36 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. Nadat de inkomsten van den gewonen dienst en de uitgaven en inkomsten van den kapitaaldienst onveran derd zijn vastgesteld, wordt de begrooting van GE MEENTEWERKEN met alg. stemmen aangenomen. De Voorzitter schorst de vergadering tot half acht. Om 19.30 uur wordt de vergadering voortgezet. Afwezig de heer Visser en mevr. VondelingVan 't Hof. De Voorzitter stelt aan de orde de begrooting van het ELECTRICITEITBEDRIJF. Hij stelt voor deze per pagina te behandelen. De begrooting van het ELECTRICITEITBEDRIJF evenals die van het GRONDBEDRIJF, het WONING BEDRIJF en de GASFABRIEK worden met alg. stem men onveranderd vastgesteld. Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde de be grooting van de GEMEENTE-REINIGING. De heer De Groot wil een opmerking maken over den uitgaafpost voor dienstkleeding onder volgno. 54. Daar is aangegeven een bedrag van 300,Dit lijkt spr., zooals hij ook in de sectievergadering heeft gezegd, erg laag; vooral voor die menschen, wier kleeding in erge mate aan slijtage onderhevig is. Het lijkt spr. ge- wenscht, dat voor de menschen, belast met het ophalen van huisvuil en tonnen, een poging wordt gedaan dienstkleeding te verkrijgen. De loonen zijn van dien aard, dat zij zich daarvan geen dienstkleeding kunnen aanschaffen; ook met het oog op de textieldistributie, enz. is dit niet wel mogelijk. Wanneer men zich inspant, acht spr. het wel mogelijk bedrijfskleeding te verkrijgen voor die menschen, die dat noodig hebben. De gemid delde loonen. die verdiend worden in le, 2e, 3e en 4e klas gemeenten, zijn minimum 35,80, maximum 42,22. Spr. gelooft niet, dat het mogelijk is van die loonen dienstkleeding te betalen. Hij weet wel, dat aan de vaststelling van de loonen door den raad weinig kan worden veranderd, maar vindt het wel noodzakelijk, dat voor die menschen iets in dien geest wordt gedaan. In de sectievergadering heeft spr. ook reeds gewezen op het feit, dat 5 nieuw aangestelde menschen een va- cantie van 12 dagen hebben en zij, die reeds vast aan gesteld waren, 15 dagen. Hij heeft toen opgemerkt, dat het z.i. van belang was te streven naar een uniforme vacantieregeling ook in dat bedrijf. Misschien ligt het op den weg van de Commissie voor Georganiseerd Overleg om deze kwestie ter sprake te brengen. Voorts is het voorgekomen, dat nieuw-aangestelden, volgens hun zeggen, in Januari recht hadden op een gewone periodieke verhooging, doch dat deze is uit gesteld tot September. Spr. weet niet waarom zij niet in Januari hun periodieke verhooging konden krijgen. De heer De Vries wil iets zeggen in verband met volgno. 22. Hij heeft gezien, dat de Reiniging werkt met 163 man personeel. Het viel echter op, dat daar 43 man los personeel tusschen zat, d.i. 25 Dat lijkt spr. te erg en hij wil daarover graag inlichtingen hebben. De Voorzitter weet niet, of de wethouder op alle vragen een concreet antwoord kan geven. Geen ervan komt voor in het sectierapport. De heer De Groot zegt, dat hem in de sectieverga dering is gezegd, dat er niets van bekend was en dat hij maar eens moest informeeren. Toen heeft hij zich het recht voorbehouden erop terug te komen. Hij heeft geïnformeerd en weer dezelfde inlichtingen gekregen. De Voorzitter constateert, dat het dan niet aan den heer De Groot ligt. De heer Witteveen (weth.) zegt, dat het vroeger inderdaad gewoonte is geweest, dat men voor deze menschen dienstkleeding kocht, althans voor een ge deelte. In de laatste jaren is deze post onder den druk van de omstandigheden in de begrooting afgeschaft; nu is een kleine post uitgetrokken van 300,Dat is ook gebeurd, omdat de directeur van meening was, dat in 1947 practisch geen gelegenheid zou bestaan werkkleeding te koopen. Waar zich echter de gelegen heid voordoet, zal werkkleeding worden gekocht. Zoo bleek reeds uit één der rekeningen, dat een partijtje overalls kon worden gekocht. De directeur blijft in dezen diligent. De vraag inzake de vacantie is een formeele kwestie. Spr. herinnert zich niet meer precies hoe het was, maar meent, dat de directeur er uitvoerig op heeft geant woord. Precies zoo is het met die periodieke ver hooging; dat kan in dezen niet anders. De menschen moeten voor een bepaalden datum een vaste aanstelling hebben, om voor een periodieke verhooging in aan merking te komen. Den heer De Vries kan spr. antwoorden, dat op het oogenblik gewerkt wordt aan een lijst voor aanvulling van de vaste aanstellingen. De hoeveelheid personeel voor de vaste kern is daarmee nu bereikt; er blijven ongeveer veertig man over, wat volgens den directeur weer de verhouding is, zooals die altijd is geweest; de vaste kern bedroeg ongeveer 120 tot 130 man. Bij de baten van den gewonen dienst merkt de heer V. d. Akker op, dat hij met instemming heeft vernomen, dat het college voornemens is bij de tarieven, enz. ie komen tot aanpassing bij de huidige verhoogingen. In dit verband vraagt hij het college er rekening mede te willen houden en te onderzoeken of de wijzigingen zich ervoor leenen de heffingen progressief te maken. Spr. meent, dat dit bij punt 7 kan worden bekeken. De Voorzitter zegt, dat dit bepaald de aandacht van het college heeft. Hierna wordt de begrooting met alg. stemmen on veranderd vastgesteld. De begrooting van het OPENBAAR SLACHTHUIS wordt met alg. stemmen onveranderd vastgesteld. De Voorzitter stelt dan aan de orde de GEMEENTE- BEGROOTING en stelt voor deze per pagina te be handelen. Als dat te vlug gaat, hoort hij dat graag. Gewone dienst. Uitgaven. Volgnos. 187 t/m 193 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 194. Jaarwedde van den archivaris f 4.776—. De heer Heerma van Voss zou gaarne willen weten, hoe B. en W. mogelijkheden zien van een spoedige aanstelling van een nieuwen gemeente-archivaris, voor al omdat bekend is, dat er zeer weinig archief-ambte naren der le klasse zijn en in de tweede plaats omdat de detacheering van den provincialen ambtenaar reeds zeer lang geduurd heeft; Ged. St. zijn zeer welwillend geweest. Daar zal echter wel zoo gauw mogelijk een eind aan moeten komen. De heer Geerts (weth.) merkt op, dat volgens ver ordening een archivaris niet het salaris mag verdienen dat thans voorgesteld is. Voor het vastgestelde salaris was echter geen behoorlijke archivaris te krijgen en toen is voorgesteld dat salaris te verhoogen. De toe stemming is nog niet afgekomen, zoodat ook de benoe ming nog niet kan plaats hebben. Volgnos. 194 t/m 213 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 214. Verteringen ten behoeve van de bu reaux van stemopnemingmemorie. De heer Vellenga merkt op, dat over dit punt een vraag is gekomen in de sectievergadering, die in het rapport grootendeels is beantwoord. Spr. meent, dat hij het college niet behoeft te vertellen, dat mogelijk eerder verkiezingen komen dan normaal het geval zou Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 37 zijn en vooral hierom wil hij op presentiegeld aandrin gen, omdat het een eisch van de democratie lijkt. Deze werkzaamheden worden meestal uitgevoerd door ge- pensionneerde onderwijzers; het lijkt spr. democratisch, dat uit alle lagen der bevolking menschen daaraan deel moeten kunnen nemen. De Voorzitter zegt, dat in de M.v.A. op de gegeven wijze antwoord is gegeven, omdat heelemaal niet vast stond, dat ten laste van deze begrooting verkiezingen zouden worden gehouden en dus een gedachtenwisse- ling over het presentiegeld volkomen theoretisch zou kunnen zijn. Dat is op zichzelf geen bezwaar, maar het is ook twijfelachtig, of de bekende noodlijdendheids- voorwaarden ook in dit opzicht geen hinderpaal zouden vormen. Daarom hebben B. en W. dit uitgesteld tot er werkelijk verkiezingen zullen worden gehouden. Volgnos. 214 t/m 218 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 219. Rechtskundige of andere adviezen memorie. Het op de vraag bij dezen post in het sectierapport gegeven antwoord moge, aldus de heer Wiersma, for- j meel volkomen juist zijn, maar naar mijn meening zal iemand, die onder de bepalingen van eenige zuivering is gevallen en daar niet zonder kleerscheuren door is kunnen komen, toch eigenlijk ook niet op moeten treden als raadsman der gemeente. Spr. gelooft niet, dat men om dien eenen man als raadsman verlegen is; er zullen er genoeg zijn, die bereid zijn als raadsman op te treden. De Voorzitter wijst erop, dat de aanwijzing van een raadsman tenslotte een taak is van B. en W. Wel wil hij zeggen met het hier opgemerkte rekening te willen houden, maar dat houdt niet in opvolgen van wat de heer Wiersma in dezen heeft gezegd. Volgnos. 219 t/m 228 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 229. Wachtgeldenf 9.786, De heer Leijenaar wil hier een enkele opmerking maken, omdat hieronder een geval ressorteert, waar over uit den aard der zaak hier en daar klanken worden vernomen. Men maakt dan vaak een vergissing in zoo verre, dat wij niet een uitspraak naar een of anderen kant zouden kunnen doen. Het is het geval van onzen vroegeren gemeentesecretaris, waarvoor een wachtgeld was uitgetrokken tot 1958 toe tot een vrij hoog bedrag. Men maakt vaak een vergelijking met andere gevallen en voelt dan eenige onrechtvaardigheid. Het eenige dat spr. wil doen, is B. en W. te vragen alle aandacht eraan te besteden, wanneer de mogelijkheid bestaat, dat andere werkzaamheden worden verricht en dat dan wordt toegezien of de noodige aftrek noodzakelijk is. De Voorzitter wijst erop, dat dit bedrag vanwege den Minister is vastgesteld. Hij weet niet precies hoeveel; over dezen post is in het sectieverslag niets vermeld. Het college zal in elk geval deze kwestie nader bekij ken. Hij veronderstelt echter dat de heer Leijenaar weet hoe moeilijk het in de praktijk is rekening te houden met inkomsten, die mogelijk voor aftrek in aanmerking komen. Meer kan spr. er op het oogenblik moeilijk van zeggen. Volgnos. 229 t/m 251 worden onveranderd vastge steld. Bij Hoofdstuk 111 zegt de Voorzitter, dat bij de alge- meene beschouwingen een aantal opmerkingen is ge maakt, die hij het beste, voor zoover mogelijk, nu meent te kunnen beantwoorden. Die opmerkingen betroffen in hoofdzaak de grootte van de uitgetrokken bedragen voor politie en brandweer. De heer Posthuma heeft zijn ongerustheid over die grootte uitgesproken en daarbij gezegd, dat de politie is opgevoerd van honderd man voor den oorlog tot 180 man nu. De cijfers zijn niet heelemaal juist. Volgens de begrooting waren er in 1940 114 man; wel waren er 100 agenten, maar spr. veronderstelt, dat de heer Posthuma het kader bij zijn optelling weggelaten heeft. Het inwonertal was toen ruim 54.000. Als men dus nu rekent, dat de ge meente volgens de laatste officieele cijfers (de werke lijke zullen nog hooger liggen) ruim 74.000 inwoners heeft en dat het grondgebied aanmerkelijk is uitgebreid, dat wij een oorlog hebben gehad met een grooten na sleep van toegenomen misdadigheid en tuchteloosheid, dan is het tegenwoordige aantal van 187 toch niet zoo ver buiten alle verhoudingen. Dit aantal is in maximum vastgesteld door den Minister en ook het salaris is door den Minister vastgesteld. Dus aan dezen salarispost valt niet te tornen, tenzij men van meening is een mee ning die trouwens in de eerste plaats bij den burge meester berust, die daarvoor competent is dat bij dit corps niet de maximale sterkte moet worden aange houden. Op het oogenblik wordt die ook inderdaad niet aangehouden, hoewel de begrooting wel geraamd is naar de maximale sterkte. Op het oogenblik is het aantal agenten nog 20 minder. Of hij tenslotte niet zal overgaan tot aanstelling van het maximum-aantal, weet spr. niet, waarschijnlijk wel. Als hij kennis neemt van de dagelijksche politierapporten, weet hij niet of hij verantwoord zou zijn door niet naar de maximumsterkte te streven. Betreffende de opmerking van den heer Posthuma over de mutaties zegt spr., dat deze wel met hem eens zal zijn, dat het moeilijk of onmogelijk is om in een vergadering als deze over personeelsvragen, zooals die hier door hem zijn aangeduid, een discussie in het open baar te houden. Hij wil hem alleen verzekeren, dat hij bij voortduring streeft naar de best mogelijke samen stelling van het politiecorps. Wat de verdere uitgaven voor de politie betreft, vindt men in de toelichting op de begrooting een spe cificatie. Spr. zou niet weten, zonder dat concrete vra gen worden gesteld, wat hij daarover nader moet mede- deelen. Naar zijn meening zijn deze uitgaven verant woord en gelooft hij niet, dat het juist zou zijn in dit opzicht lager te ramen. In de gegeven omstandigheden moet gestreefd worden naar een politiecorps, dat vol komen berekend is voor zijn taak. Bij de brandweer ligt de zaak ongeveer hetzelfde. De heer Posthuma heeft gevraagd of het niet mogelijk zou zijn terug te keeren tot het systeem van den brand weer van voor den oorlog, omdat het toen veel goed- kooper was. Inderdaad was dat het geval. Dit systeem van voor den oorlog was toch bijna geheel het systeem van de politiebrandweer. De hoofdtaak berustte bij de politie. Daarbij was een vaste kern van een klein aantal menschen, die in de buurt er omheen woonden en gewoonlijk onmiddellijk beschikbaar waren als chauf feur of iets dergelijks voor het eerste uitrukken. Om dat geval heen (politie plus vaste kern) zaten de secties met hun vrijwillige brandweer. Na den oorlog is uit den oorlogstijd overgebleven een vaste kern van be roepsbrandweer. De politie heeft tot dusverre geen taak, maar de vrijwillige brandweer, verdeeld in 4 secties als voor den oorlog, is blijven bestaan. Terug keer tot het systeem van voor den oorlog wordt be paald niet door den Minister gewenscht; die verwerpt de instelling van een z.g. politiebrandweer. Dat is dus op zichzelf al niet mogelijk, gesteld al, dat het technisch mogelijk was om met dit corps tot hetzelfde systeem terug te keeren. Het systeem van spr. is wel (en deze meening wordt gedeeld door het bestuur van de brandweer) om de uit den oorlog overgebleven vaste kern van beroepsmenschen te reduceeren tot een zoo klein mogelijk aantal. Inplaats van 24 zal minimaal kunnen worden volstaan met 12 brandwachten plus 2 officieren. Daartegenover zal aanvulling uit het politie corps noodzakelijk zijn. wat als aanvulling ook wel mogelijk zal zijn; de Minister kent wel de zgn. plicht-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 14