20 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. volle 100 procent belangstelling is, dat den heer Kamstra ertoe drijft, deze zaak opnieuw te bespreken; belang stelling om een zoo geschikt mogelijke oplossing bij de vorming van het college te bereiken, of dat daar ook min of meer valt te onderkennen de zucht om vast te houden aan den wethouderszetel, dien men al jaren heeft gehad, zoodat men dat hier in den gemeenteraad van Leeuwarden van die zijde al jaren lang gewoon is geweest. Spr. weet dat niet, maar wordt in die ge dachte eenigszins gesteund, doordat de heer Kamstra blijkbaar verondersteld heeft, dat de oplossing zou moeten hebben bestaan uit 2 zetels voor de Partij van den Arbeid; over de 2 andere laat hij zich niet uit, met name niet of hij meende, dat de A.R. met het oog op de getalsterkte ook eigenlijk recht hadden op een zetel in het college. Daar heeft de heer Kamstra zich niet met zooveel woorden over uitgelaten. Spr. wil, nu deze zaak ter sprake is gekomen, wel ver tellen, dat het hem op die vergadering van de fractie voorzitters niet ontgaan is, dat niet elke partij zich op het standpunt heeft gesteld, dat de A.R. op grond van 6 zetels in den raad eigenlijk recht hadden op een wet houderszetel. De P.v.d.A. en de Communisten stonden wel op dat standpunt; alleen van die partijen heeft spr. een positieve verklaring gehoord en het spijt hem, dat hij die niet heeft gehoord, althans niet met zooveel woorden, van de zijde, waarvan hij dacht, dat ze politiek tot hem in zoo nauw verband stond. De heer v. d. Vlerk interrumpeert. De heer Wiersma vervolgt dan, dat hij, als de heer v. d. Vlerk een interruptie plaatst, erop wil wijzen, dat die het is geweest, die gezegd heeft, dat men met een combinatie zou moeten komen, waarbij eigenlijk ook de Communisten recht zouden hebben op een wethou derszetel. Op een volgende interruptie van den heer v. d. Vlerk antwoordt hij, dat die dat gezegd heeft, toen hij sprak over 5 wethouderszetels, waarvan spr. had gezegd, dat dat niet mogelijk was. Spr. stelt dus vast, dat men van bepaalde zijde zich t.o.v. het recht op een zetel van de A.R. niet positief heeft uitgelaten. De heer v. d. Vlerk: ,,Wij wel". De heer Wiersma: ,,Ja, U zegt dat wel, maar ik mag constateeren, dat U, toen Zaterdags die bespreking had plaats gehad, 's Maandags daarop een bespre king heeft gevraagd met den fractie-voorzitter van de P.v.d.A. en dat U daar heeft laten uitkomen (ik moge U verwijzen naar de voorlichting van het „Vrije Volk", die naar mijn meening zeer juist en objectief was), dat het wel ietwat moeilijk zou zijn, den heer Feddema te nemen voor wethouder, maar dat van C.H.- zijde andere figuren naar voren konden worden ge bracht, waartegen men geen bezwaar zou hebben als wethouder." De heer v. d. Vlerk: ,,U liegt!" De heer Wiersma: „Ik geloof, dat de heer v. d. Vlerk actie heeft gevoerd voor een wethouder van C.H. zijde en nog voert." De heer v. d. Vlerk: „Geen letter van waar!" De heer Wiersma verwijst nogmaals naar de voor lichting in het „Vrije Volk", die hij geheel onderschrijft. Den heer Kamstra wil hij nog vragen, hoe die zich den gang van zaken verder voorstelt. Wat overbleef, was wel een zeer heterogeen gezelschap. Welke partij had hij voor dien derden wethouderszetel, of, als hij zich op het standpunt stelt: de P.v.d.A. 2 en de A.R. 1 zetel, welke van de andere partijen zou dan in aan merking moeten komen voor den vierden zetel? Het ge zelschap was zeer heterogeen, zoodat het tot op zekere hoogte spr.'s belangstelling zou hebben gehad, hoe men dat ter wereld voor elkaar had kunnen stoven. Spr. wil hier direct aan toevoegen, dat hij reeds in de vorige raadsvergadering heeft gezegd, dat de wor dingsgeschiedenis van het college hem nu juist niet, gezien de verhoudingen in den raad, de meest ideale leek, maar tegelijkertijd wilde vaststellen, dat het naar zijn meening de beste oplossing was voor de gemeente en dat men te dien opzichte is geslaagd te handelen in het belang van de gemeente Leeuwarden. Nog enkele andere ter sprake gebrachte punten ver onderstelt spr. bij het desbetreffende punt te mogen be handelen. De Voorzitter schorst thans 12.30 uur) de ver gadering tot 14.uur precies. De Voorzitter heropent te 2.uur 's namiddags de vergadering. De heer v. d. Vlerk merkt op, dat de C.H. raads fractie niet het voornemen had politiek algemeene be schouwingen te houden. Dat zij het nu wel zal doen vindt zijn oorzaak in de debatten van 's morgens. Hij zal zich echter groote beperkingen opleggen en met een zekere mate van bescheidenheid daarvan gebruik ma ken, omdat hier 3 nieuwe raadsleden een geheel nieuwe C.H. raadsfractie vertegenwoordigen. Hij had ook geen behoefte en lust om over de wethoudersverkiezingen en de daarop gevolgde verdeeling van de wethouders zetels te spreken. Hij had gedacht, dat het algemeen belang van de gemeente het meest was gebaat bij een uitsluiting van de politieke debatten, omdat hij daarin heelemaal geen gemeentebelang ziet. Hij dacht, dat in alle opzichten moest worden bevorderd een rustige sfeer in den gemeenteraad en vooral ook tusschen het college van B. en W. en de raadsleden. Hij achtte dat van groot belang, omdat er dan een sfeer wordt geschapen, waarin productief werk kan worden gedaan, en ver heugde zich er althans reeds over, dat de openhartig heid van het college van B. en "W. inderdaad de moge lijkheid schiep om elkander op verschillende punten duidelijker te leeren verstaan en zoodoende een zekere mate van eenheidsstreven ook hier in den raad tot stand te brengen. Nu komt deze begrootingsvergadering daar wel een beetje overheen. Want de C.H. fractie zou heel graag medewerken die sfeer, die wordende was, te versterken en zij zal ook niet nalaten dat ook ver der te trachten te doen. Haar hoofdopmerkingen zal zij dan ook bij de betreffende posten van de begrooting ter sprake brengen, maar naar aanleiding van het debat van 's morgens moet zij enkele dingen even recht zetten. Dat betreft in de eerste plaats haar houding t.o.v. de andere raadsfracties. Van hoeveel waarde de woorden van den heer Wiersma zijn geweest, blijkt wel uit de nuchtere opmerking, dat de C.H. raadsfractie reeds in 1939 dat verband heeft verbroken en dat er dus van een Prot.-Chr. raadsfractie als historisch geworden eenheid geen sprake was. Dat gedurende den nood- gemeenteraad de raadsleden, die toen zijn aangesteld, als raadsleden met de A.R. partij een eenheidsfractie hebben gevormd, moet aangemerkt worden als 'n nood toestand. De C.H. Unie eischt voor zich het recht op om in al de geledingen, waar zij gekozen wordt, zelf standig haar gemeenteprogramma te behandelen en uit te voeren. Niemand minder dan de heer Tilanus heeft onlangs op een vergadering deze gulden woorden uit gesproken, dat van een samensmelting van de A.R. partij en de C.H. Unie niet sprake kan zijn. De men taliteit van de C.H. en van de A.R. loopt daarvoor veel te ver uiteen. En de voorzitter van de A.R. kiesver- eeniging, waarmede spr. het genoegen had in één ver gadering te spreken, heeft gezegd: „Wat is het een geluk geweest, dat de Chr. Volkspartij niet als een eenheidspartij voor den dag is getreden, want dan zouden wij 3 Chr. partijen hebben gehad." Het aan spr. gerichte verwijt, dat hij het pleit zou hebben willen voeren voor een C.H. wethouder, wordt weerlegd door uitingen van zijn politieke vrienden, die hem verweten hebben, dat hij juist niet voor een C.H. wethouder het Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 21 pleit heeft gevoerd. En wie de verslagen van die raads vergadering in September naleest, zal tot de overtuiging komen, dat spr. dat niet heeft willen doen, maar dat hij heeft gepleit voor een wethouder uit de minderheids partijen. En daar de Communisten door de A.R. en ook half en half door de P.v.d.A. werden uitgesloten, dacht spr., dat uit de minderheden: K.V.P., C.H. Unie en Partij v. d. Vrijheid bij eventueele loting wel een wet houder zou kunnen zijn aangewezen. Het woord, dat de heer Wiersma over de Communisten heeft uitge sproken, is wel een groot en dik woord geweest, maar men moet toch in aanmerking nemen, dat in andere plaatsen inderdaad A.R. wethouders met Communis tische wethouders in één college samenwerken. Boven dien is het noodzakelijk in de sectievergaderingen met de Communisten samen te vergaderen en in den raad is die noodzaak ook aanwezig. Dus als buiten verant woordelijkheid van de C.H. Unie een communistische wethouder zou zijn gekozen en ook een C.H. wethouder, dan zou die geen bezwaar hebben in dat college zitting te nemen. Tenslotte spijt het spr., dat de heer Wiersma van die eenheid, waarvan hij zoo hoog opgeeft, in zijn toon al heel weinig heeft laten blijken. Misschien is dat reeds een symptoom, waarom de C.H. juist niet met de A.R. één partij zouden willen vormen. Er is indertijd, zooals de heer Wiersma ook heeft aangevoerd, een zekere actie op touw gezet; er is een poging gedaan om spr., zooals diens politieke vrienden het uitdrukten, politiek af te slachten, een poging, die grandioos is mislukt. Misschien is ook de verbolgenheid van den heer Wiersma daaraan te wijten. Spr. zou ook kunnen zeg gen, en dat heeft betrekking op anderen, die daarbij betrokken zijn, dat zij hem op den goeden weg hebben willen leiden; dat hangt af van de waardeering, die men voor die poging heeft. In ieder geval heeft spr. geen behoefte daar verder op in te gaan. Hij wil nu nog enkele opmerkingen maken over de begrooting. Er is hier in den raad gezegd, dat het tekort van de begrooting zorgelijk moet worden genoemd; er is ook gezegd, dat het tekort op de begrooting onrust barend moet worden geheeten. Spr. wil daarvan geen kwalificatie geven. Niemand der aanwezigen heeft ge gevens aangeduid om het tekort te verminderen en ook spr. is niet in staat dat te doen. Hij wil geduldig af wachten, wat de toekomst ons brengen zal en intusschen gaarne medewerken, gelijk het C.H. program het zoo juist en zoo schoon ook zegt: de gemeentelijke overheid is krachtens haar beginsel geroepen in het bestuur van de gemeente te doen alles wat kan werken tot ver hooging van het zedelijk, maatschappelijk en cultureel peil der bevolking. De heer Van der Veen spreekt als vertegenwoordiger van een andere nieuwe partij. Hij wil een enkele op merking maken en stelt allereerst prijs erop te verkla ren, dat zijn partij een nieuwe partij is en niet de voort zetting van een oude, zooals zoo vaak wordt gemeend. Hij wil niet spreken over de beginselen, die hem hebben bewogen en ook niet over de wenschen die hij heeft. Er is slechts één wensch, dien hij op het oogenblik wil aanroeren en die op dit moment de voornaamste wensch is, en wel deze, dat de begrooting binnen een afzien baar aantal jaren een totaal ander beeld zal geven in dien zin, dat dan de tekorten verdwenen zullen zijn. Hij is ervan overtuigd, dat het op het oogenblik niet mogelijk is een sluitende begrooting te maken en ge looft ook niet, dat de resultaten van de commissie-Oud nu dadelijk zooveel verandering zullen brengen. Ook het Rijk heeft een tekort aan middelen en het lijkt spr. toe, dat de gemeente zelf zal moeten trachten in de toekomst de tekorten terug te brengen en te komen tot een sluitende begrooting. Daarvoor is een van de din gen, dat de gemeente zich van alle terreinen, waar het werk ook kan worden gedaan door particulieren, terug trekt. Spr. heeft soms den indruk, dat de bezigheid van de gemeente iets overspannen is. Wanneer bepaalde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd door par ticulieren, dan is het beter en heeft het in elk geval minder risico's voor de gemeente, om dat ook door particulieren te laten doen, inplaats van in eigen beheer. Er is ook gesproken over de samenstelling van het college. Spr. meent, dat daarover reeds eerder is ge sproken en dat het niet noodig is er thans nog op terug te komen. Ook zijn partij vindt, dat een andere samen stelling mogelijk en beter zou zijn geweest. Hier wil hij het voorloopig bij laten. De heer Heerma van Voss wil gaarne het woord voeren om de voor ieder wat glibberige paden der cul tuur te betreden. Kort geleden is in een andere vergader zaal hier ter stede uitgesproken, dat alle politieke par tijen de cultuur willen bevorderen. Dat is een soort mode begrip geworden en een leuze tijdens en na de verkie zingen. Wanneer het er echter om gaat van de leuze naar de practische uitvoering over te gaan, dan zijn de meeste dames en heeren afgevaardigden vaak niet thuis en doemen allerlei formalistische en politieke be zwaren op. Het eind is meestal, ook in onzen vernieu- wingstijd, dat de cultuur het loodje legt. De P.v.d.A. voert ook actie voor cultuur. Zij staat een actieve cultuur politiek der overheid voor, die zij ook inderdaad naar vermogen in daden wil helpen omzetten. Dat geldt niet alleen voor rijk en provincie, maar evenzeer voor de gemeente. Het is daarom, dat spr., de begrooting voor 1947 op dit punt nagaand, teleurgesteld is. Hij had van dit actieve college hooger verwachtingen. Legt men deze begrooting naast die van het vorig jaar, dan blijkt ze daarvan ongeveer een copie te zijn, terwijl men zoo graag frissche initiatieven had gevonden. Men zal spr. tegenwerpen, dat de Leeuwarder Gemeenschap is ge sticht. Dat is een initiatief van het college en B. en W. hebben zich in die Stichting ook invloed verzekerd, maar zij heeft in de eerste plaats een sociaal doel. Spr. heeft dat initiatief niet vergeten, al is het geenszins een zaak des raads. Hij wil er zijn waardeering over uitspreken, al is hij over den z.i. grooten invloed van een politiek college als B. en W. niet geheel voldaan en al staat zijn geheele fractie op het standpunt, dat helaas niet alle bevolkingsgroepen in het bestuur zijn vertegen woordigd. Spr. ziet aan het bestaan van de Stichting ook een gevaarlijken kant. Men zal haar werk, ook op cultureel gebied, steeds los moeten zien van de offi- cieele taak van het gemeentebestuur. Het aandeel, dat B. en W. via de Stichting nemen aan de bevordering van het cultureele leven in Leeuwarden, mag niet be schouwd worden als onderdeel van de actieve taak, die men van het gemeentebestuur mag verwachten. Hoog stens kan men zeggen, dat men hiervoor dankbaar moet zijn, als de saneering werkelijk steun aan de cultuur onmogelijk maakt. Spr. vraagt zich echter af, of het werkelijk zoo is, dat de saneering dien steun onmogelijk maakt. Bovendien is in de M.v.A. opgemerkt, dat op verschillende hoofdstukken posten zijn geraamd voor cultureele doeleinden. Over dit laatste wil spr. gaarne nader worden ingelicht, want, tenzij B. en W. een andere omschrijving van cultuur voor oogen staat (en hier is inderdaad verschil van standpunt mogelijk), is hun antwoord spr. niet duidelijk. Spr. vindt niet anders dan een post in hoofdstuk 3, die ten deele, en een post in hoofdstuk 8, die geheel tot het terrein van de cultuur te rekenen is. En deze zijn practisch gelijkluidend aan de overeenkomstige posten van 1946: geen uitbreiding en geen nieuw initiatief. Spr. wil niet zoover gaan de provincie-hoofdstad te vergelijken met de hoofdstad des Rijks; Amsterdam kon dezer dagen met recht aan de provincie Friesland ten voorbeeld gesteld worden. Hij wil als parallel voorleggen de situatie in Zaandam. Hij had een uitbreiding en verfrissching verwacht van de voorgestelde uitgaven, temeer omdat hij overtuigd is, dat de leden van het college persoonlijk allen hier sym-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 6