8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 Januari 1947. ander onderdak te verschaffen. B. en W. hopen, dat dit in de eerstvolgende maanden, dus op betrekkelijk korten termijn, klaar zal komen. Z. h. st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 12 (bijl. no. 17). De heer De Groot zegt, dat zijn fractie, zonder meer. haar stem niet aan dit voorstel tot wijziging van de verordening op de vermakelijkheidsbelasting geven kan. Spr. stelt voorop, dat hij c.s. principieel voorstanders zijn van de bevordering der sociale en cultureele be- lanqen der ingezetenen en meermalen blijk hebben ae- geven hieraan constructief mede te willen werken. Het is dan ook uitsluitend de wijze waarop de stichtinq tot stand is gekomen, waartegen hun bezwaren zich richten. Uit het voorstel citeert spr.: ,,Het heeft ons verheuad, dat ingezetenen uit allerlei groepen der bevolking zich op ons verzoek bereid hebben verklaard, in het bestuur der Stichting zitting te nemen", enz. Dit is niet juist. De bevolkingsgroep, die hij c.s. meenen te vertegenwoordigen, heeft een zoodanig ver zoek niet bereikt! Eerst toen het bestuur benoemd en de notarieele acte gepasseerd was, is de Stichting zoo vriendelijk geweest zich tot de pers van sor. c.s. en tot hun partij te wenden om medewerking! Zii kunnen uit deze handelwijze geen andere conclusie trekken dan dat men het communistisch georiënteerde deel der Leeuwarder bevolking bewust buitensluit van actieve deelname aan het bestuur der Stichting, mogelijk op aandrang van één of meer groepen der deelnemers. Hiermede krijgt men den eigenaardigen toestand, dat „Jan Boezeroen" wel de 5 ets toeslag mag betalen (evenveel als de beter gesitueerde loge-bezoekers) maar over de wijze en aard der besteding van deze gelden niet mede mag beslissen. Onder deze verhouding kan dan ook niet gesproken worden van een „Stichting Leeuwarder Gemeenschap"maar van enkele groepee ringen, die een niet onbelangrijk volksdeel uitsluiten en hierdoor in isolement dringen. Tegen deze politieke negatie nu is het, aldus spr., dat wij ten scherpste pro testeeren. Hij c.s. aarzelen niet deze handelwijze als onwaardig en kleingeestig te kwalificeeren, een handel wijze, welke zeker niet in het belang van een wezenlijke Leeuwarder gemeenschap is. De Voorzitter zegt, dat de door den heer De Groot geciteerde passage, dat ingezetenen uit allerlei groepen der bevolking zich bereid hebben verklaard in het Stichtingsbestuur zitting te nemen, inderdaad juist is. Deze leest den zin blijkbaar, alsof er stond: „uit alle groepen", maar er staat: „uit allerlei groepen". De be staande politieke tegenstellingen hebben een vertegen woordiging van de geheele Leeuwarder bevolking uit gesloten, zoodat bij de samenstelling van het bestuur er naar gestreefd is een zoo groot mogelijk deel der be volking er in te betrekken. Indien iemand van de C.P.N. in het bestuur zou zijn gekomen, zouden grootere groe pen zich hebben teruggetrokken of hebben verklaard niet te zullen medewerken. Er moest dus ten slotte een keuze worden gemaakt en deze keuze is gevallen op het betrekken van een zoo groot mogelijk deel der ingezetenen in het bestuur. Dit is, objectief beschouwd, de precieze gang van zaken. De kwalificatie daarvan door den heer De Groot en diens protest er tegen moeten B. en W., die de benoemingen hebben gedaan, naast zich neerleggen, omdat ze, gegeven de bestaande politieke tegenstellingen, niet anders konden doen dan met deze benoemingen te komen, al was het hun liever geweest, dat de geheele bevolking in het bestuur haar vertegenwoordiging had kunnen vinden. De heer Leijenaar merkt in de eerste plaats op, dat, als hij goed is ingelicht, hier het college van B. en W. benoemt en de raad geen bemoeiing heeft met deze kwestie. In de tweede plaats is het hem opgevallen eerst bij het debat naar aanleiding van de benoeming van bestuursleden van M.H. en nu bij dit punt dat de C.P.N.-fractie, wanneer zij het woord wil voeren, wel eenige bescheidenheid past. Zij zegt, dat zij de ver tegenwoordigster is van een groep, die niet gevraagd is om in het bestuur van de Leeuwarder Gemeenschap zitting te nemen, waardoor „Jan Boezeroen" daarin niet is vertegenwoordigd. De P.v.d.A. echter heeft in den gemeenteraad een fractie van 17 leden en aangenomen mag worden, dat velen van hen voortkomen uit die groepeeringen van arbeiders, waarvoor de communisten geen andere betiteling weten dan „Jan Boezeroen". Spr. is van meening, dat hier een ernstige poging wordt ondernomen om op sociaal en cultureel gebied iets te bereiken en dat daarbij een klein offer wordt gevraagd, moet, gezien de doelstelling van de stichting, worden toegejuicht. De heer Beuving meent, na het antwoord van den Voorzitter en daarnaast de min of meer zijdelingsche beantwoording van den heer Leijenaar te hebben be luisterd, de conclusie te mogen trekken, dat door hem goed is aangevoeld, dat de P.v.d.A. als zoodanig geen bezwaar zou hebben tegen het zitting nemen van com munisten in het bestuur, maar dat een grootere partij dan de C.P.N. tegen de opneming van communisten was. Wanneer de Voorzitter zegt, dat hij bang was, dat een grooter deel van het Leeuwarder publiek uitge sloten zou zijn, als een of meer vertegenwoordigers van de C.P.N. in het bestuur zouden worden opgenomen, stelt spr. daar tegenover, dat bij de benoeming van bestuursleden het feit of deze een grootere of kleinere bevolkingsgroep vertegenwoordigen, toch niet alleen maatstaf mag zijn. Hier moet de kleinere toch ter dege bekend staan als eerste voorvechtster op sociaal en cultureel terrein, terwijl daarentegen is bewezen, dat vooraanstaande menschen van de richting der andere groep de afbrekers zijn van den socialen opbouw. Spr. kan dan ook geen genoegen nemen met de op merking van den Voorzitter, als lid van de P.v.d.A., dat het zwaarst moet wegen, dat een grooter deel van de Leeuwarder ingezetenen zou afvallen, wanneer het kleinere deel der communistisch georiënteerden zou worden opgenomen. Ingaande op de min of meer eenzijdige beantwoor ding van den heer Leijenaar, die een klein beetje ge matigdheid op zijn plaats vindt, verklaart spr., dat de communisten in hart en nieren voorstander zijn van socialen en cultureelen opbouw en wanneer de fracties op den in dezen ingeslagen weg blijven voortgaan, zal een actie worden ontketend, die tegen deze stemming ingaat, alhoewel dit pas in de laatste plaats zal ge schieden. Wat hier gebeurd is, moeten hij c.s. beschouwen als anti-communisme. De communisten worden er weer buitengehouden, hetgeen spr. op zakelijke gronden heeft aangetoond. De Voorzitter wil van zijn kant in tweede instantie de opmerking herhalen, door den heer Leijenaar ge maakt en wel deze, dat krachtens de stichtingsacte B. en W. benoemen. Dit is dus in wezen een zaak, die niet tot de competentie van den raad behoort, maar desondanks heeft spr. op de bezwaren van den heer De Groot in eerste instantie willen ingaan, om mis verstand buiten te sluiten. Het blijkt hem tot zijn spijt, dat hem dit niet is gelukt. Als de heer Beuving zegt: „de voorzitter verklaart als lid van de P.v.d.A." en dan laat volgen een deel van wat spr. zoo ongeveer heeft gezegd, dan moet spr. daarop antwoorden, dat hij hier niet zit als lid van de P.v.d.A., doch als voorzitter van den raad. Het is ook niet zoo, dat hier een verwijt gericht moet worden tot de raadsfracties. De heer Beu ving zeide n.l., dat, als de raadsfracties op dezen weg Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 Januari 1947. 9 doorgaan, hij c.s. een actie zullen ontketenen. Het be treft hier benoemingen door B. en W., zonder rugge spraak met eenige fractie, waarbij tot richtsnoer heeft gediend wat spr. in eersten aanleg heeft gezegd, n.l., dat hier het streven heeft voorgezeten om een zoo groot mogelijk aantal ingezetenen in het bestuur der stichting te doen vertegenwoordigen en hij behoeft de heeren De Groot en Beuving toch niet nader op de bestaande politieke verhoudingen in Nederland te wijzen om in dat opzicht begrepen te kunnen worden. Gegeven het feit, dat deze nu eenmaal zoo zijn, dat bepaalde samen werking tusschen vertegenwoordigers van alle politieke groepen tot dusverre niet mogelijk is gebleken, was het ook B. en W. niet mogelijk tot andere benoemingen over te gaan. Z. h. st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 13. De Voorzitter acht het wenschelijk, dat in besloten zitting eenige mededeelingen worden gedaan. Hierna sluit de Voorzitter de openbare vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 3