Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 Januari 1947. Benoemd worden de dames De JongWiggemansen en Van OostrumDe Boer en de heeren Sixma, IJtsma en Tekelenburg, elk met 31 stemmen (1 bilj. voor alle vacatures blanco). Punt 5 (bijl. no. 14). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: vacature-T. Witteveen: 1. T. Witteveen: 2. J. Homan. Coornhertstraat 33. vacature-W. Boonstra: 1. W. Boonstra: 2. W. van Eijck van Heslinqa, Emmakade Z.Z. 130. vacature-mevr. G. den HoutinqVan Haselen; 1. mevr. G. den HoutinnVan Haselen: 2. S. de JonqMiedema, Hobbemastraat 33. vacature-W. C. Diikstra: 1. J. Venema. Barent Fockesstraat 6; 2. J. G. Wolbers. Mesdaqstraat 40. De heer Beuvinq bedoelt niet critiek te oefenen op de personen, die direct in verband staan met de aan beveling, als hij zegt graag een bestuur van M.H. te willen zien. dat in de eerste plaats den noodtoestand, waarin velen verkeeren, onder het oog wil zien en dan recht en rechtvaardigheid wil betrachten. Onze Staat heeft, aldus spr., nog niet voorzien in een wetgeving, welke aan ouden van dagen en aan invaliden een be staan verzekert en daar M.H. toch de taak heeft de kleine inkomsten van deze menschen aan te vullen en gezinnen te ondersteunen, waar iedere verdienste ont breekt, is het van het meeste belang, dat het sociaal gevoel en inzicht van degenen, die in het bestuur wor den benoemd, van dien aard zijn, dat bij beslissingen de indruk wordt verkregen, dat hier van geen bedeeling sprake is, doch van zorg van de gemeente voor hen, die 'niet in staat zijn zelf in hun onderhoud te voorzien. Het komt volgens spr. veel voor, dat de uitkeeringen niet in overeenstemming zijn met het nieuwe levenspeil en verhooging is meestal dringend noodzakelijk. Hij zou dan ook willen vragen, of B. en W. bij de aanbeveling in de eerste plaats wel hiermede voldoende rekening hebben gehouden. Het werk van M.H. in de afgeloopen periode heeft hem er niet altijd van overtuigd, dat deze noodzakelijkheid werd gevoeld. Slechts zij, die den nood en de ellende van de minst gesitueerden hebben meegemaakt of zij, die door hun werkkring de maat schappelijke verhoudingen kennen, zijn, naar spr. c.s. meenen, in staat een juist oordeel te vormen. Spr. wil dan ook besluiten met op te merken, dat, als hiermede niet voldoende rekening wordt gehouden, zijn fractie zich genoodzaakt zal zien voor dezen gang van zaken geen verantwoordelijkheid op zich te nemen. De heer W. C. Dijkstra (weth.) is van meening, dat de heer Beuving hier een onverdiende blaam werpt op dieqenen, die tot dusverre hun werk in het bestuur van M.H. hebben verricht. Spr. kan het wel met hem eens zijn, dat deze taak sociaal gevoel vereischt en inzicht in de moeilijkheden, waarvoor de gesteunden geplaatst zijn, maar meent, dat de practijk geenszins het recht geeft om hier in het openbaar uit te spreken, dat de zitting hebbende leden en zij, die hier worden aanbe volen, blijk hebben gegeven die vereischten niet te be zitten. (De heer Beuving: Dat is niet juist weergegeven) Spr. is van oordeel, dat het betoog van den heer Beuving toch wel degelijk deze strekking had. Het be stuur van M.H. is tot dusverre samengesteld uit per sonen uit diaconalen kring en uit kerkvoogdijen, terwijl daarnaast zitting heeft iemand uit de invloedrijkste vak beweging hier ter stede. Deze feiten mogen toch een waarborg zijn, dat de samenstelling met zorg is ge schied. De Wethouder van Sociale Zaken neemt zooals den raad bekend is het voorzitterschap waar. Spr. meent, dat de genoemde personen niet verdienen in openbare zitting van den raad te worden betiteld, zooals de heer Beuving dat deed. Wat de steunnormen betreft, waarop hier even is gedoeld, bespreking hiervan is buiten de orde: in den raad kan hierover niet worden gesproken. Spr. wil den heer Beuving de verzekering geven, dat de bestuursleden stuk voor stuk hij mag dat zeggen, omdat hij hen gedurende geruimen tijd heeft kunnen waarnemen in hun werk van de zeer groote moeilijk heden van hen, die een beroep moeten doen op den Dienst voor Soc. Zaken, overtuigd zijn en dat zij allen niemand uitgezonderd het hunne doen om die moeilijkheden zoo goed mogelijk uit den weg te ruimen. Dat de steunverleening het karakter van bedeeling zou dragen, ontkent spr. ten stelligste. B. en W. streven er naar, dit karakter er volledig aan te ontnemen. Er wordt niet meer van steun, doch van socialen bijstand gesproken en ook de ambtenaren van den Dienst wor den in dezen zin geïnstrueerd. Evenmin spreekt men van armbezoekers, doch van huisbezoekers. Spr. meent dan ook, dat al bij voorbaat aan den eisch van den heer Beuving is voldaan. De heer Beuving vindt, dat de wethouder, zoo goed als ieder ander, moet hebben gehoord, dat hij met het geen hij gemeend heeft te moeten zeggen, juist geen critiek heeft bedoeld op hen, die voorkomen op de aan beveling of die deel uitmaken van het bestaande be stuur van M.H. Als de Wethouder de zaak scheef wil zetten en spr.'s opmerkingen ongepast vindt, is spr. zoo vrij te verklaren, dat het slechts zijn bedoeling is, dat M.H. een bestuur heeft met goeden wil en inzicht. Hij kan een geval noemen, waarin voor drie menschen 19 gulden steun per week wordt gegeven. Hem zijn meer soortgelijke gevallen bekend, maar hij kan ze thans niet alle bespreken, omdat hij de gegevens niet bij zich heeft: hij heeft het hier trouwens al vaker gedaan. Spr. had dit onderwerp thans niet willen aansnijden, doch slechts de aandacht willen vestigen op gevallen, waarin de inkomsten spotten met de omstandigheden, waar onder men op het oogenblik moet leven en hij heeft daarom willen wijzen op de noodzakelijkheid, dat het bestuur van M.H., rekening houdend met de bijzondere omstandigheden en sociale verhoudingen, ook werkelijk competent is, zich een juist oordeel te vormen. De heer W. C. Dijkstra (weth.) neemt met genoegen nota van deze verklaring, ofschoon hij nog wel even wenscht op te merken, dat de heer Beuving in den loop van zijn eerste betoog heeft gezegd, dat de waarborgen, die hij wenschte te zien gesteld, niet altijd aanwezig waren. Dat is de reden geweest, dat spr. gezegd heeft, dat de heer Beuving critiek heeft geoefend op personen, die dat niet verdienen. Na diens opmerking, dat hij het niet zoo bedoeld heeft, kunnen wij, aldus spr., overgaan tot de orde van den dag. De Voorzitter wil niet treden in de discussie tusschen den heer Beuving en den wethouder. Hij zou echter wel den raad willen geven wat hij ook vroeger in andere kwaliteit herhaaldelijk van de tafel van B. en W. heeft gedaan dat, als de heer Beuving bepaalde gevallen op het oog heeft, waarin de uitkeering z.i. niet voldoende is, hij goed zou doen deze' in het belang van de betrokkenen aan het bestuur van M.H. op te geven voor nader onderzoek. Ieder, die werkt, maakt ten slotte fouten; het is, ondanks allen goeden wil, dien spr. bij het bestuur aanwezig acht, op zichzelf natuurlijk niet uitgesloten, dat op grond van verkeerde inlichtingen of misverstand achteraf gezien misschien anders had moeten zijn gehandeld. Benoemd worden de heer Witteveen met 29 stemmen (1 bilj. voor deze vacature blanco), de heer Boonstra met 30 stemmen, mevr. den Houtingvan Haselen met 30 stemmen en de heer Venema met 29 stemmen (de heer Wolbers 1 stem). Twee bilj. voor alle vacatures blanco. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 Januari 1947. 7 Punt 6. De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. M. Wielinga te Groningen; 2. G. Steeneker te Terhorne. Benoemd wordt mej. Wielenga met alg. stemmen. Punt 7. De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt: Mevr. A. HijmansWijnen, F. L. Krips, H. F. Hui- zinga en L. L. van Keyzerswaard, allen reeds als zoo danig werkzaam. Benoemd worden mevr. HijmansWijnen en de heeren Krips, Huizinga en Van Keyzerswaard, allen met alg. stemmen. Punt 8 (bijl. no. 9). De heer Van der Veen vraagt wat de gemeente met dit pand zal doen. Zal het worden opgenomen in het saneeringsplan en zal het, evenals de panden, genoemd bij punt 11, moeten verdwijnen? Worden zulke panden aangekocht op het oogenblik, dat ze onbewoonbaar verklaard worden of terwijl ze nog bewoond zijn? De Voorzitter: Er is sinds jaren een saneeringsplan voor de Weerklank en even lang is de gemeente krach tens dat plan bezig om daar panden aan te koopen. Nu is deze onbewoonbaarverklaring (punt 11) op zich zelf natuurlijk niet anders dan onbewoonbaarver klaring, omdat de daartoe vereischte factoren aanwezig zijn, maar als de gemeente in staat is om die panden van de eigenaren aan te koopen, dan zal zij dat, uiter aard tegen een aanvaardbaren prijs, gegeven het sinds lanq bestaande saneeringsplan, natuurlijk doen. De Voorzitter stelt voor bij dit punt tevens te be handelen het nagekomen agendapunt tot aankoop van het perceel Serinqebuurt no. 3 (bijl. no. 18). De raad gaat hiermede accoord. Z. h. st. wordt besloten overeenkomstig de voor stellen van B. en W. Punten 9 en 10 (bijl. nos. 11 en 10). Z. h. st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 11 (bijl. no. 16). De heer Bos vertolkt de gevoelens van blijdschap zijner fractie over het voorstel van B. en W. tot het onbewoonbaar verklaren van deze 26 woningen. Boven dien is zij verheugd over de opmerking in het voorstel, dat de noodige maatregelen dienen te worden getroffen om inderdaad aan de bewoning een einde te maken. Spr. wil hierbij even herinneren aan de raadsverga dering van 17 Juli 1946, toen het ging om verlenging van den ontruimingstermijn van onbewoonbaarver- klaarde woningen en de fractie van de P.v.d.A. op ontruiming der woningen aandrong. Misschien is er nu een kans om de aangekondigde maatregelen ook op deze woningen toe te passen. Spr. beveelt ze daartoe gaarne aan. B. en W. zeggen in hun voorstel, dat het in de be doeling ligt zoo spoedig mogelijk over te gaan tot afbraak van de daarvoor in aanmerking komende wo ningen, die het eigendom van de gemeente zijn in deze buurt. Naar aanleiding van de vraag van den heer V. d. Veen heeft de Voorzitter reeds geantwoord, dat men zal trachten ook de particuliere woningen zoo spoedig mogelijk opgeruimd te krijgen. Spr. hoopt, dat deze pogingen tot verbetering van de volkshuisvesting succes zullen hebben. De heer Van Rooijen vraagt, waar de menschen, die thans in de betreffende huizen wonen, terecht komen. De heer Bos zegt wel met veel aplomb, dat de gemeente bezig is de volkshuisvesting hier ter stede te verbeteren, maar spr. meent, dat hier slechts een betrekkelijk ge ringe stap in die richting gedaan wordt. Er worden eenige bewoners van huizen, welke den naam „huis" niet verdienen en waar soms 15 menschen bij elkaar wonen spr. weet dit uit hoofde van zijn practijk de deur uitgezet. De huizen zullen afgebroken worden, er zal ruimte komen, maar die zal niet benut worden, omdat er geen materiaal voor nieuwe woningen be schikbaar is. De bewoners zullen worden ondergebracht bij anderen, die ook al niet ruim behuisd zijn. Spr. kan adressen geven aan den Greunsweg, waar ook wel 15 personen in een „huis" bijeen wonen. Bij dergelijke menschen zullen de asociale elementen, die de af te breken huizen hoofdzakelijk bewonen, ongetwijfeld wor den ondergebracht en dan komt men van den regen in den drup. Spr. wil niet zeggen, dat het niet buitengewoon nuttig is de betrekkelijke huizen af te breken, maar slechts aantoonen, dat de vooruitgang niet zoo bar groot is. De heer Kamstra had een aanteekening gemaakt bij dit punt, maar vindt het niet meer noodig deze naar voren te brengen, nu hetgeen hij had willen zeggen, reeds door den heer Bos is opgemerkt. Spr. staat, on danks het door den heer Van Rooijen naar voren ge brachte, nog op het standpunt, dat het inderdaad in de goede richting gaat, als deze onbewoonbaarver- klaarde woningen zoo spoedig mogelijk worden afge broken. Hij heeft n.l. het vertrouwen, dat het college, als het zegt, dat tot spoedige afbraak zal worden over gegaan, ook zal hebben overwogen wat met de bewoners zal gebeuren. Spr. kan niet de door den heer Van Rooijen gekoesterde vrees begrijpen, dat deze menschen in kleine woningen, die toch al overbevolkt zijn, zullen worden ondergebracht, maar vertrouwt, dat B. en W. niet in deze richting zullen gaan. Hij hoopt dan ook, dat hetgeen B. en W. voorstellen inderdaad tot uitvoering zal komen en deze woningen dus zoo spoedig mogelijk zullen worden ontruimd. De Voorzitter kan de vraag van den heer Bos, of het de bedoeling is, dat die woningen ook zullen wor den ontruimd, bevestigend beantwoorden. De ontrui ming geschiedt natuurlijk als gevolg van de onbewoon baarverklaring. Het zal den raadsleden misschien zijn opgevallen dat, er is destijds in den raad nog over gesproken B. en W. het vorige jaar zijn gekomen met een voorstel om den ontruimingstermijn van deze huizen iets te verlengen. De bedoeling is wel degelijk die woningen te ontruimen en dit als antwoord aan den heer Van Rooijen de bewoners in een zoodanige woongelegenheid onder te brengen, dat ze er zeker op vooruitgaan. Of dit nu moet geschieden in den vorm van samenwonen dan wel door onderbrenging in wo ningen, die één of meer graden beter zijn dan die, welke deze menschen verlaten en welke de heer Van Rooijen zelf ook niet meer „woningen" wil noemen, is in onderzoek. Daar wordt een plan voor opgemaakt. Natuurlijk kunnen die menschen niet zonder meer op straat worden gezet. Als B. en W. de ontruiming zullen bevelen, dan zal het Gem. Woningbedrijf hebben te zorgen, dat de bewoners een ander onderdak krijgen. De heer Van Rooijen noemde deze onbewoonbaar verklaring een betrekkelijk geringen stap. Spr. geeft dit toe, maar de gemeente kan geen grootere stappen doen, zoolang het haar in verband met de materialenpositie volstrekt onmogelijk is om meer dan het de gemeente voor 1947 bij Rijksregeling toegewezen bouwkwantum uit te voeren. En ten slotte moet nog blijken, of het werkelijk, gezien de schaarschte, zal gelukken om zelfs dien bouw tot stand te brengen. Spr. meent hiermede ook den heer Kamstra wel vol doende te hebben beantwoord. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal hij gaarne hierop nog in tweede instantie terugkomen. De heer Van der Veen vraagt wanneer het bevel tot ontruiming zal worden gegeven. De Voorzitter: Zoodra er een plan klaar gemaakt is door het Gem. Woningbedrijf om den bewoners een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 2