a 4* 40 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. ceeren. Dat zal niet de helft in de uitgaven schelen, omdat, wanneer men aan het blijvend gedeelte hooger eischen gaat stellen van vakbekwaamheid, dat in de salarieering tot uiting moet komen, terwijl de salari- eering, zooals die nu is, niet is te handhaven. Er zal wel eenige bezuiniging kunnen plaats vinden door de beroepskern kleiner te maken, maar veel zal men er zich niet van kunnen voorstellen. Volgnos. 252 t/m 273 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 274. Kosten van bijzondere verkeersmaatre gelen 5.440, De heer Schalkwijk wil opmerken, dat er een maat regel is die op den Noordersingel en de Spanjaardslaan het verkeer tegen elkaar in brengt; uit de Spanjaards laan komende in de richting Harlingen beweegt men zich tegen het verkeer in de Pelikaanstraat in. Spr. wil vragen of het niet mogelijk is door de ronding op den Noordersingel het verkeer in tweeën te deelen. De Voorzitter geeft toe, dat de verkeersregeling niet ideaal is, doch zij is beter dan ze was. De toestand was vroeger zoo, dat men, van den Noordersingel komende, tegen het naar de Spanjaardslaan teruggaande verkeer opging. Maar hij zal de opmerking in gedachten houden en nader bespreken. Volgnos. 274 t/m 277 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 278. Subsidie aan het Centraal Comité voor uitzending van kinderen naar buiten f 2.950, De heer Beuving had in de sectievergadering punt 278 aan de orde gesteld. Z.i. moest deze post worden verhoogd, omdat er behoefte bestaat meer kinderen naar buiten te zenden. Het is hem niet recht duidelijk, wat in het antwoord wordt bedoeld met de opmerking, dat ingevolge de voorwaarden, die aan steunbehoevende gemeenten zijn gesteld, niet meer verstrekt mag worden dan 0,25 per kind per dag in de zomermaanden en 0,50 per dag in de wintermaanden. Hij begrijpt hieruit, dat het subsidie niet meer mag bedragen dan 0,25 per kind per dag. Is het dan niet mogelijk, door het subsidie te verhoogen, het aantal kinderen, dat kan worden uit gezonden, te verhoogen? In het antwoord staat ook. dat het bekend is, dat het Landelijk Comité pogingen aan wendt tot verhooging van deze normen. Mocht het blijken, dat de raming van dezen post naar de huidige normen dan wel door verhooging daarvan niet vol doende is, dan kan zij zonder meer verhoogd worden. Als blijkt, dat dat Landelijk Comité vergunning krijgt, moet dat dan nog behandeld worden of kan het sub sidie door B. en W. zonder meer worden verhoogd? De heer Geerts (weth.) meende, dat de vraag vol doende was beantwoord. Op grond van de gegevens van vorige jaren hebben B. en W. gemeend aan dit bedrag genoeg te hebben. Maar indien mocht blijken, dat er meer kinderen in aanmerking komen, dan zal het college zeker komen met het voorstel om dezen post te verhoogen. De hoogte van dezen post bepaalt niet het aantal kinderen, dat wordt uitgezonden. Dat wordt bepaald door de behoefte. Volgnos. 278 t/m 310 worden onveranderd vastge steld. Volgno. 311. Kosten van de gemeentelijke bemoeiin gen inzake de woningverdeeling f 13.000,—. De heer V. d. Schaaf merkt op, dat de kwestie van de verdeeling van woonruimte de burgerij van onzen tijd in ernstige mate beroert. Daar is z.i. alle reden voor. Het eigen huis is een van de groote rechtsgoederen, die wij gelukkig in ons land hébben en ingrijpen daarin wordt als zeer ernstig gevoeld. Nu is die materie ge regeld in het besluit Vordering Woonruimte, dat aan :-aa den burgemeester een zekere bevoegdheid toekent, en voor een ander deel in de gemeentelijke verordening Verdeeling Woonruimte. Het eerste deel kan hier moeilijk in discussie worden genomen. De raad is daar bij overgelaten aan de welwillendheid van den burge meester, die ons zelden heeft teleurgesteld als wij op zijn welwillendheid een beroep deden. Over de toe passing van de gemeentelijke verordening kan in deze vergadering wel iets worden gezegd. Omdat hij aan neemt, dat in het college van B. en W. deze twee ver ordeningen gecoördineerd worden toegepast, ligt het z.i. voor de hand, dat men deze materie als één geheel kan beschouwen. Hiermede wordt het terrein van het administratief recht betreden, niet van het burgerlijk recht, waarin ieder zijn vermeende rechten aan het oor deel van den rechter kan onderwerpen. De burgerij is onderworpen aan het administratieve apparaat. De administratie stelt zich zekere richtlijnen; spr. neemt aan, dat niet een serie incidenteele beslissingen wordt genomen, maar dat er richtlijnen zijn, zij het, dat die niet zijn gepubliceerd. Hierover wil hij graag in deze ver gadering van den wethouder iets hooren. In de sectie vergadering heeft spr. dit ook aan de orde gesteld en daarop een z.i. poover antwoord gekregen. Het ant woord was zeer poover, omdat de vraag nog pooverder was gesteld. In de sectie is de vraag duidelijker gesteld; doordat zij onduidelijk in het verslag is gekomen, kon het college er ook geen houvast aan krijgen. Spr. wil gaarne weten, of er bepaalde beginselen zijn, die bij deze verordening worden toegepast en zoo ja, welke dat zijn. Hij zou zich kunnen indenken, dat men het volgende systeem aanneemt (dat naar hij meent in Finland wordt toegepast): één persoon één kamer, of eigenlijk: zooveel kamers, dan zooveel personen in een huis. (Men fluistert, dat dit in Duitschland is: één kamer 10 personen, maar daarvoor zijn het dan ook Duitschers). Is dat een principe, dat hier wordt aan gehouden of niet? Spr. vraagt dit om wijs te worden en misschien voor de burgerij iets naar boven te halen. Wordt bij de toepassing een zekere leeftijdsgrens aan genomen? Spr. zou zich kunnen voorstellen, dat iemand, die op 18-jarigen leeftijd huwt, niet in aanmerking komt voor vordering van woonruimte. Wanneer zulke men- schen willen trouwen (wat de wet hun overigens niet verbiedt), dan is dat een last die op de familie behoort te drukken. Spr. gelooft, dat het onredelijk is menschen beneden een zekeren leeftijd, bijv. 20 jaar, bij menschen van bijv. 60 jaar in te plaatsen. Is er ook een grens, bijv. de 80-jarige leeftijd? Stel het geval van men schen, die in vroeger jaren gedroomd hebben van een rustigen ouden dag en die nu een huis bewonen, dat inderdaad iets aan den royalen kant is, waar mis schien nog één persoon bij in zou kunnen wonen, houdt men in een dergelijk geval halt bij een zekeren leeftijd om aan die menschen hun ouden dag niet te vergallen? Wij hebben verder wel een democratische maatschappij, maar met eenigen goeden wil kan men toch ver schillende milieu's onderscheiden; wordt er nu de hand aan gehouden, dat men bij een bepaald milieu iemand plaatst uit een overeenkomstig milieu, zoodat alleen al het feit, dat menschen tot verschillende categorieën behooren, niet een aanleiding zou kunnen geven tot conflicten? Dergelijke vragen zou spr. gaarne zien be antwoord, waarbij dan nog andere opmerkingen ge maakt kunnen worden, die de wethouder ter zake die nende acht. Hij gelooft, dat een eenigszins duidelijke uiteenzetting de burgerij wel zou bevredigen, zoodat daardoor ook op dat punt een zekere ongerustheid zou kunnen worden weggenomen, omdat in deze stad niet altijd het gevoel bestaat, dat deze zaak rechtvaardig wordt behandeld. Men voelt dat althans zoo. Spr. is de eerste om aan te nemen, dat de betrokken ambte naren hun best doen, doch een onmenschelijke taak hebben, maar gelooft, dat een zekere openhartigheid de gemoederen zou kunnen stillen. Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 41 De heer Tiekstra kan wat de heer V. d. Schaaf heeft gezegd, voor het grootste deel onderschrijven. Het is volgens spr. goed, dat het Leeuwarder publiek eens bekend wordt met de normen, die aan de herverdeeling van de woonruimte ten grondslag liggen. Dit is natuur lijk een probleem, dat de gemoederen ernstig bezig houdt en dat, naast bouwen, ook om een oplossing vraagt. Het moet dus met de uiterste voorzichtigheid worden gehanteerd. Spr. kan zich voorstellen, dat de menschen, wier huizen voor inwoning worden aange wezen, al hun bezwaren naar voren brengen; bezwaren, soms gegrond, in heel veel gevallen geforceerd; hij kan zich niet voorstellen, dat het gemeentebestuur voor die bezwaren uit den weg zal gaan. Hij veronderstelt, dat anderen, die niet over woonruimte hebben te beschik ken, de zaak ook wel eens te licht opnemen en meenen, dat zij op grond van het tekort aan woonruimte auto matisch aanspraak kunnen maken op de overtollige woonruimte. De twee groepen moeten echter volgens spr. begrip hebben voor eikaars situatie. Hij herinnert er verder aan, dat hier al eens de suggestie is gegeven, of het niet belangrijk zou zijn als de betreffende wet houder eens een persconferentie hield en daarin een volledig overzicht gaf van dezen stand van zaken, op dat elke critiek een welwillend woord vindt en daar naast het publiek wordt ingelicht. De heer V. d. Veen acht het woningprobleem in het huidige stadium onoplosbaar. Naar zijn gevoel moet men wel heel zware argumenten hebben om iemand te dwingen andere menschen in zijn woning op te nemen en daar is op het oogenblik niets aan te doen; het zal moeten gebeuren. Maar inderdaad is het z.i. zoo, dat de publieke opinie hier in het algemeen ontevreden is, wat wel niet anders kan. Spr. zou aan de vragen van den heer v. d. Schaaf er een willen toevoegen, nl. of reke ning wordt gehouden met die gezinnen, waar kinderen om een of andere reden uit huis zijn en met vacantie thuis komen; dat kunnen belangrijke tijden zijn en spr. zou het onjuist vinden wanneer het door een onjuiste toepassing van de verordening onmogelijk zou zijn, dat die kinderen dan thuis zijn. Verder is hem bekend, dat de procureur-generaal bezig is te trachten in Groningen woonruimte te vinden, wat, naar het hem wil voorkomen, voor Leeuwarden niet juist zou zijn. Hij wil graag vernemen of dit een geval is, dat met voorrang zal worden behandeld of dat deze gevallen niet zoo belangrijk worden geacht. De heer W. C. Dijkstra (weth.) herinnert er aan, dat een paar maanden geleden deze aangelegenheid vrij uitvoerig in den raad is behandeld. Hij doet dit ook naar aanleiding van de opmerking van den heer Tiek stra, die terugkomt op de beraadslagingen van toen met de vraag, waarom de pers niet bijeengeroepen wordt om over deze materie een ander te spuien. Spr. heeft met die pers contact gehad. De Leeuw. Courant heeft zeer uitvoerig geschreven n.a.v. de hier gehouden de batten. Andere couranten ook. Een conferentie is dus moeilijk, wil men niet in herhalingen vervallen. Over het algemeen is hij het met de sprekers eens, wanneer zij zeggen, dat dit een hoogst ernstige aangelegenheid blijft. Dat is het stellig en zij, die met de uitvoering zijn belast, zijn daar, meer dan wie ook, van doordrongen; maar ook onaangename taken moeten worden verricht. Dit geval moet worden geregeld voor zoover dat mo gelijk is, door den wethouder in kwestie, wat geen dankbare taak is, doch alleen maar geschikt om impo pulariteit te oogsten. Het is welhaast onmogelijk dit zoo te regelen, dat van eenige tevredenheid sprake kan zijn. Daarom verrast hem de mededeeling niet, dat de kwes tie van de woningverdeeling de menschen bezig houdt en dat ook nu nog ontevredenheid over den gang van zaken bestaat. Dat zal wel net zoolang het geval blijven als met dit bijltje moet worden gehakt. Welk systeem past men in Leeuwarden toe? Dat van Finland of dat van Duitschland? Geen van beide, aldus spr., omdat wij niet decreteeren: per inwoner zooveel vertrekken, maar omdat wij ons plaatsen op de werkelijkheid, dat de benedenkamers ter beschikking van de bewoners moeten blijven. Elders in het land doet men dat niet steeds; daar redeneert men wel met kamers en zegt men wel; Plaats dan dengene die inwoning moet hebben in de voorkamer en dengene die bij hem moet zijn in de achterkamer. Dat zal echter volgens spr. tot de grootst mogelijke onvrijheid leiden in Leeuwarden; schuifdeu ren zijn niet isoleerend. Vanaf den aanvang dus heeft men zich op het standpunt gesteld, dat de benedenver dieping moet blijven ter beschikking van de bewoners. Daarnaast wordt nagegaan hoeveel slaapkamers die op de tweede verdieping noodig hebben. Daarbij wordt gerekend voor man en vrouw op één kamer, en voor kinderen, als zij jong zijn, één, als zij ouder zijn ieder één. Dan wordt vastgesteld hoeveel ruimte overblijft. Dat wordt gedaan door controleurs, die niets anders doen. Spr. krijgt een kaart met opgave van de vertrek ken, die naar hun meening voor verdeeling door de gemeente in aanmerking komen. Een dergelijk rapport passeert den dienst en komt daarna in de commissie, die hieromtrent advies heeft uit te brengen aan B. en W. Dit is de adviescommissie, die eiken Dinsdag bij eenkomt. Deze heeft een tweeledige taak: aan den eenen kant beoordeeling van wat te vorderen is, aan den anderen kant van de gevallen, die voor inwoning in aanmerking komen. Als het de commissie is gepasseerd, dan komt het bij B. en W., waar stuk voor stuk elk geval nog eens wordt bekeken. Daarna volgt het fiat en wordt het verder ter uitvoerinq doorqeqeven aan den dienst. Niet elk paar, dat op een luwen lentedag lust krijgt te trouwen, wordt in een woning geplaatst. Misschien is dat in den aanvang wel het geval geweest, maar op een gegeven oogenblik heeft men de draagwijdte hier van goed kunnen zien en daarbij kunnen vaststellen, dat met dezen maatregel helaas den ouden dag van menig oud paar verduisterd. Spr. is zich dat bewust; dat geldt voor het gansche college. Als er menschen zijn, die jaren lang geploeterd hebben om een rustigen ouden dag te krijgen, missen zij aanpassingsvermogen en inwoning is in dit geval een ramp. Spr. heeft dus al geruimen tijd geleden gezegd, dat het niet aangaat dergelijke menschen te belasten met twee jongelui, die op twintigjarigen leeftijd willen gaan trouwen. Sinds dien gaat men tot 25 jaar. (Natuurlijk komt het voor, dat bijv. de een 27 en de ander 24 is). Er is ook gevraagd, aldus spr.: Wat doet U, wet houder of college, met menschen, die oud zijn? Dat is minder eenvoudig. Men kan nl. gevallen hebben van een 70-jarige, waarbij inwoning niet geoorloofd is, en bij een 80-jarige wel, wanneer men de passende menschen uit zoekt. Als dergelijke menschen komen, wordt hun geval meestal aan den dokter voorgelegd, die niet alleen den lichamelijken toestand beoordeelt, maar in het algemeen de situatie thuis. Hier raakt spr. een zaak, die momen teel niet goed loopt; die controles functioneeren niet goed. Als dergelijke verzoeken binnenkomen, mag men verwachten, dat die controle vlug wordt geregeld. Zoo moet het zijn, maar zoo is het niet. Wel is nu als gedragslijn aangenomen, dat in die dubieuze gevallen, waarin controle noodig is en niet wordt uitgevoerd, de inwoning niet wordt doorgezet. In verband met de opmerking over het milieu wil spr. hier nog eens een mededeeling doen, waarmede men blijkens de uitingen in het algemeen niet op de hoogte is. Het is den raad en het publiek niet voldoende be kend, dat iedereen, die menschen bij zich in moet heb ben, 14 dagen lang gelegenheid krijgt die zelf aan te wijzen. Hij krijgt de mededeeling, dat hem 14 dagen gelegenheid wordt gegeven candidaten te kiezen, Nu is de vraag: hoe kan zoo'n man binnen 14 dagen men schen zoeken? De praktijk heeft volgens spr. geleerd,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 16