12 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. voor de uitkeering toen 5.000,hooger was dan nu aangevraagd is? De heer W. C. Dijkstra (weth.) merkt op, dat inder daad in het komende jaar lagere uitgaven worden ver wacht, eenerzijds tengevolge van een andere wijze van boeking, anderzijds omdat in bepaalde gevallen een andere geneesrichting zal worden gezocht. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. sub b. Sub c. De heer V. d. Vlerk wil een enkele opmerking maken over de verbazend groote stijging in de vaste lasten, naar hij meent een verschil van 8500,Z.i. is van dit punt eenige verklaring gewenscht. In de tweede plaats vraagt hij, hoe het komt, dat het salaris van de linnenmoeder, uitgetrokken op 3110,zoo geweldig uitloopt boven de andere salarissen. In verband met de salarieering zou hij ook gaarne weten, of de krachten, die daar werken, (hulp keuken, naai-juffrouw, kleer maker) intern zijn. De heer Geerts (weth.) zou niet weten, waar hij op dit moment deze détails moet vinden. De Voorzitter heeft een rapport over de financieele positie, waaruit de eerste vraag wel te beantwoorden is. Die meerdere uitgaven vinden haar oorzaak in de prijsstijging van voeding, kleeding, vuur en licht, aan schaffing meubilair en onderhoud gebouwen. In de tweede plaats is het personeel nu niet meer tot dezelfde taak bereid tegen dezelfde belooning. Dat is dus een algemeen antwoord op de algemeene eerste vraag. Als de heer V. d. Vlerk, voordat de begrooting wordt vastgesteld, prijs stelt nader in te gaan op de andere vragen, die détails betreffen, wil spr. voor stellen de behandeling aan te houden tot 's middags of tot den volgenden dag. De heer V. d. Vlerk heeft natuurlijk de toelichting ook gelezen, maar die bevredigt hem niet heelemaal, omdat het verschil zoo enorm groot is in vergelijking met de salarissen en vaste lasten, die voor een paar jaar werden uitgekeerd. Op voorstel van den Voorzitter wordt vervolgens besloten dit punt aan te houden tot 's middags en, mocht onverhoopt de behandeling dezen dag niet ge reed komen, eventueel tot den volgenden dag. Punt 4 (bijl. nos. 120 van 1946 en 15 en 8 van 1947). ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. De heer Beuving heeft het woord gevraagd om een korte beschouwing te mogen houden. Allereerst wil spr.'s fractie haar vreugde uitdrukken over het feit, dat het nu weer mogelijk is, na jaren van fascistische onderdrukking, op normale wijze de begrooting in dezen raad te behandelen. Minder vreugdevol is echter het ongedekte tekort van bijna 2 millioen op deze begrooting. Hieruit blijkt wel, dat herziening van de financieele verhouding tus- schen Rijk en Gemeenten een zaak van groote urgentie is. De Gem.besturen dienen sterken aandrang uit te oefenen in deze richting, opdat de door de Ministers van Financiën en Binnenlandsche Zaken ingestelde commissie van onderzoek den grootsten spoed betrachte. De noodlijdendheid der gemeenten mag niet tengevolge hebben, dat de opbouw en de sociale voorzieningen der werkers stagneeren, want opbouw en herstel zijn in belangrijke mate afhankelijk van de productie-capaciteit van het werkende volk. Voorwaarden zijn: koopkrachtverhooging en beheer- sching der prijzen. Aan deze voorwaarden wordt niet, of in onvoldoende mate voldaan, mede als gevolg van de enorme militaire uitgaven, die als een looden last op ons volk drukken. Wij weten, dat de taak van de Gem.besturen onder de huidige verhoudingen een zeer zware taak is. Meer dan ooit loopt, naar sprekers meening, de scheidingslijn in ons politieke leven dwars door de machten van het behoud en de vooruitstrevende groe peeringen. Welnu, spr. verwacht van dit, in meerderheid socia listische college, een vooruitstrevende gemeentepolitiek. De comm. fractie stelt er prijs op te verklaren, dat zij hierin in constructieven zin wenscht mede te werken. Het gemeentebelang eischt samenwerking, juist van die krachten, welke gedragen worden door de socialis tische beginselen. Denkt men echter het stuwende deel te kunnen uit sluiten, dan zal spr. hiertegen ten scherpste stelling nemen. Het grootste en meest schrijnende probleem, ook voor deze gemeente, is ongetwijfeld de volkshuisvesting. Spr. weet, dat de bouw van nieuwe woningen voorloopig slechts in beperkte mate mogelijk is, doch verwacht in dit begrootingsjaar het vorderen van woonruimte, voor al daar, waar deze ruimte in groote mate aanwezig is. Ten slotte wil hij deze korte beschouwing besluiten met een woord van dank aan het college, voor het feit. dat het dit jaar een begin maakt met de opruiming van krotwoningen. De heer Posthuma gelooft, dat het alleszins geoor loofd is om bij de behandeling van deze begrooting eenigszins uitvoerige algemeene beschouwingen te hou den, en wel om drie redenen: in de eerste plaats, omdat dit de eerste begrootingsbehandeling is na de verkie zingen, dan omdat het de eerste begrootingsbehandeling is in een raad, die weer zijn volledige wettige bevoegd heid bezit en tenslotte omdat het de eerste begrootings behandeling is, waaraan de Partij van den Arbeid als fractie in den raad deelneemt. Spr. wil over het laatste punt eerst iets zeggen en merkt dan op, dat reeds vóór den oorlog, maar vooral gedurende den oorlog door tal van menschen pogingen zijn ondernomen om te komen tot een kleiner aantal politieke partijen. Men achtte het groote aantal dier partijen een belemmering voor de goede werking van het politiek systeem en men meende, dat de verschil len in de politieke partijen dikwijls niet reëel genoeg waren om gescheiden op te trekken. In gijzelaars- en andere kampen heeft men reeds tijdens den oorlog voor bereidingen getroffen, zoodat onmiddellijk na den oor log de eenheidsstrevingen duidelijk naar voren kwamen. Er waren er eigenlijk twee, althans twee van groote lijn. De eerste was, dat menschen samen wilden stap pen. die eenzelfde godsdienstige belijdenis hadden, en de andere was, dat menschen bij elkander wilden gaan, die eenzelfde politiek doel hadden. Spr. wil hierover niet breed uitweiden, maar constateeren, dat het eerste doel is mislukt; van de zijde van hen, die godsdienstig gelijk denken, zijn niet minder partijen gekomen. De daar ondernomen eenheidspoging is mislukt, omdat het niet mogelijk bleek, staande op één godsdienstige basis, op éénzelfde doel af te gaan. Het is duidelijk geworden, dat, hoewel men staat op één belijdenis en de dingen beziet vanaf één standpunt, de doeleinden zoo ver schillen, dat samen optrekken niet mogelijk is. Men kan zich daarover verheugen en men kan het betreuren. Spr. wil geen oordeel uiten, doch alleen constateeren, dat de feiten uitwijzen, dat deze poging is mislukt. Zelfs is het te zien in dezen raad, waar lange jaren de A.R. en de C.H. als één rechts-protestantsche raadsfractie samen optrokken en waar nu de verscheidenheid cus- schen A.R. en C.H. is teruggekomen. De tweede poging (samengaan tot het bereiken van één doel), was eigenlijk veel riskanter, omdat dat doel bereikt moest worden vanuit verschillende geloofsover tuigingen, vanuit verschillende levensbeschouwingen. Die poging is aanvankelijk gelukt. Ongeveer een jaar Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 13 geleden heeft die poging vorm gevonden in de Partij van den Arbeid en heeft men gezien, dat daar menschen van allerlei levensbeschouwing, kerkelijk en niet-ker- kelijk, godsdienstig en niet-godsdienstig, katholiek en protestant, elkander hebben gevonden in één partij om te streven naar één doel. Deze poging is gelukt en spr. moet dus vaststellen, dat gebleken is het niet kunnen samen optrekken vanuit één uitgangspunt, maar wel, dat menschen van allerlei levensopvatting tezamen kunnen najagen één doel. Nu kan spr. zich voorstellen, dat men de vraag zal stellen, of het zeker is, dat dit zoo zal blijven. Hij wil daarop antwoorden, dat men niet in de toekomst kan zien, maar dat het jaar, waarin nu gewerkt is, zeer moedgevend is. Spr. heeft de hoop en de verwachting, dat de P.v.d.A. zal slagen én in haar organisatie èn in de samenwerking van de deelen, omdat de voorstellen daar niet worden bezien vanuit één hoek, maar ook worden getoetst zoowel door leden van de partij die be- hooren tot het Katholiek werkverband als door leden die behooren tot het Protestantsch-Christelijk werkverband. En alleen dat komt naar voren, wat door alle groepen als juist is bevonden. Spr. weet niet, of de P.v.d.A. in de toekomst zal slagen, maar wil opmerken, dat een politieke organisatie geen eeuwigheidsgegeven is. Het is geen kerk, waar men door belijdenis en belofte lid van wordt; het is slechts een middel om het doel te bereiken. En om spr. kan het middel, als het niet meer tot het doel kan leiden, wel verdwijnen. Wat wil nu de P.v.d.A. t.o.v. de gemeentepolitiek? Spr. wil daar straks nog even op terug komen. Hij zegt dit opzettelijk zoo, omdat men van hem niet ver wacht (en dat ook niet zou toestaan), dat hij een uit eenzetting van de geheele politiek van de P.v.d. A. zou geven. Hij wil nu eerst iets zeggen over de positie van den raad. Hij heeft zoopas gezegd, dat dit de eerste raad is, die een wettige raad kon zijn, en wil herinneren aan art. 145 van de Grondwet, dat aldus begint: ,,Aan het hoofd der gemeente staat een RaadArt. 144 zegt: ,,De samenstelling, inrichting en bevoegdheid der gemeentebesturen worden door de wet geregeld In art. 1 van de Gemeentewet staat: ,,Het bestuur van elke gemeente bestaat uit een Raad, Burgemeester en Wethouders en den burgemeester." Hier kan dus geen sprake zijn van eenig misverstand. Aan het hoofd van een gemeente staat een raad. Dat is grondwettelijk vast gelegd. Het gemeentebestuur wordt gevormd door den raad, B. en W. en den burgemeester. Wat is dit nu niet? Dit is niet, dat de Minister van B.Z. aan het hoofd van de gemeente staat, noch die van Financiën, noch die van den Wederopbouw, noch een combinatie daarvan, noch het college van Gedeputeerde Staten, en nog veel minder de ambtenaren van die ministeries of van het Provinciehuis. Aan het hoofd van de gemeente staat een raad! Spr. wil dat met grooten nadruk zeggen, omdat het z.i. hoog tijd is, dat dit uitgesproken wordt. Het is zoo, dat van bovenaf tal van zaken worden geregeld, die door den raad zelf zouden moeten worden geregeld. Spr. wil daarover niet uitweiden en slechts een paar dingen noemen: geldmiddelen, politie, brandweer, de salarieering van gemeentepersoneel, woningvoorziening, alle zeer belangrijke zaken en waar de raad iets over heeft te zeggen. Daarnaast is er een reeks van voorschriften opgesteld, o.m. tijdens de Duit- sche bezetting en behouden tot op dit oogenblik, die zoowel den raad als B. en W. aan allerlei bepalingen binden en waardoor de werkelijke bevoegdheid van de raad sterk in het gedrang is gekomen. Al die voor schriften zijn gegeven, omdat wij noodlijdend zijn. Als spr. denkt aan die noodlijdendheid, moet hij onwille keurig terugdenken aan zijn jeugd en aan de Vrijdag avonden in zijn woonplaats. Dan ziet hij de arme men schen weer loopen naar den „armenkamer"; zij ont vingen daar een vierpondsroggebrood en twee kwartjes. Daarmee konden zij naar huis gaan. Daarbij ontvingen ze ook tal van nuttige wenken en raadgevingen, tal van opmerkingen, dat zij „zuinig" moesten zijn, dat zij het gegevene nuttig moesten besteden. Dat is „noodlijdend heid". In die conditie, aldus spr., verkeeren wij. Hij wil de vraag: „Is die noodlijdendheid de schuld van de gemeente Leeuwarden, de schuld van het gemeente bestuur?" met groote stelligheid ontkennen. Dit is in de sectievergadering besproken en in het verslag tot uiting gekomen. Een enkele blik toont aan, dat de schuldpositie van Leeuwarden gunstig is: tegenover de schulden staan bezittingen van zeer beduidende waarde. Wat betreft de begrootingstekorten geeft spr. toe, dat als men deze samentelt tot 1945 en dan krijgt een bedrag van 1 millioen zooveel, dat een vrij groot be drag is, maar hij zegt er tevens bij, dat in een normale gemeentehuishouding, zooals deze vroeger was, dit begrootingstekort niet zou zijn ontstaan. Bij wie ligt de schuld? Spr. wil enkele punten opnoe men in de eerste plaats de algemeene economische toestand van vóór den oorlog; dan het regeeringsbeleid van vóór den oorlog; de gewijzigde financieele verhou dingen; de verhoogingen van de vaste lasten, omdat die onontkoombaar zijn; en dan de oorlog zelf. Spr. stelt daaruit vast, dat de noodlijdendheid van de gemeente Leeuwarden, waardoor wij, aldus spr., zoo slecht in staat zijn onze taak als raad na te komen, niet het ge volg is van het beleid van Leeuwarden zelf. Deze dingen acht spr. ernstig, omdat, hoe minder autonomie kan worden uitgeoefend, hoe minder de gemeentenaren zich gaan interesseeren voor den arbeid van de gemeente. Dit is funest, omdat de gemeenten de democratische kernen van ons land zijn en hoe meer nu de bevolking afzijdig wordt gehouden van het gemeentebeleid, hoe minder de ideeën en krachten, die in het volk liggen, tot uiting komen en hoe meer het volk rijp wordt ge maakt voor het over zich laten komen van de dictatuur, als bijkomstige omstandigheid moet worden genoemd het feit, dat tal van menschen, die hun goede gaven via het gemeentebestuur aan de gemeenschap zouden kunnen geven, hoe langer hoe minder bereid zijn dat te doen, omdat de rol van ja-knikker hun niet ligt. Spr. wil voorts graag nog een enkel woord zeggen over andere dingen. Over het financieel aspect van de begrooting, dat het belangrijkste is, kan hij kort zijn en alleen herinneren aan wat hij bij de behan deling van de begrooting voor 1946 heeft gezegd: het is een overzicht van de uitgaven en een gedeeltelijk overzicht van de inkomsten. Het financieel aspect is zoo, dat er een tekort is, maar niemand weet hoe groot dat is. Natuurlijk moeten B. en W. zich in cijfers uit drukken, maar niemand kan met eenige zekerheid zeggen, hoe groot de inkomsten in 1947 zullen zijn. Waar dit zoo is, spreekt het vanzelf, dat de uitein delijke uitkomst van de begrooting een slag in de lucht is. Het lijkt spr. verstandig over dat begrootingstekort niet al te veel te spreken, omdat niemand weet, hoe groot het werkelijk zal zijn. B. en W. zijn actief genoeg. Zij willen de financiën opvoeren en overwegen om bepaalde rechten te verhoogen. Spr. zal met belangstelling die voorstellen afwachten, maar wil toch dit zeggen: Als het niet gelukken mag aan de rijks- regeering om andere financieele verhoudingen te schep pen dan thans het geval is en dan zoo, dat de gemeente weer eigen ruimte en armslag krijkt, zullen wij het gesukkel blijven behouden. De bedoeling van de re geering, zooals bij de begrootingsbehandeling met nadruk is gezegd, is, haar uiterste best te doen om daarin verbetering te krijgen. Spr. hoopt, dat de com missie-Oud spoedig met een afgerond geheel te voor schijn kan komen. Over de uitgaven wil hij ook niet veel zeggen en slechts op een enkele even wijzen. Hij maakt zich eenigszins ongerust over de groote uitgaven voor politie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 2