2 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 Januari 1947. Punt 4 (bijl. no. 3). De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt: IJ. van der Zee, alhier. Benoemd wordt de heer V. d. Zee, met alg. stemmen. Punt 5 (bijl. no. 4). De aanbevelingen van Burgemeester en Wethouders luiden als volgt: a. mevr. A. HijmansWijnen, alhier; b. F. Krips, alhier; c. H. F. Huizinga, alhier. Benoemd worden mevr. HijmansWijnen en de heeren Krips en Huizinga, allen met alg. stemmen. Punt 6 (bijl. no. 5). De aanbevelingen van Burgemeester en Wethouders luiden als volgt: a. leeraar in het Fransch; A. M. van Apeldoorn, alhier; b. leerares in het Nederlandsch: mevr. A. M. C. KosterVan den Bovenkamp, te Sloten. Benoemd worden de heer A. M. van Apeldoorn en mevr. KosterVan den Bovenkamp, beiden met alg. stemmen. Punt 7. De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt: 1. Dr. A. L. Heerma van Voss, alhier; 2. Dr. R. van der Hoek, alhier. Benoemd wordt de heer Heerma van Voss, met 29 stemmen (1 bilj. blanco). Punt 8 (bijl. no. 6). De heer Wiersma zegt, dat hij c.s. dit voorstel in hun fractie hebben besproken en zich er niet tegen zullen verzetten. Dat neemt niet weg, dat zij toch gaarne eenige inlichtingen ter zake willen hebben. B. en W. voeren verschillende argumenten ter moti veering van het voorstel aan, waaronder het niet zeer sterke, dat in deze aangelegenheid een factor van be- teekenis is de plaats, welke de school in het dorpsleven inneemt. ,,In de dorpsgemeenschap is de school een cultuurcentrum, waarvan de beteekenis niet moet wor den onderschat", aldus het voorstel. Spr. c.s. meenen, dat hieruit is te concludeeren, dat B. en W. de waarde van de school in dit opzicht eigenlijk wel wat over schatten. Hij meent b.v. zeker te weten, dat het hoofd van de school te Hempens niet meer aldaar woont. Naar het inzicht van spr. c.s. zou de cultureele betee kenis van de school kunnen toenemen, als het school hoofd ook te midden van de dorpsgemeenschap geves tigd is. I.z. de bezwaren van overplaatsing van leer lingen naar andere dorpsscholen zijn zij het geheel met B. en W. eens. Ook zij meenen, dat dit zeer moeilijk uitvoerbaar is, zoo niet bijna onmogelijk. Zij zouden B. en W. echter willen vragen, of dezen ook de moge lijkheid hebben overwogen, om b.v. te komen tot samen trekking van twee scholen spr. c.s. hebben hier spe ciaal het oog op die te Hempens en Goutum door het bouwen van één nieuwe, op een voor beide dorpen geschikte plaats. Deze vraag klemt te meer, omdat, als spr. het zich goed herinnert, ook de gemeenteraad van Leeuwarderadeel reeds met de puzzle zat, hoe men toch eigenlijk met deze kleine schooltjes, waarvoor destijds als minimum 50 leerlingen was gesteld, zou moeten handelen. Misschien zullen er in den Leeuwarder raad nog oud-raadsleden van Leeuwarderadeel zijn, die het zich nog beter herinneren. Hoe het ook zij, vroeg of laat zal er op dit gebied toch iets moeten gebeuren, gezien den desolaten toestand, waarin sommige kleine schooltjes verkeeren. Wat voor spr. c.s. ten slotte zeer zwaar weegt is, dat het ongetwijfeld ook het onderwijs zelf in belang rijke mate ten goede zou komen, indien men door op heffing van die twee kleine schooltjes tot althans één behoorlijke school komt. De heer Van der Vlerk deelt namens de c.h. fractie mede, dat deze zich achter B. en W. plaatst en dus dit voorstel accepteert. Zij is n.l. van oordeel, dat, als door stadsuitbreiding dorpen in de stad komen te lig gen, de in die dorpen staande scholen niet de dupe mogen worden van de voorschriften der L.O.-wet; het zou onredelijk zijn, als ten gevolge daarvan de school zou moeten worden opgeheven. De heer Bos wil den heer Wiersma in verband met diens opmerking i.z. de school als centrum van het cultureele dorpsleven inzonderheid i.z. de school te Hempens, wel zeggen, dat vooral in Hempens de ouders en de oudercommissie, juist uit cultureel oogpunt, zeer betreuren, dat het hoofd niet in het dorp zelf woont. Spr. meent, dat het niet overdreven is, dit een treurig feit te noemen. Er is meerdere malen over gesproken. De Wethouder van Onderwijs zal daar ook wel van weten. De heer J. K. Dijkstra (weth.) meent, dat de heer Wiersma zijn betoog in drie deelen onderverdeeld heeft. Het eerste heeft betrekking op de plaats van de school in de dorpsgemeenschap, het tweede op de incidenteele kwestie van de woonplaats van het hoofd van de Hem- penser school en het derde op de kwestie van de samen voeging van scholen. Door die drie punten successieve lijk onder de loupe te nemen, meent spr. hem volledig te kunnen beantwoorden. Wat het eerste deel van het betoog van den heer Wiersma betreft: de beteekenis van de school voor de dorpsgemeenschap, hieromtrent verschilt spr. toch wel met hem van opvatting. Spr. is, op grond van het feit, dat hij het grootste deel van zijn leven op het platteland doorgebracht heeft, van meening, dat de school in de dorpsgemeenschap vooral in het kleine dorp een zeer voorname plaats inneemt. Hij zal daar niet een lang betoog over houden, doch slechts wijzen op een dorp als Wier bij Berlikum, dat door het verlies van de school zeer ernstig in zijn cultureele leven is ge troffen, zooals ieder zal beamen, die het dorp Wier kent en het gekend heeft, toen de school er nog was. Daarbij sluit aan het feit, dat een dorp als Bontebok, een buurt van Bovenknijpe, juist doordat er een schooltje kwam, zij het maar een éénmansschooltje, zooiets als een cultuurcentrum heeft gekregen. Men is zich wer kelijk als Woudfriesch dorpje gaan gevoelen en dat heeft op de cultureele ontwikkeling ook van dat be scheiden deel der gemeente Schoterland een uiterst gunstigen invloed gehad. Die voorbeelden liggen in Friesland trouwens voor het grijpen. Spr. zou den raad beleedigen, als hij bij dezen te weinig bekendheid ver onderstelde met de feiten, zooals die in verschillende dorpen liggen. Hij voor zich acht zelfs de plaats van dit argument in de serie argumenten in dit voorstel het wordt n.l. als laatste genoemd een beetje onge schikt. Hij had het liever wat eerder geplaatst willen zien. Wat de kwestie van de woonplaats van het hoofd der school te Hempens betreft, men heeft hier het oog op den heer De Vries, die in de Schrans woont. Dat het hoofd van de school in Hempens te Huizum woont, is echter niet de schuld van de gemeente Leeuwarden. Hierbij merkt spr. op, dat „schuld" een te groot woord in dit verband is. Hij heeft met den heer De Vries ge sproken en hem gezegd, dat hij het betreurt, dat het hoofd der school niet in Hempens woont, maar deze heeft hem verteld, dat de woning, welke hij zou moeten betrekken, als schoolwoning werd afgekeurd, zoodat hij gedwongen was in Huizum een woning te betrekken. Nadien is het den heer De Vries, naar hij spr. heeft medegedeeld, niet mogelijk gebleken of hij vele po gingen gedaan heeft, weet spr. niet; dat heeft zich aan zijn waarneming onttrokken in verband met de ma- terialenschaarschte, verbetering in den toestand te brengen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 Januari 1947. 3 Samenvoeging van de scholen, ten derde, heeft de aandacht van het college en heeft ook vroeger de aan dacht gehad van het gemeentebestuur van Leeuwarde radeel. De raad weet, dat men van plan geweest is de scholen van Goutum en Hempens te combineeren. Die en dergelijke plannen zijn daarmee niet dood en zullen blijven bestaan, zoolanq twee kleine scholen betrekkelijk dicht bij elkaar zijn gelegen, en de gedachte van com bineeren zich dus als vanzelf naar voren dringt. Dat deze kwestie de aandacht van B. en W. heeft, moge den raad ook blijken uit de begrooting voor Gemeente werken, waarop geen verbazend hooge sommen zijn uit getrokken voor verbetering van de school te Hempens, die noodiq zouden zijn, als zij afdoende verbeterd zou worden. In afwachting van een nadere oplossing zal voorloopig met het strikt noodzakelijke volstaan worden. Hiermede heeft spr. den heer Wiersma beantwoord. De opmerkingen van den heer V. d. Vlerk heeft hij met genoegen aangehoord. Den heer Wiersma verheugt het, in elk geval uit het antwoord van den wethouder te hebben mogen ver nemen. dat in het college toch ook tot op zekere hoogte dezelfde gedachten leven als in spr.'s fractie. Deze kan over de cultureele beteekenis van de dorpsschool mis schien met B. en W\ in opvatting verschillen, maar spr. wil uitdrukkelijk opmerken, die niet geheel te willen verwerpen. Hij erkent wel degelijk de zeer groote cul tureele beteekenis van de school voor bepaalde dorpen, maar z.i. wordt die beteekenis voor de dorpsgemeen schap in Goutum en Hempens, waar het schooltjes met resp. 43 en 45 leerlinnren betreft, wel zeer miniem. Een factor, die er toe medewerken kan, dat de school cul tureel meer te beteekenen krijgt, is, dat het betrekkelijke schoolhoofd zoo eeninszins mogelijk, in de dorpsgemeen schap gevestigd is. Spr. verheugt zich er over, dat de fractie van de P.v.d.A., gehoord de opmerking van den heer Bos, het in dit opzicht met hem c.s. eens blijkt te zijn. Volgens spr. moet men bij het schatten van cultu reele beteekenis echter in het oog vatten met welke plaats men te doen heeft en van welken omvang de dorpsschool is. Hoewel zijn fractie het in groote trekken wel met B. en W. eens is, blijft spr. er toch bij, dat zij zeer sterk staat met haar meening, dat door het vervangen van de twee bestaande scholen door een nieuwe op een daartoe geschikte plaats het peil van het onderwijs veel hooger zou kunnen worden. Spr. gelooft voorts, dat er van deze eene, grootere, school ook een grootere cul tureele beteekenis zou kunnen uitgaan voor de beide dorpsgemeenschappen. In elk geval verheugt het spr. c.s., dat B. en W. dit punt in het oog houden. De heer Bos wil naar aanleiding van het betoog van den heer Wiersma opmerken, dat zijn opvatting van het cultureele besef, dat de school in de dorpsgemeen schap kan brengen, niet afhankelijk is van het aantal leerlingen van die school, maar wél van de vraag welke plaats het onderwijzend personeel in het dorpsleven inneemt. De heer De Groot merkt in verband met het feit, dat de heer Wiersma eenige keeren de noodzakelijkheid betoogde van den bouw van een nieuwe school, op, dat hij eenigen tijd geleden een artikeltje in het Friesch Dagblad heeft gelezen, waarin ook schoolbouw werd bepleit. Spr. gelooft echter, dat het in dezen tijd van materialenschaarschte niet verantwoord is een nieuwe school te bouwen, zoolang er nog woningen gerepareerd worden, waar het water bij de muren neer loopt. De heer J. K. Dijkstra (weth.) gelooft, dat de heer Wiersma en het college elkaar dichter genaderd zijn dan in den aanvang verwacht moest worden (spr. wil niet zeggen „gevreesd moest worden"). Deze is het dus met spr. eens, dat een school, onder voorwaarde, dat het personeel ook deelneemt aan het dorpsleven, voor een dorp een factor van cultureele waarde is. Wat de gewraakte zinsnede uit het voorstel betreft, wil spr. op merken, dat deze ook op Lekkum en Wirdum slaat; het is dus niet juist, uitsluitend met betrekking tot Goutum en Hempens conclusies te trekken, ook al zijn de dorpsgemeenschappen van deze plaatsen niet zonder meer vergelijkbaar met die van Lekkum en Wirdum. Spr. is het er mee eens, dat een nieuwe school, die de beide oude zou moeten vervangen, op een geschikte plaats zou moeten staan. Hij geeft den heer De Groot volkomen gelijk, dat het nu niet de tijd is voor scholenbouw en zelfs wanneer de materialenpositie binnen korten tijd aanzienlijk rui mer zou worden dan deze nu helaas is, zou woningbouw toch ver en ver primair moeten zijn. Spr. is, in tegenstelling tot den heer Wiersma, niet van meening, dat de grootte eener school invloed heeft op haar cultureele beteekenis. Een éénmansschool in een bepaald dorp kan in dit opzicht wel van meer be lang zijn dan een driemansschool in een ander dorp. Dit hangt volgens spr. geheel af van de plaatselijke om standigheden als aard en structuur der dorpsgemeen schap en van het personeel, dat in de betrokken school werkt. Spr. meent, dat dit punt thans wel geheel bespro ken is. Z. h. st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 9. Z. h. st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 2