22 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. pathiek tegenover staan. Was het zoo, dat in 1946 al belangrijke uitgaven gevoteerd waren, dan zou spr. er accoord mede kunnen gaan, indien deze in 1947 on geveer gelijk waren becijferd. Gaat men de verschil lende posten na, dan blijkt het, dat Leeuwarden, dank zij bijzondere omstandigheden, een in verhouding zeer lagen post voor subsidie aan het Princessehof heeft, dat in en buiten Friesland vermaard is. De O.L. vordert een subsidie van 8300,het Friesch Museum een subsidie van 50,een bedrag, dat tegenwoordig niet zonder „zedelijken moed onverhoogd kan worden gelaten. Voor archief en boekerij is een bedrag van 600,uitgetrokken; wat koopt men daar tegenwoor dig voor? Daarnaast is gehandhaafd een bedrag van 1500,— voor Friesche kunstvoorwerpen en verder de van vorig jaar bekende garantie tot een bedrag van 7500,ten behoeve van te geven concerten. Wan neer men daarnaast legt de cijfers, die in 1946 in Zaan dam op de begrooting stonden voor cultureele zaken, en dan in beperkten zin, dan ziet men bijv. voor volks feesten 2000,schooltuinen en boomplantdagen 1500,studiebeurs 1400,subsidies voor tooneel- voorstellingen, concerten, jeugdwerk, enz. 5000, id. schaaktournooi 1000,boekje Zaandam 1500, subsidie Zaandamsche Gemeenschap 1000,deel neming tentoonstellingen 1500,Wanneer men deze twee begrootingen naast elkaar legt, is het verschil toch wel heel sterk. Zonder dit nu als letterlijk voorbeeld voor Leeuwarden aan te bevelen, had spr. zoo gaarne althans een algemeenen post voor cultureele doeleinden aangetroffen; daaruit zou dan bij voorkomende gebeur tenissen op dit gebied kunnen worden geput voor recht- streekschen steun van gemeentewege, desgewenscht na ingewonnen advies van het Bureau voor Cultureele Zaken of een andere instantie, een steun, die naast de thans reeds vanwege B. en W. verleende faciliteiten (beschikbaarstelling van de Beurs bijv.), in breeden kring instemming en sympathie zou verwerven. Er is reeds gewezen op de positie van de buurtvereenigingen hier ter stede. En mocht zoo'n algemeene post begroo- tingstechnisch niet mogelijk zijn, ware dan niet een der eerder genoemde posten met wat ruimere omschrijving, verhoogd met bijv. 2000,te ramen geweest? B. en W. zullen wellicht wijzen op de opgedane ervaring van hoogerhand met den garantiepost voor „Kunst aan Allen" (waarop tot dusver voor 1946 nog niets kon worden uitgekeerd), maar is dat inderdaad een reden om heelemaal niets nieuws in deze richting te ondernemen? Spr. zal niet aanstonds met een voorstel in dezen komen, maar hij behoudt zich voor, na het antwoord van het college daartoe eventueel de artikels- gewijze behandeling af te wachten. Alleen met het oog op de eventueele onmogelijkheid van een algemeenen cultuurpost, sloot spr. zich in de sectie aan bij het aldaar geopperde idee van subsidi- eering der Leeuwarder Gemeenschap, speciaal voor cultureele doeleinden, uit de gemeentekas. B. en W. antwoorden daarop, formeel geheel juist, dat van de Gemeenschap geen verzoek om subsidie is ingekomen; dat zou ook onmogelijk zijn geweest, aangezien de Stichting haar werkzaamheden nog niet of nauwelijks is begonnen. Wel zou spr. gaarne van B. en W. hooren hoe hun oordeel is over de mogelijkheid en wensche- lijkheid van dezen vorm van cultuursteun. De heer Schalkwijk wil gaarne enkele algemeene opmerkingen maken. Misschien is het mogelijk hierop bij de begrootingsposten terug te komen. Hij zou er in het bijzonder op willen wijzen, dat in Leeuwarden, zooals door enkele andere leden reeds is opgemerkt, het politiecorps, althans de begrooting ervoor, wordt opgevoerd tot een bepaald bedrag, waardoor het corps op het oogenblik een positie bereid wordt, die van a tot z is, zooals het behoort te zijn. Spr. betwijfelt, of men op het oogenblik voor andere onderdeelen, die de gemeente te verzorgen heeft, tot dit hoogtepunt kan komen. Hij zoekt hierin verband, omdat hij tot bepaalde punten wil komen, waarop hij de aandacht wil vestigen, punten, die voor den oorlog reeds groote belangstelling hadden. Spr. en zijn fractie staan in het algemeen ge nomen op het standpunt, dat men t.a.v. de openbare veiligheid beneden den grooten post van nu moet blijven. Een vergelijking met de positie in 1939 zal niet moeilijk vallen. Er zijn ook zeer belangrijke andere posten. Spr. weet niet hoe het staat met het voor den oorlog aangenomen uitbreidingsplan, maar wanneer het zoo mocht zijn, dat de plannen, die toen zijn vastgesteld, althans in ontwerp gereed zijn gekomen, op het oogen blik niet nader zullen worden bekeken, omdat het uit breidingsplan niet aan de orde is, dan is het z.i. wen- schelijk en noodzakelijk, dat, deze raad als nieuwe raad, maar ook de colleges, die in deze zaak adviseeren, de mogelijkheid krijgen om na deze 5, 6 jaren oorlog dit plan opnieuw aan de orde te stellen, want spr. gelooft, dat in het plan bepaalde punten voorkomen, die nu anders beoordeeld zullen worden dan in de jaren vóór den oorlog. Hij wil hier vooral wijzen op het plan Har- lingertrekvaart, een plan, dat een zeer belangrijk onder deel van het economisch leven, de veemarkt, in zich sluit. Wanneer het plan uitgevoerd zou worden, zooals het indertijd is opgezet, dan gelooft spr., dat de vee markt om hals wordt gebracht. Hij wil er ten sterkste op wijzen, dat men dezen kant niet uit moet en dat men nu nog gelegenheid heeft deze veemarkt tegemoet te komen en niet in den weg te staan. Want reeds heden ten dage is gebleken, dat de veemarkt eigenlijk nu al weer te klein begint te worden. Volgens spr. is er maar één mogelijkheid deze markt te vergrooten, nl., dat zij haar tegenwoordige plaats behoudt en de mogelijkheid wordt geschapen om haar uit te breiden; de eenige mogelijkheid is de Harlingervaart dempen en de vee markt uitbreiden over de Harlingervaart heen door de Wilhelminabaan erbij te trekken. Dat zal misschien in dezen raad een bezwaarlijk punt vormen, maar daarom wil spr., nu men eenige jaren verder is en door de om standigheden misschien andere punten naar voren zijn gebracht, graag gelegenheid hebben dat plan opnieuw aan de orde te stellen. Wanneer dan op die manier het mogelijk is de veemarkt uit te breiden, dan zal wel licht ook plaats overblijven om het autobusstation een goeden vorm te geven. Spr. gelooft niet de eenige te zijn, die zich ergert over de situatie bij het station. Weinig reizigers zullen direct hun bus weten te vinden om de provincie in te gaan, want de bussen staan op alle mogelijke plaatsen, maar niet op een plaats, waar zij behoorlijk bij elkaar kunnen staan. Een andere op lossing bij het station is misschien niet mogelijk, maar zou dan niet een tijdelijke oplossing zijn te vinden op het Wilhelminaplein? Spr. zou dit op het oogenblik bij B. en W. en misschien bij den raad willen aanbe velen, want de situatie is nu onhoudbaar en hij vreest, dat men deze nog wel eenigen tijd zal behouden. Hij vraagt, waarom men dan niet het Wilhelminaplein voorloopig zal aantrekken als autobusstation, waar de bussen op een behoorlijke manier en allemaal bij elkaar kunnen staan. Hij weet wel, dat men hem zal tegen werpen, dat de brug er tusschen zit, maar dat acht hij op het oogenblik niet het ergste bezwaar. In andere plaatsen, o.a. in Groningen, vindt men ook het autobus station meer in de binnenstad, zoodat spr. erop zou willen aandringen spoedig een beslissing uit te lokken inzake de plaats van het autobusstation. Bij het uitbreidingsplan komt ook nog een ander punt aan de orde: een bodeterrein, zooals men dat nu bij de Oldehove heeft. Omdat spr. daar uit hoofde van zijn functie nog al eens komt, kent hij de situatie daar; op Vrijdagen en andere drukke dagen is die situatie onhoudbaar. Hij moet zijn spijt erover uitdrukken, dat B. en W. niet zoo actief zijn geweest daarvoor een oplossing te vinden, hoewel, naar hij meent, het college Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 23 daarop attent is gemaakt. Men zal er dus rekening mee moeten houden, dat dit op een ander terrein wordt ge bracht, niet te ver van de stad, maar in de omgeving, waar behoorlijk ruimte is. Spr. gelooft, wanneer het uitbreidingsplan opnieuw aan de orde komt, dat die onderdeelen voor een belangrijk deel kunnen worden opgelost. Daarom vraagt spr. de mogelijkheid te willen overwegen het plan opnieuw in den raad aan de orde te stellen en ook andere colleges gelegenheid te geven adviezen uit te brengen. Over de kwestie sportterreinen wil spr. bij het des betreffende punt van de begrooting terugkomen. Slechts wil hij in verband met de opmerking in de M.v.A. vragen, wanneer het advies van de commissie voor Lichamelijke Opvoeding binnenkomt, de plannen van dat advies zoo spoedig mogelijk te willen bevorderen. De heer Bos wil allereerst zijn blijdschap uitspreken over de schoolvoeding en een woord van hulde aan B. en W., dat zij kans hebben gezien, nu midden in den winter, de schoolvoeding voor elkaar te krijgen; hij hoopt, dat men een ruim standpunt zal willen inne men, gezien den nood der tijden. Bij de begrooting voor 1946 is ook de behandeling van de schoolvoeding aan de orde geweest, en vooral ook de verstrekking van kleeding en schoeisel naar voren gekomen. Ook op dat punt is het college diligent en men kan met dankbaar heid getuigen, dat aan de verstrekking van kleeren een ruime plaats wordt gegeven. Hierop was vooral aan gedrongen in verband met het schoolverzuim. In de sectievergadering heeft spr. gevraagd om een overzicht van het schoolverzuim in 1946 en B. en W. zijn zoo welwillend geweest rapporten ter inzage te leggen. Spr. heeft geconstateerd, dat het schoolverzuim tot zijn vol doening, waar het in begin 1946 nog niet een bemoe digend aanzien had, in het tweede halfjaar van 1946 met snelle sprongen is teruggeloopen. (Ie halfjaar 341. 2e helft: 144). Te verwachten is, dat, mede door de schoolvoeding en door de schoeiselvoorziening, een verdere daling mag worden tegemoet gezien, al is waakzaamheid op dit terrein geboden. Mede in dit verband is ook de vraag in de sectievergadering ge steld, of geen vervanging mogelijk is bij langdurige ziekte van onderwijzend personeel, omdat het nu regel is, wanneer een lid van het personeel langdurig ziek is, dat men genoodzaakt is klassen naar huis te sturen. In dit geval kan het vaak niet anders, omdat gezien de grootte van de klassen combinatie ervan niet mogelijk is. Spr. wil erop aandringen het schoolgaan voor leerplichtige kinderen zoodanig mogelijk te maken, dat zij eiken schooltijd kunnen bijwonen en B. en W. verzoeken te willen overwegen of het niet mogelijk is om eventueel bij langdurige ziekte de hulp in te roepen van gepensionneerde onderwijzers of gehuwde ondewij- zeressen, wanneer niets anders mogelijk is. Spr. zou ook gaarne zien, dat de controle t.o.v. het schoolverzuim bij de ouders bestaat, omdat men anders spijbelaars krijgt, die er misbruik van maken om verder te vertel len, dat meester ziek is. Het is in vele gevallen onmo gelijk de oorzaken van het verzuim na te gaan, zoodat het bij politiecontrole zeer moeilijk valt in te grijpen, omdat men geen houvast heeft of er school is of niet. Spr. wil er daarom op aandringen, indien eenigszins mogelijk, op dit punt diligent te zijn. Wat betreft het vakonderwijs in de lichamelijke op voeding, zeggen B. en W. in den aanbiedingsbrief van de begrooting voor 1946: „Wij zijn van meening, dat het vakonderwijs in de lichamelijke opvoeding aan leer lingen bij het gewoon lager onderwijs en het voortgezet lager onderwijs niet langer achterwege mag blijven. Het nut van dergelijk onderwijs is zoo bekend, dat wij ons ontheven moeten achten de wederinvoering te moti- veeren. Slechts willen wij erop wijzen, dat de toestand van de leerlingen niet gedoogt, dat t.a.v. de lichamelijke opvoeding met het treffen van voorzieningen wordt ge talmd." Dat waren zeer ernstige woorden en de nood- gemeenteraad heeft zich geheel vereenigd met het standpunt van B. en W. om ook in de lichamelijke op voeding van de jeugd te voorzien. In dezen aanbiedings brief zeggen B. en W., dat de toezichthoudende or ganen zich niet kunnen vereenigen met het geven van vakonderwijs aan leerlingen van het voortgezet l.o. Spr. wil hier vragen, welke deze toezichthoudende organen zijn, die deze gerechtvaardigde verlangens van den raad weren. In de sectievergadering is ook genoemd, dat uitbrei ding van het zwemonderwijs niet mogelijk is, wat ten zeerste wordt betreurd en doet spr. vragen of hier met twee maten wordt gemeten. Op de begrooting 1946 van Zaandam komt voor schoolzwemonderwijs een post van 6500,voor. Is deze gemeente niet noodlijdend of wordt hier met twee maten gemeten? Spr. wil ook nog in ander verband wijzen op het lager onderwijs. Als men ziet, dat hoofdstuk 3, open bare veiligheid, met ruim 100.000,moet worden verhoogd, dan rijst de vraag, of uitbreiding van het lager onderwijs niet mogelijk was geweest. Wij moeten al het mogelijke doen voor de bevordering van het lager onderwijs. Spr. verheugt zich ook over den post voor schoolbibliotheken. Hij acht evenwel meer verbe tering noodig, gezien den bijzonderen toestand. Zou de bevordering van het lezen van goede Nederlandsche boeken niet medewerken tot beperking van het van dalisme? In het rapport wordt gesproken van veel ver nieling van banken in parken, enz. en spr. gelooft, dat men niet alleen moet trachten dit te voorkomen met politioneele maatregelen, maar dat ook opvoedende maatregelen moeten worden gevonden. Op spr.'s vraag, of B. en W. niet van oordeel zijn, dat de bouw van 1 of 2 scholen voor openbaar lager onderwijs niet voldoende is, antwoordden B. en W. dat de bouw van scholen in verband met de schaarschte aan materiaal nog niet uitvoerbaar is te achten. Het wil spr. voorkomen, gezien post 715: kosten stichting schoolgebouw voor openbaar voorbereidend lager on derwijs, dat daar hetzelfde motief moet gelden en toch hebben B. en W. en memoriepost gesteld. Men neemt dus t.o.v. den eenen post een andere houding aan dan t.o.v. den anderen post. Indien tot schoolbouw wordt overgegaan, moet ook gedacht worden aan een open- luchtschool. Het is niet de bedoeling, dat deze vraag nu ineens negatief of positief wordt beantwoord; spr. wil slechts, dat deze vraag tijdig in discussie komt. De toeneming van het leerlingenaantal, waarop B. en W. wijzen bij de beantwoording van de vraag naar de vervanging bij ziekte van leerkrachten, geeft spr. aan leiding te vragen bij het onderwijs alle aandacht te wijden aan de karaktervorming en de opvoeding tot goede staatsburgers. Met voldoening kan daarbij wor den gewezen op de groote belangstelling van de ouders op ouderavonden en bij de stichting van schoolfondsen door de ouders om werk ten bate van het onderwijs en de kinderen, dat niet onder de overheidsuitgaven valt, te stimuleeren en te steunen. Spr. wil nog een zaak aan de orde stellen, waartoe hij in de sectievergadering niet in de gelegenheid is geweest, maar die thans actueel is, en wel betreffende het Ulo-onderwijs, waar moet worden voorzien in de vacature van hoofd van school 4. De vraag rijst, of deze school, gezien het groot aantal leerlingen en de personeelssterkte (20 man), niet gesplitst moet worden. Het zou overweging verdienen van de 3 Uloscholen er dan 2 voor de A.- en 1 voor de B.-opleiding in orde te maken. De heer De Vries zou graag een enkel woord wijden aan den geneeskundigen dienst. Tot zijn spijt is men, wat dezen dienst betreft (hoewel dit punt ook bij de begrooting van 1946 is besproken), nog geen stap ge vorderd. Ook B. en V?. erkennen dit in hun begeleidend

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 7