46 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Augustus 1946. om progressie in te voeren. De heer Posthuma meent nu wel, dat deze verhooging geen haast heeft, maar spr. is van oordeel, dat ze ook niet op de lange baan geschoven mag worden. De raad kan er natuurlijk anders over denken dan B. en W. en dan staan er twee mogelijkheden voor hem open. Misschien is er nog een derde mogelijkheid, hoewel deze eigenlijk wat absurd is. Spr. bedoelt deze, dat de raad bij wijze van amendement progressie aan brengt. Het is echter van een raadslid niet te verwach ten, dat hij dit staande de vergadering zou kunnen doenB. en W. immers hebben de hulp van hun ambtenarencorps, om dit uit te zoeken en voor ce bereiden. Er blijven dan ook, naar spr. meent, slechts twee mogelijkheden uitvoerbaar. De eerste is, dat de raad een motie aanneemt, inhoudende, dat hij een pro gressieve heffing wenscht en B. en W. verzoekt dit voorstel in te trekken. Spr. wil deze echter niet aan raden, omdat B. en W. eensgezind achter het voorstel staan. De tweede mogelijkheid is, dat de raad het voorstel van B. en W. wel aanvaardt, maar daarbij bijv. aankondigt, bij de komende begrooting de kwestie der progressieve heffing ter sprake te zullen brengen, of wel B. en W. daarbij uitnoodigt nog eens met een prae-advies te komen. De raad zou daarmede in elk geval uitgesproken hebben, dat hij inderdaad door ver hooging der belastingheffing het aantal honden wil beperken. Ook zij immers, die dit voorstel bestreden hebben, staan dit principe voor, behalve dan mevr. v. Dijk, wier warm pleidooi op gevoelsargumenten be rustte. De heer Posthuma is heelemaal niet tevreden. Hij had graag een positief antwoord gehad, dat inhield, dat B. en W. het voorstel terugnemen. Nu komen zij met een andere suggestie. De Voorzitter: Ik kan het voorstel niet terugnemen, omdat mij door het voltallige college opdracht is ge geven te trachten de verordening aangenomen te krijgen. De heer Posthuma zegt, dat de Voorzitter toch ook niet het risico moet loopen, dat het voorstel wordt ver worpen en het principevermindering van het aantal honden, blijft. Spr. hoopt, dat in de toekomst meer voorstellen aan de orde zullen komen, waarover gediscussieerd wordt en in dezen tijd van herstel en vernieuwing zullen ze zeker komen, daarvan is hij overtuigd. Hij verklaart niet alleen namens zichzelf, maar na mens vele raadsleden te spreken. De Voorzitter beweert, dat zelfs beter gesitueerden hun honden wel zullen afschaffen. Daar gaat het ook om. Spr. wil ook de hon den afgeschaft hebben, maar daarbij wil hij de billijk heid in acht nemen. Het rechtsgevoel moet niet worden gekwetst. Voor vele beter gesitueerden is 20,niets, terwijl dit bedrag voor een arbeider het loon voor drie of vier volle werkdagen uitmaakt. De eene categorie wordt dan zwaarder belast dan de andere. Het heeft dan ook zeer zeker zin om te onderzoeken of een pro gressieve heffing mogelijk is, waarbij er heelemaal geen bezwaar tegen is om de progressie te laten oploopen tot meer dan 20, Het rechtsgevoel is dan bevredigd en er komt bovendien geld in het laadje. Als de Voorzitter zegt, dat het bij deze kwestie niet om de financiën gaat, is spr. dat niet geheel met hem eens. De hondenbelasting is een bate voor de gemeente en van hoogerhand zijn er zelfs aanschrijvingen ge weest, om, met het oog op de financiële positie der gemeenten, deze belasting te verhoogen. Het gaat dus wel degelijk ook om de financiën. De Voorzitter heeft gezegd van enkele gemeenten gegevens omtrent de hondenbelasting te hebben, n.l. van Groningen en Assen, waar deze is opgevoerd tot 25, Dat gaat dus in de door spr. aangeduide richting, dat de beter gesitueerden meer kunnen betalen dan 20, Als argument tegen een progressieve heffing voerde de Voorzitter aan, dat het bij een zoodanige heffing noodig zal zijn hiervoor een afzonderlijken dienst in te richten. (De Voorzitter: Neen. Ik sprak van een eigen organisatie De heer Posthuma kan dit argument niet zonder meer aanvaarden. Is er bij het onderzoek rekening mee ge houden, dat twee grondslagen genomen kunnen wor den, die van het inkomen en die van de huurwaarde? Bij de aangifte van de honden zou, als de tweede grond slag wordt gehanteerd, nota moeten worden genomen van de huurwaarde van de woningen der houders, om zoo tot een progressieve heffing te komen. Een afzon derlijke organisatie behoeft er naar spr.'s meening niet uit te groeien. Hij weet niet, of in andere gemeenten dit systeem ook wordt toegepast. Hoe dit zij, Leeu warden behoeft het niet te laten, omdat het in andere gemeenten niet zoo geschiedt. De belasting moet betaalbaar blijven voor menschen, die zeer veel prijs stellen op een hond. Voor sommigei is het houden van een hond een levensbehoefte en dan moet het hun niet onmogelijk worden gemaakt. Iets anders is het, wanneer men, zooals het tegenwoordig slag op slag gaat, zoo maar een hond heeft, die door een van de jongens uit een nest jonge hondjes wordt gehaald en mee naar huis genomen. Natuurlijk moeten de houders van honden behoorlijk bijdragen in de kos ten, veroorzaakt door die honden, maar dan naar even- I redigheid. De Voorzitter sprak er over, dat de raad zou kunnen komen met een uitgewerkt progressief systeem, doch dat is voor dezen, zooals hij zelf al zei, niet uitvoerbaar. Ook zou de raad kunnen aankondigen bij de begrooting met een voorstel te komen. Hier loopt hij niet in, dan zou men nog even ver van huis zijn. Verder zouden B. en W. de toezegging willen doen, om, als de raad hun voorstel aanneemt, bij de begroo ting met een wijziging van de verordening, waarbij in het betrokken artikel een progressie wordt neergelegd, te komen. Dat was dus weer een ander voorstel van den Voorzitter. De Voorzitter: Geen voorstel, een overwegin De heer Posthuma: De raad zou de verord ning zooals ze hier ligt, moeten vaststellen en dan komt er later een voorstel van B. en W. om haar te wijzigen, De Voorzitter: Dat heb ik niet gezegd! De heer Posthuma gaat hier zoo op door, om duidelijk te vernemen, wat de Voorzitter precies heeft bedoeld. Meende hij het niet zoo, als spr. zei, dan was het gee nerlei toezegging en als de Voorzitter van de gedachte uitgaat, waarvan spr. uitgaat, kan hij begrijpen, dat met een vage toezegging zonder meer geen genoegen kan worden genomen. De Voorzitter: Ik heb geen toezegging gedaan De heer Posthuma: U hebt een suggestie gegeven De Voorzitter. Dat de raad B. en W. uitnoodigt om met een wijziging te komen. Ik heb uitdrukkelijk gezegd, dat B. en W. op het standpunt staan nu niet met een progressieve belasting te komen. Dat bereikt U op het oogenblik niet. Zij hebben deze zaak grondig bekeken. Er is uitvoerig over gesproken en het resultaat was het onderhavige voorstel. De raad behoeft er niet zoo ovet te denken als B. en W. en daarom gaf ik de suggestie, dat de raad het voorstel aanneemt en tevens B. en W. uitnoodigt alsnog met een progressieve regeling te ko men, hetzij bij de begrooting, hetzij in een andere raads vergadering. Men kan er in ieder geval op terugkomen. De heer Posthuma dankt den Voorzitter voor zijn nadere uiteenzetting. Hij vindt diens suggestie een bui tengewoon rare figuur: de raad neemt het voorste; aan en noodigt B. en W. uit het artikel, waar het om gaat, te veranderen. Dit lijkt spr. weinig elegant. De raad kan elk oogenblik een dergelijk verzoek doen en op een uitnoodiging behoeft nog geen toezegging te volgen Er blijft dus over, dat spr.'s bezwaar niet opgeheven is. Als de meerderheid van den raad er zoo over denkt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Augustus 1946. 47 als spr., loopen B. en W. de kans, dat hun voorstel wordt verworpen en dat kan niet hun bedoeling zijn. De goede wil van den raad om mee te werken is er, maar hij acht het middel, dat B. en W. willen aanwen den om tot hun doel te komen, niet het juiste. De Voorzitter: LI spreekt namens eenige raadsleden; wat de raad wil, weet U niet. De heer Posthuma zegt, dat de Voorzitter heeft kun nen voelen, in welke richting de raad wil. Die is vol komen duidelijk. Laten B. en W. rustig onderzoeken of een progressie inderdaad niet uitvoerbaar is, of het nderdaad zoo bezwaarlijk is om een heffing in te voe ren, waarbij de minder bedeelden wel meer dan 7,50, maar toch minder betalen dan de beter gesitueerden, zoodat het rechtsgevoel bevredigd is. De heer Kamstra zegt, dat hij op verschillende onder deden, die door den heer Posthuma reeds in diens uit voerig betoog naar voren zijn gebracht, niet meer be hoeft in te gaan. Naar spr.'s meening moet, zooals hij reeds in eerste instantie opmerkte, elke belasting progressief zijn. Als de Voorzitter zegt, dat er nog wel andere niet-progres- sieve belastingen zijn dan de hondenbelasting, wat spr. bekend is, wil dat daarom nog niet zeggen, dat dit goed is. Spr. zegt, evenals de heer Posthuma: laten B. en W. de zaak dringt op het oogenblik niet dit voorstel terugnemen en nader onderzoeken, of inderdaad de mogel-jkheid tot progressie aanwezig is. Blijkt die er niet te zijn en wordt dit den raad duidelijk gemaakt, dan gelooft spr. niet, dat deze dan nog verder op een progressieve heffing zal aandringen. Misschien kan dan nog langs anderen weg het billijkheidsgevoel bevredigd worden, want met progressie bedoelt men toch ook niets anders dan de billijkheid t.a.v. de goed- en minder goed gesitueerden te betrachten. De heer Witteveen (weth.) heeft, hoewel het hon denpark niet tot zijn portefeuille behoort, er toch zijde lings mee te maken en wel met den onaangenamen kant, .1. de reiniging en het onderhoud van straten en par ken. Spr. had niet zooveel woorden over deze belas- tingverhooging verwacht en vindt, dat men deze zaak wel wat opblaast. Men is het er immers allen over eens, dat er ingegrepen moet worden. Het is inderdaad een vieze boel al doet de Gemeentereiniging haar best om de straten zoo goed mogelijk schoon te houden. Overdag kan men om het vuil heenloopen, doch bij donker heeft men er veel last van. Spr. meent, dat, als mevr. v. Dijk 's morgens voortdurend haar paadje met eger en blik moet schoon maken, zij er zeker genoeg an zal krijgen. De hondenplaag is werkelijk groot en a.v. het verkeer ook niet zonder gevaar, Spr. heeft n Leeuwarden vier honden overreden, ofschoon hij een oorzichtig automobilist is. Er moet dan ook verande- ing komen. Wat de belastingverhooging op zichzelf betreft, men ou zeggen, dat deze voor hen, die 100,a 200,— oor een doodgewonen, goeden jongen hond, geen ras hond, over hebben, niet zoo'n groot probleem beteekent. -n men behoeft de menschen, die dergelijke prijzen be talen (de handel in honden is vrij, dus zwart is hij niet te noemen) en wie spr. overigens ook graag een goeden hond gunt. waarlijk niet alleen onder de elite te zoeken. Het kan zijn, dat misschien een enkel oud vrouwtje of een bejaard echtpaar door deze belastingverhooging roede in de knel komen, maar het belang van den en keling moet nu eenmaal wijken voor het belang van de massa. Spr. persoonlijk meent, dat men van dezen maatregel pas veel resultaat zal zien, als het geldgebrek meer algemeen wordt. De heer Wiersma kan het met den heer Posthuma niet eens zijn. dat hetgeen de Voorzitter voorstelde, n.l. om liet voorstel aan te nemen en eventueel bij de ko mende begrooting de zaak nader op progressie te be kijken, zoo onelegant is. Als het voorstel is aangenomen en de verordening even gewerkt heeft, zou kunnen blijken welke fouten er aan kleven. Wat belet den raad dan om de kwestie weer aan de orde te stellen en B. en W. te verzoeken deze materie nader onder oogen te zien? De heer Posthuma voerde aan, dat hij bij pro gressie het laagste belastingbedrag niet wil zien terug gebracht tot 7,50: dit zou hooger moeten liggen. Men neme eens aan, dat het laagste bedrag 10,zou zijn en daarmede meent de heer Posthuma dan de billijkheid te betrachten! Dat is niet het geval. Het zou toch best kunnen zijn, dat den een het betalen van 10,veel meer zorg geeft dan een ander het betalen van 20, of meer. Als de heer Posthuma deze billijkheid wil door trekken, moet hij de hoogere tarieven veel meer op voeren. (De heer Posthuma: Ik wil wel tot 50,gaan; ik heb geen cijfers genoemd). Mevr. Van DijkSmit antwoordt wethouder Witte veen, dat, als deze vier honden overrijdt, dit geen ar gument is voor het opruimen van honden. In de cou ranten leest men dagelijks, dat vele menschen worden overreden, maar geen enkel raadslid zal er toch aan denken, onder de menschen opruiming te houden (Hilariteit). De Voorzitter zal trachten de heeren Posthuma en Kamstra duidelijk te maken wat precies zijn bedoeling is geweest. Het is nu eenmaal een gewoonte van raads leden spr. is zelf lang genoeg raadslid geweest om dat te weten dat zij, een onderwerp besprekende, meenen, dat de geheele raad al zoo ongeveer achter hen staat. De heeren Posthuma en Kamstra hebben beiden gepleit voor progressie in deze belasting. Betee kent dat nu, dat de meerderheid van den raad die pro gressie wenscht? B. en W. weten dat niet en kunnen dat niet uitmaken. (De heer Posthuma: „Ik sprak na mens mijn fractie.Dat heeft de heer Posthuma nog niet eerder gezegd. Hij zeide slechts, dat er meer raads leden waren, die er zoo over dachten als hij. Als hij echter namens een zoo groote fractie spreekt, wordt het iets anders. Den gang van zaken nogmaals uiteenzettende, zegt spr., dat het college van B. en W. deze belastingver hooging in voltallige zitting uitvoerig besproken heeft en wel twee maal, doordat het voorstel van de agenda van de raadsvergadering van 17 Juli werd afgevoerd. Spr. kreeg de opdracht om deze zaak zoo mogelijk in veilige haven te brengen en tevens om namens B. en W. te verklaren, dat zij geen voorstanders van pro gressie zijn: zij meenen, dat progressie alleen al doordat ze de werking der verordening verzwakt, niet wen- schelijk is. Niettegenstaande die meening van B. en W. heeft spr. zich toch nog als wethouder van Financiën tot de afdeeling Financiën ter secretarie gewend om met de ambtenaren de mogelijkheid van een progres sieve heffing te bespreken. Men heeft deze hem daar ten sterkste afgeraden, omdat men haar buitengewoon moeilijk uitvoerbaar achtte, vooral met het oog op het feit, dat de kantoren der rijksbelastingen niet noodza kelijk de daarvoor benoodigde inlichtingen i.z. inkomens aan den gemeentelijken dienst behoeven te verstrekken, waarschijnlijk daartoe ook niet bevoegd zijn. Dan zou het noodig zijn, dat de gemeente daarvoor zelf een or ganisatie zou opzetten, wat echter niet wil zeggen een afzonderlijke dienst, in een apart kantoor, met veel personeel. Is de raad door spr.'s woorden toch niet overtuigd en wil hij een progressieve heffing de raad heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en spr. heeft slechts een indicatie gegeven dan kan hij daar op twee manieren toe komen. De eerste is, dat de raad een uitspraak doet in den vorm van een motie, waarbij hij B. en W. ver zoekt hun voorstel in te trekken en alsnog te komen met een voorstel tot progressieve heffing. Wat de heer Posthuma wilde, was eigenlijk, dat spr. op het woord van hem alleen hij had toen nog niet gezegd namens

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1946 | | pagina 3