50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 26 Augustus 1946. Mevr. Van Dijk Smit meent, dat, wanneer men na het ontdekken van een fout maar gewoon doorgaat, men wel eens in conflict kan komen met de een of andere wetsbepaling. Spr. vindt het geen houding voor een overheidslichaam. Zij zegt het misschien wat sterk, maar recht is recht. Het is niet in orde. Het spijt haar, dat ze in de laatste vergadering nog opstandig moet zijn. Zij kan niet verklaren, dat de geloofsbrieven in orde zijn en zij gelooft, zeker weet ze het niet, dat het ook wettelijk niet in orde is. De heer Wiersma zegt, dat mevr. Van Dijk met haar laatste woorden de kern van de kwestie heeft geroerd. De commissie heeft de wettelijke bepalingen bestudeerd en aan de hand daarvan meent zij, dat er geen aanlei ding bestaat bezwaar te maken. Is mevr. Van Dijk, aldus spr., in staat een wettelijke bepaling aan te wijzen, op grond waarvan de betreffende leden niet kunnen worden toegelaten? Mevr. Van Dijk—Smit: Ik dacht art. 46 der kieswet. De Voorzitter zegt, dat het hoofdstembureau ook het verschil in de namen heeft gezien, doch hetzelfde stand punt heeft ingenomen, als waarop de commissie zich heeft gesteld. De verschillen zijn zoo gering, dat niet de minste twijfel behoeft te bestaan omtrent de iden titeit van de betreffende personen. Door het hoofd stembureau zijn deze candidaten, ondanks de kleine verschillen tusschen de officieele en de dagelijksche namen, ten slotte benoemd verklaard en met deze be- noemdverklaring is dit punt tot afdoening gekomen. Spr. meent, dat de bezwaren van mevr. Van Dijk niet meer ter zake doen en in het stadium, waarin de pro cedure zich bevindt, langs het onderwerp heengaan. Mevr. Van DijkSmit kan haar stem niet geven. Z. hfd. stm. wordt besloten tot toelating van de nieuw benoemden als lid van den raad, waarbij mevr. Van DijkSmit wil geacht worden te hebben tegen gestemd. De Voorzitter zegt, dat door dit besluit tot toelating van een aantal leden van den nieuwen gemeenteraad, tevens is besloten, dat aan het bestaan van den ouden raad na afloop van den beroepstermijn van acht dagen een einde zal zijn gekomen. Spr. gevoelt behoefte, voor hij deze vergadering sluit, enkele woorden te zeggen. Het zooeven genomen besluit vervult hem met ge mengde gevoelens. Aan den eenen kant is het, hoopt hij, geen onvriendelijkheid, wanneer hij verklaart ver heugd te zijn, dat deze tijdelijke raad straks zal plaats maken voor een nieuwen raad, die zijn normale be voegdheden zal uitoefenen en die omvangrijker en grooter werk kan doen, dan dezen raad beschoren was. Spr. gelooft, dat het zeker tot verheugenis mag stem men, dat deze stap naar normale verhoudingen is af gelegd kunnen worden. Aan den anderen kant spijt het spr., dat een aantal nu zitting hebbende leden straks in den nieuwen raad niet terugkeert. Tusschentijds zijn de heeren Meines en Praamsma al verdwenen, doordat zij elders een benoeming kregen en spr. zelf heeft het voorzitterschap aanvaard. Daar naast komen niet terug: de heeren Beekhuis en Van Dijk, mevr. Van Dijk—Smit, de heeren Jongma, Kra mer, F. van der Meer, L. van der Meer en Plantinga, mevr. Van der Veen—Hoekstra en de heeren Westra en Zijlstra. Spr. mag deze dames en heeren wel mede aanspra kelijk stellen voor den prettigen geest van samenwer king en onderlinge welwillendheid, die in den tijdelijken gemeenteraad heeft geheerscht en hij wil de scheidende leden voor hun aandeel hierin namens de gemeente hartelijk dank zeggen, hetgeen hij tevens doet voor alles, wat zij in hun kwaliteit van raadslid en voor zich voor de gemeente hebben gedaan. Wegens de weinige bevoegdheden van den raad heeft het helaas niet zoo veel kunnen zijn als normaal, doch het beste wat er van te maken was, is er van gemaakt. De overige dames en heeren zullen het spr. niet kwalijk nemen, wanneer hij twee der scheidende leden in het bijzonder noemt. In de eerste plaats mevr. Van DijkSmit, die sedert 29 Januari 1929 lid van den raad is geweest. Spr. kan verklaren hoewel hij het wel eens, ja zelfs niet zel den, oneens met haar is geweest dat zij steeds van haar kant naar beste weten de zaken van Leeuwarden heeft behartigd. Zij was een trouw bezoekster van alle raadsvergaderingen en van de vergaderingen der com missies en zij interesseerde zich voor alles, wat met de gemeente Leeuwarden annex was. Spr. meent haar in het bijzonder dank te moeten zeggen, voor wat zij heeft gedaan. In de tweede plaats wil hij den heer Westra noemen. Deze is als raadslid in functie getreden op 13 December 1921. 26 Augustus 1930 is hij in de vacature-Franssen tot wethouder benoemd en is dat gebleven tot 5 Sep tember 1939. Hij was toen wethouder van de bedrijven. 15 April 1945 trad hij weer op als wethouder, nu van financiën. Tot vandaag heeft hij deze functie vervuld. Dé heer Westra heeft dus nog een langeren staat van dienst als mevr. Van Dijk. Het is een bijzonder lange en belangrijke dienst t.b.v. de gemeente Leeuwarden geweest. Spr. wil buiten de politiek en de beweegredenen, die er toe hebben geleid, dat de heer Westra niet herkozen is, blijven. Wèl wil hij verklaren, dat zijn heengaan een verlies voor de gemeentelijke zaak beteekent. In het bijzonder na de bevrijding hebben spr. en de overige leden van het college op de meest aangename wijze met den heer Westra samengewerkt. Als voor een speciale zaak een beroep op hem moest worden gedaan, was het nooit tevergeefs. In het bijzonder namens het col lege zegt spr. hem hartelijk dank. Hij besluit met allen in hun verdere leven het beste toe te wenschen. Mevr. Van DijkSmit dankt den Voorzitter voor zijn vriendelijke woorden. Zij is blij, dat hij met een hartelijken lach kon zeggen, dat hij en spr. het lang niet altijd eens waren. Wat verder door hem is gezegd, heeft spr. doen voelen, dat hij haar begrepen heeft. Het ging haar alleen om het belang van Leeuwarden. Zij is den weg gegaan, dien zij meende te moeten gaan. Er is vaak verschil van meening geweest en er zijn wel kwade woorden gevallen, maar spr. herinnert zich dat toen zij en de heer Muller elkaar in een begrootings- vergadering de waarheid hadden gezegd, zij den vol genden dag weer even goede vrienden waren. Zoo is het nu nog. Zooals de raadsleden hier zitten, draagt spr. hun een goed hart toe. Zij hoopt dat voorspoed en geluk hun deel mag zijn, in het bijzonder van des heer Westra, met wien zij zoo lang de zaken van Leeu warden heeft behartigd en met wien zij zoo veel heelt gesproken. Spr. hoopt, dat de leden, die in den nieuwen raad zullen terugkeeren, speciaal de jongeren onder hen, die zoo graag voor Leeuwarden willen werken, voldoening van hun werk mogen hebben en dat de gemeente mag groeien en bloeien en, om de woorden van Kruger te gebruiken, dat alles terecht komen mag. De heer Plantinga betuigt zijn dank voor de gespro ken afscheidswoorden. Trots de verschillen in politieke overtuiging heeft men in den raad best kunnen samen werken. Spr. heeft alleen in den tijdelijken raad het gemeentebelang mogen dienen. Het was, zooals zich uit de agenda's van de vergaderingen wel laat begrijpen, geen moeilijk werk. Spr. was tot lid van de commissie voor de gem.reiniging benoemd. Bij de benoeming is het ook gebleven, hij heeft er niet in gewerkt. Hij hoopt, dat de nieuwe raad meer zal mogen en kunnen doen. Zeer belangrijk is het woningvraagstuk, dat veel van den nieuwen raad zal vragen. Als men dagelijks bij den weg is, stuit men op onhoudbare toestanden. Vele men- schen wonen in beperkte ruimten samen. Spr. heeft zien Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 26 Augustus 1946. 51 de vraag gesteld of het afgebrande weeshuis niet is te verbouwen tot woongelegenheid. Het verwondert hem dat verschillende winkeliers verbouwen, terwijl geen of bijna geen vergunningen voor woningbouw worden gegeven. De C.H. raadsleden treden en bloc af. De raad ziet dus, dat deze bevolkingsgroep ten zeerste voor ver nieuwing is. Spr. hoopt, dat het den nieuwen raad goed gaat en dat hij veel mag doen in het belang van Leeuwarden. Ook mevr. Van der VeenHoekstra spreekt woor den van dank. Zij is slechts kort gemeenteraadslid ge weest. De samenwerking met de andere leden was zeer prettig en zij hoopt, dat de onderlinge samenwerking in den nieuwen raad even sterk moge zijn. Voor den heer Westra is het thans de laatste maal, dat hij in deze zaal het woord mag voeren. De Voorzitter heeft zoo juist enkele vriendelijke woorden tot spr. gericht, die hem buitengewoon goed hebben gedaan en wel omdat ze een zeker oordeel over hem bevatten. Hij heeft zich nog niet kunnen opwerken tot de hoogte van Sint Paulus, die ergens heeft gezegd, dat aüe menschelijke beoordeeling hem onverschillig was. Te meer stelt spr. het op prijs, nu het oordeel komt van iemand, die tot oordeelen bevoegd is en die het met juistheid kan geven, daar spr. kan bogen op een langdurige samenwerking met den heer Van der Meulen. Deze heeft hem dus goed leeren kennen. Spr. hecht dan ook veel waarde aan zijn woorden, waaruit hij een aardig stuk waardeering meent te proeven. Het is voor spr., nu de omstandigheden er toe hebben ge leid, dat aan de wanden van het partijhuis, waarin hij thuis hoort, het „mene, mene, tekel upharsin" is ver schenen, zeer prettig te hooren, dat er ook nog wel iets goeds te zeggen valt. De 'oorzitter en spr. zijn voor den oorlog tezamen lid van den raad geweest. Gezien de toenmalige partij verhoudingen, waren zij eenigermate politieke tegen standers, hetgeen tot gevolg had, dat ze elkaar met critisch oog bekeken. Na 15 April 1945 kwamen zij in nauwer aanraking met elkaar in het college van B. en W. en nadat de heer Van der Meulen burgemeester was geworden, was spr. een zijner voornaamste mede werkers. Dit alles en de omstandigheden, waarin hij zich nu bevindt, in aanmerking genomen, is het duide lijk, dat de woorden van den Voorzitter buitengewoon veel voor hem beteekenen. Wanneer spr. terugdenkt aan de lange jaren, waarin hij gewerkt heeft t.b.v. de gemeente Leeuwarden, dan moet hij zeggen, dat het werk hem een bron van zorg is geweest. Zorg voor al die belangen, die hem waren toevertrouwd, voor al die menschen, voor wie gezorgd moest worden. Maar het was hem ook een bron van meer levensvreugde. Hij deed het toch voor de stad zijner inwoning, waar hij geboren en getogen is, waar hij zijn heele leven heeft doorgebracht, de stad, die hem lief is en wier inwoners hem lief zijn. Het moge pathetisch klinken, doch deze liefde was een stimulans om het werk met een zekere blijmoedigheid te blijven verrichten en daar bijna ieder, met wien men te maken krijgt, toch het eigen belang voorop stelt, is zoo'n sti mulans ook noodig bij dit werk. Naast levensvreugde heeft het hem ook voldoening geschonken en een ge voel van dankbaarheid. Vele gevoelens hebben zich vandaag bij spr. verdrongen, het gevoel van dankbaar heid voor het feit, dat hij zooveel heeft mogen doen, overheerscht ten slotte. Spr. heeft veel medewerking ondervonden, in het bijzonder in den noodgemeenteraad en het college van B. en W. Hij is zeer dankbaar daarvoor. Ten slotte kan hij zelfs den kiezers dankbaar zijn, dat zij hem niet hebben willen herkiezen, omdat hij nu gelegenheid krijgt terug te keeren in den huiselijken kring. Hij kan nu wat meer van de genoegens van het gezin genieten. Ook zal het hem mogelijk zijn buiten de politieke sfeer iets te presteeren. Spr. vertrouwt, dat in de toekomst de gemeentezaken onder de bekwame leiding van den Voorzitter en met een actief college van B. en W. op de best mogelijke wijze zullen worden behartigd. Het spijt hem wel eenigs- zins, dat hij er niet meer bij zal zijn. Hij spreekt de hoop uit, dat Leeuwarden een bloeiende periode tegemoet mag gaan en eindigt met den goed- christelijken wensch, gericht tot den Voorzitter en alle raadsleden ,,Zijt Gode bevolen." De Voorzitter sluit, nadat hij dank gebracht heeft aan de verschillende sprekers voor aan zijn adres ge richte vriendelijke woorden, de vergadering om 8.40 uur.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1946 | | pagina 2