeft gekregen, dat betrokkenen of verschillenden van hen niet in aanmerking kunnen komen voor een andere woning. Spr. voerde aan, dat de menschen tot St. Juttemis in die krotjes zouden moeten blijven, als B. en W. niet tijdig maatregelen zouden nemen. Hij dacht bij zichzelf, dat men boven het poortje bij de Weerklank wel zetten kan: „Hier late men elke hoop maar varen." Daarom heeft hij gemeend een uitspraak van den raad te moeten uit lokken. Bij een zeer krachtige medewerking van het gemeentebestuur bestaat, aldus spr.. de mogelijkheid De Voorzitter interrumpeert met de opmerking, dat de heer Bueving terugtreedt in de discussie. Spr. ver zoekt hem zijn stem te motiveeren en de discussies niet voort te zetten. De heer Bueving meent, dat hij toch wel een indruk mag weergeven. De Voorzitter noemt dit heropening der discussie. Spr. heeft den heer Bueving slechts gelegenheid ge geven zijn stem te motiveeren. De heer Bueving heeft getracht te motiveeren, waar om hij deze stemming heeft uitgelokt. Mevr. Vondeling—Van 't Hof zal vóór stemmen, waarbij zij zich, ter motiveering van haar stem, refe reert aan de verklaring, door den heer W. C. Dijkstra afgelegd. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 24 tegen 2 stemmen, die van de heeren Bueving en Kramer. Punt 6 (bijl. no. 48). De heer L. van der Meer vraagt, of het wel wen- schelijk is. dat het gemeentebestuur zich inlaat met het nemen van proeven op het gebied van het bedrijfsleven. Het moge den middenstand duidelijk zijn, dat het op grond van art. 3 j° art. 2, van het Winkelsluitings- besluit mogelijk is de winkels open te hebben van 9—12 en van 16 uur. Binnen de grenzen, door art. 2, boven genoemd, gesteld, mogen ze ook eerder of later open zijn. In verband hiermede vraagt spr., of de zaken op Vrijdag, met het oog op het bezoek van buiten de stad, van 12.3013.30 geopend zouden kunnen zijn. Ze zou den dan b.v. wel om 17 uur kunnen sluiten. Spr. vestigt er de aandacht op, dat in het tweede lid van art. 5 van het ontwerp A een typefout geslopen moet zijn. Hier staat: „Voorts kunnen zij. al dan niet voorwaardelijk, ontheffing van het bepaalde in artikel 1 verleenen. Bedoeld zal zijn artikel 3. (De Voorzitter: Dit is inderdaad een tikfout. Het moet zijn: art. 3). Tusschen het standpunt van den Minister en van B. en W. bestaat een controverse. De Minister immers meent, dat sluiting op Zaterdagmiddag zooveel mogelijk dient te worden tegengegaan. Zonder nadere inlich tingen is het spr. s fractie niet mogelijk haar standpunt i.z. de Zaterdagmiddagsluiting te bepalen. Spr. neemt wel aan, dat de Kamer van Koophandel een en ander gedaan heeft i.z. deze materie, maar wil toch graag weten, welke bedrijfsorganisaties om advies gevraagd zijn en hoe deze adviezen luiden. Is de Vereeniging van Huisvrouwen ook gehoord en zoo ja, wat heeft zij geadviseerd? Z.i. is de eenige goede gelegenheid voor man en vrouw om samen de stad in te gaan voor het doen van inkoopen, waarmede belangrijke bedragen ge moeid zijn, zooals b.v. groote kleedingstukken, de Zaterdagmiddag. Het verdient dus aanbeveling, de kleedingbedrijven niet op Zaterdag-, maar bijv. op Woensdagmiddag te doen sluiten. Ook de menschen van het platteland gaan meestal s Zaterdags naar de stad voor het aanschaffen van die artikelen vaak ook groote stukken die ze in de dorpen niet kunnen krijgen. Ten slotte merkt spr. op, dat het winkelpersoneel wèl moet bedenken, dat het evenals anderen, een die nende taak heeft. De heer Jongma merkt op. dat het voorstel, vervat in ontwerp B, waarbij door middel van een verplichte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1946 | | pagina 3