44 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Augustus 1946.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Augustus 1946 45
van den Voorzitter, dat hem met Gods hulp gegeven
moge zijn, in deze functie, die hem wel zeer na aan het
hart ligt, iets te mogen doen voor de goede stad Leeu
warden.
De Voorzitter deelt mede, dat deze raad nog éénmaal
zal bijeenkomen, n.l. in verband met het onderzoek van
de geloofsbrieven van de nieuwe raadsleden. De juiste
datum zal nog worden bekend gemaakt.
De heer Wiersma: In het laatst van deze maand?
De Voorzitter: Vermoedelijk Maandag 19 Augustus
a.s. of een week later.
Punt 3 (bijl. no. 57).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
1. mevr. G. den Houtingvan Hazelep, Verlengde
Schrans 76:
2. mevr. S. de Jong Miedema, Hobbemastraat 33.
Benoemd wordt mevr. Den Houting, met alg. stem
men.
Punten 4 en 5 (bijl. nos. 56 en 54).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 6 (bijl. nos. 50 en 55).
De heer Posthuma kan de beweegredenen van B. en
W. tot dit voorstel, n.l. het tegengaan van de verdere
uitbreiding van het Leeuwarder hondengezelschap en
zoo mogelijk het inkrimpen daarvan, volledig onder
schrijven. Hij acht dit zelfs, gezien de bevuiling van
parken, straten en particuliere tuinen, een gebiedende
eisch. Er mag bijna worden gesproken van een nood
toestand, vooral als geen maatregelen worden getrof
fen. Nu zijn er tegen uitbreiding van het aantal honden
maar zeer weinig middelen, eigenlijk alleen maar het
door B. en W. voorgestelde: verhooging van de hon
denbelasting. Spr. heeft daar dan ook geen bezwaar
tegen: hij meent, dat deze belasting in Leeuwarden aan
den lagen kant is. Eenige verhooging is dus op zichzelf
wel gewettigd. Toch kan dit voorstel hem en hij
meent namens zeer velen te spreken niet geheel
bevredigen. Het gevolg van deze belastingverhooging
tot 20,zal immers zijn, dat van twee personen, die
beiden even graag hun hond zouden houden, de een
wegens zijn geringe financieele draagkracht het dier
weg moet doen, en de ander het belastingbedrag, zon
der dat het eenig offer voor hem beduidt, opbrengt en
zijn hond kan behouden.
Spr. heeft zich dan ook afgevraagd, of B. en W. de
voorgestelde heffing niet zouden kunnen vervangen
door een progressieve. Er zijn daartoe twee mogelijk
heden: öf de heffing bepalen naar het inkomen van
den belastingplichtige, öf naar de huurwaarde van het
door hem bewoonde pand. Spr. begrijpt heel goed, dat
dit vrij wat meer werk zou geven dan de voorgestelde
heffing, doch hij meent, dat, in het belang van den
kleineren belastingbetaler, tegen dat werk niet moet
worden opgezien. Men moet het aandurven om tot
progressie te komen. Hij wil er den nadruk op leggen,
dat hij zeker niet aan een belastingbedrag van 20,
als aan een axioma vasthoudt, maar B. en W. zeer
gaarne zal volgen naar een heffing, die voor den een
lager, maar voor den ander beduidend hooger ligt.
Deze verordening heeft niet veel haast: daarom
vraagt spr. B. en W. nog eens ernstig te overwegen,
of hier progressie kan worden ingevoerd. Zij kunnen
daar wel eenige maanden tijd voor nemen; voor 1 Ja
nuari 1947 kan dan nog zeer wel een nieuwe regeling
tot stand gebracht worden.
De heer Kamstra kan zich wel indenken, dat B. en
W. het aantal honden wenschen te zien verminderen.
Het overgelegde staatje toont wel duidelijk den gewel
digen aanwas aan. ,,Er zit nogal schot in!" De uitbrei
ding der gemeente mag hierbij echter niet uit het oog
worden verloren.
Ook spr. kan dit voorstel niet geheel bevredigen.
Het is inderdaad zooals de heer Posthuma zeide: hel
offer moet eigenlijk weer gebracht worden door dei
kleinen man, die straks afscheid moet nemen van zijJ
hond. Degene immers, die uit een ruime beurs kan tas
ten, behoudt zijn hond toch, zelfs al zou de belastinJ
nog eens verhoogd worden. Het lijkt spr. dan ook rede.
lijker deze belasting progressief te maken. Bij informatij
is hem gebleken, dat daar nogal wat haken en oogeJ
aan vast zitten, maar ter wille van de billijkheid onder:
steunt hij toch het verzoek van den heer Posthumal
Laten B. en W. dit voorstel terugnemen en nog eeni
de mogelijkheid van progressie onderzoeken. Volgen:
spr. behoort elke belasting, maar vooral deze, progres!
sief te zijn.
Mevr. Van DijkSmit heeft niet alleen met diejj
leedwezen, maar ook met groote verbazing dit voorstel
gelezen. Zij heeft zich afgevraagd, hoe dit nu door een
college van B. en W., dat steeds is opgekomen vooj
de minder bedeelden, kon worden gedaan. Moet ee
man, die misschien tot eenigen troost, of een vromvj
die wellicht tot eenige vreugde in het leven een hondjt
heeft, daar afstand van doen? Het zijn heusch niet d
slechtste menschen, die van dieren en planten houdem
Ook opvoedkundig bekeken is deze maatregel falikanj
te noemen. In een huishouding met kinderen kan mea
gadeslaan, hoe vertrouwd kinderen met dieren worden
waardoor vaak hun optreden wat zachter wordt. En
hoeveel genot geeft een hond niet aan eenige kinderen
die in hun eenzame leven zooveel moeten missen? Spr
weet uit ervaring hoeveel pleizier men kan beleven aan
een paar planten, welk een afleiding die geven ea
daarom kan zij zich, ofschoon ze nooit een hond gehad
heeft, zoo goed indenken, wat het zeggen wil als iemand
afstand van een trouwe hondenvriendschap moet doeij
Het komt uit den grond van haar hart, als spr. zejtl
niet voor dit voorstel te kunnen stemmen. Zij vinla
het ontzettend onsympathiek en raadt B. en W aarJ
nog eens goed te bedenken, wat zij eigenlijk den min
deren man, die geen geld heeft voor een boot of een
motorfiets, ontnemen gaan.
Wat de bevuiling van tuinen en straten aangaat, ben
spreekwoord zegt: als ieder zijn eigen paadje schoon?
veegt, zou de wereld er veel beter uitzien. (De heen
Posthuma: Dat doet men niet!) Het maakt spr. althans
nooit nijdig, als zij de ongerechtigheid uit haar tuin
moet opruimen.
Zij hoopt en verwacht, dat B. en W. het voorstel
terugnemen.
De heer Wiersma herinnert zich, dat hij enkele jaren
geleden bij de behandeling van een verordening op de
belasting van honden zich heeft doen kennen als een
sterk voorstander van de toenmaals voorgestelde ver
hoogde tarieven. Het zal den raad dan ook niet ve:
wonderen, dat hij tot op zekere hoogte niet onsym
pathiek staat tegenover het onderhavige voorste Ten|
opzichte van dit punt is hij niet veranderd. Spr. is bei
volmaakt eens met het prae-advies van B. en W„ wan
neer zij er op wijzen, dat het aantal honden in Leeu
warden geleidelijk aan een groote vlucht heeft geno
men en dat maatregelen daartegen dienen te worden
getroffen. Op grond van dezelfde beweegredenen als
nu in het prae-advies zijn verwerkt, was spr. toenter
tijd voor het voorstel van B. en W.
Er moet worden gewezen op de verontreiniging van
plantsoenen en straten door de door mevr. Van Dijt
geschetste „lieve hondjes". Bij B. en W. komen tal
van klachten over den door de honden veroorzaakten
overlast. Die klachten komen vooral uit vrij dicht be
volkte centra, zooals de woningcomplexen van de wo
ningbouwverenigingen. Het aantal honden wordt veel
te groot. Ook de nachtrust van de menschen ondergaat
er den invloed van.
Nu is B. en W. verzocht het voorstel nog eens terug
te nemen en te overwegen of het niet mogelijk is biii
deze belasting een z.g. progressieve schaal in te voeren
n het adres van de afd. Friesland van de Ned. Veree-
liging tot Bescherming van Dieren, waarin alle moge-
ijke argumenten zijn aangevoerd tegen dit voorstel,
■eeft men toe, dat het uiterst moeilijk zal zijn om tot
en progressieve heffing te komen. Wanneer dit van
lie zijde gezegd wordt, neemt spr. aan, dat het ook
nderdaad zoo is.
Nu dit onderwerp hier ter sprake wordt gebracht,
[ou hij toch graag van het college willen weten, of het
Jnet den gang van zaken in andere gemeenten op de
loogte is. Hij meent, dat deze geschiedenis in verschil
lende gemeenteraden aan de orde is geweest en mis-
Ichien weten B. en W. hoe daar de zaak is aangepakt.
Idij gelooft, dat er gemeenten zijn met nog hoogere
larieven dan 20.
I Spr. wacht met belangstelilng het antwoord van B.
In W. op de door den heer Posthuma gestelde vraag
1,:, een progressieve heffing af. Bij een zoodanige hef-
|ing zal er een teveel aan honden blijven. Zal de be-
logde vermindering van het aantal honden dan worden
fcreikt?
I Spr. zou hiermee kunnen eindigen, ware het niet, dat
lievr. Van Dijk over de opvoedende waarde van het
louden van een hond had gesproken. Spr. heeft zich
laren geërgerd aan houders van honden, die hun hondje
liet 1 >s laten loopen, maar aan een touw nemen en het
Jan vijf huizen van het hunne iets laten deponeeren.
Ie z jn niet allemaal zoo onhebbelijk, maar wel zeer
leien. Spr. acht het ten zeerste op zijn plaats, dat B.
In W. door middel van belastingheffing trachten in
lezen opvoedkundig werkzaam te zijn en hierbij wil
Ipr. het in eerste instantie laten.
I De Voorzitter wil er allereerst op wijzen, dat het
laderschap van dit kindje, dat in het college van B.
In W. geboren is, niet te zoeken is bij de financieele
Ifdeeling van dat college. Dat wil dus zeggen, dat men
lier eigenlijk niet te doen heeft met een belastingobject.
Be bedoeling van dit voorstel is en dat staat er ook
lel ia uitsluitend een soort van politiemaatregel te
■reffen, om te bereiken, dat het aantal honden, dat
Onrustbarend is gestegen, teruggebracht wordt. De af-
leeling Financiën der secretarie nu heeft slechts voor
Ie juiste vormgeving moeten zorgen.
I Waar gaat het hier eigenlijk om? Spr. meent, dat in
1925 het tarief van de hondenbelasting verhoogd is tot
15,— in elk geval werd bij de oudste verordening, die
Ipr. terugvinden kon en dat was die van 1925
let tarief vastgesteld op 5, In 1934 is dat bedrag
lerhongd tot 7,50, ook uitsluitend om dezelfde rede-
Jen a's thans. Nu is het duidelijk, dat, gezien de tegen-
"ïroore ge omstandigheden en de waardeering van het
■eld in het algemeen, die 7,50 op het oogenblik niet
Peer denzelfden invloed hebben als ze hadden in 1934.
Bpr. ziet dit dus niet als een gevolg van devaluatie,
■naar uitsluitend als gevolg van de wijze waarop de
■Mnschen met het geld omgaan.
I B. en W. hebben bijgevolg moeten zoeken met
■>éoud van het zuivere principe van de hondenbelas
ting: het aantal honden zoo klein mogelijk te houden.
Paar het bedrag, waarmede zij deze belasting zouden
poefen verhoogen. Na wikken en wegen en informatie
In andere gemeenten zijn zij tot een bedrag van 20,—
Women. Spr. moet toegeven, dat dit in zekeren zin
een smijten met de muts is. Precies uitmaken, hoe hoog
pet bedrag moet zijn, kunnen B. en W. niet. Zij meenen,
dat dit bedrag misschien de kans geeft het Leeuwarder
pondenpark binnen de gewenschte grenzen te houden.
Nu komt men met de opmerking, dat door deze be-
iastingverhooging slechts een bepaalde klasse der maat
schappij zou worden getroffen, terwijl een andere haar
peer gemakkelijk zou kunnen opbrengen. Ditzelfde ar
gument echter had men kunnen aanvoeren in den tijd,
'oen het belastingbedrag opgevoerd werd tot 7,50.
Sedert 1934 is evenwel nooit een raadslid bij de be
handeling der successievelijke begrootingen op het
snoode idee gekomen, om dit onderwerp aan te snijden
en de wenschelijkheid te uiten van een progressieve
schaal voor de hondenbelasting, waar toch alle gele
genheid toe was geweest. Maar spr. weet wel, dat men,
als het onderwerp op de een of andere wijze aan de
orde komt, er meer attent op wordt gemaakt.
B. en W., die met dit voorstel niets anders hebben
gedaan dan het zuivere principe van de hondenbelas
ting handhaven en slechts het belastingbedrag in over
eenstemming brengen met de waardeering van het geld
door de bevolking, om te bereiken, dat de werking van
de verordening gelijk blijft, hebben echter zelf wel ge
voeld en dat is ook in hun vergaderingen bespro
ken dat de verhooging voor bepaalde personen
zwaarder drukt dan voor anderen. Zij hebben deze
kwestie echter anders bekeken dan de raadsleden, die
hun bezwaren hebben geuit. In alle lagen van de maat
schappij immers en bij elk inkomen is het ten slotte zoo,
dat men voor bepaalde uitgaven een grens trekt: dat
heeft men nog voor een bepaalde zaak over en dat niet,
al kan men zich de grootere uitgave misschien wel ver
oorloven. Ook in kringen, waar men een hondenbelas
ting van 20,vrij gemakkelijk betalen kan, zal dus
zeker de remmende invloed van deze belastingverhoo
ging wel doorwerken. Een verhooging van 12,50 per
jaar of 25 ct. per week noemt spr. overigens nog
niet zoo geweldig. Op het oogenblik wordt voor iets,
dat toch ook maar een genotmiddel is: het „rookertje",
in alle kringen van de maatschappij zeer gemakkelijk
een kwartje per week of misschien wel veel meer dan
vroeger betaald 1 Spr. vraagt zich dan ook af, of de
hondenliefhebbers dan niet een kwartje per week meer
aan belasting kunnen opbrengen.
Toch hebben ook B. en W. wel een progressieve
heffing overwogen. Beschouwt men deze verordening
van fiscaal standpunt, dan is daar inderdaad iets voor
te zeggen, in dit geval echter meenen B. en W., dat
progressie de werking van de verordening belangrijk
zou belemmeren. Spr. staat niet op het standpunt, dat
elke belasting per se progressief moet zijn. Als het totaal
der belastingen, die opgebracht moeten worden, naar
het inkomen zou zijn berekend, dan zou men er vrede
mee kunnen hebben, dat ook de hondenbelasting pro
gressief werd, doch dat is natuurlijk lang niet het geval.
Misschien zijn er belastingen, die eerder voor progressie
in aanmerking komen dan de hondenbelasting deze
lijkt spr. daarvoor een te klein onderdeel. Overigens is
het een belasting, waar men zeer gemakkelijk aan kan
ontkomen, al is het misschien wel moeilijker, als men
van een hond, die men nu eenmaal heeft, afstand moet
doen. Bij het eerste bezwaar van B. en W. tegen pro
gressie verzwakking van de werking der verordening,
komt een tweede, n.l. dat de benoodigde gegevens niet
gemakkelijk te verkrijgen zijn; er zou daarvoor mis
schien zelfs een organisatie opgebouwd moeten worden,
wat weer belangrijke verhooging van onkosten met zich
zou brengen.
De heer Wiersma heeft gevraagd, of in andere ge
meenten wel een progressieve heffing bestaat. Spr. kan
hem alleen dit mededeelen, dat in verschillende plaatsen
is geïnformeerd naar het tarief der hondenbelasting en
dat uit de antwoorden, die ontvangen zijn bleek, dat
men daar overal een belasting zonder progressie heft.
Aan spr. is dus op het oogenblik niet een gemeente be
kend, waar een progressieve belasting geheven wordt,
wat dus niet wil zeggen, dat er niet zoon gemeente
zou zijn. B. en W. hebben niet bij alle duizend ge
meenten in den lande geïnformeerd. In Groningen en
Assen is het tarief 25, dus nog hooger dan hier
voorgesteld. B. en W. hebben echter gemeend niet hoo
ger te moeten gaan dan 20,— het moet ten slotte
ook betaalbaar blijven en de grens moet toch ergens
getrokken worden. Het kan zijn. dat de raad 20,
nog te hoog vindt. Spr. zou dan ook liever een voorstel
zien om het bedrag iets lager te stellen dan een voorstel