24 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947.
schrijven. Spr. vraagt, of men er nu zeker van is, dat
na de verhooging van het salaris, voor Geneesheer-
Directeur weer een sollicitant te krijgen is en wat eigen
lijk de eischen zijn, die B. en W. aan deze functie stellen.
Z.i. moet zoo iemand naast geneeskundige een prima
organisator zijn. Waren die niet aanwezig bij de vorige
sollicitanten?
Momenteel is de verhouding van de schoolartsen
t.o.v. dezen dienst zoo, dat de schoolartsen niet eronder
vallen. Spr. wil gaarne weten, of men dat in de toekomst
ook juist acht. Hij vraagt B. en W. verder aandacht
eraan te schenken, dat naast het zuigelingen-consultatie
bureau zoo mogelijk ook een Kleuter-advies-bureau
komt en dat, indien mogelijk, gedurende den geheelen
leerplichtigen leeftijd geneeskundig advies wordt ge
geven.
Spr. vraagt of het ook mogelijk is de geneeskundige
controle, zoolang de dienst nog niet is georganiseerd,
onder te brengen bij het Centraal Bureau. Voorts zou
hij gaarne zien, dat thans spoed werd gemaakt met de
benoeming van een geneesheer-directeur, opdat hier te
Leeuwarden spoedig een goed georganiseerde genees
kundige dienst zal zijn.
De heer Van Rooyen merkt op, dat er nog twee be
langrijke terreinen zijn, waarvoor de gemeente dient
te zorgen. In de eerste plaats het woningvraagstuk. Dat
is vanmorgen en ook in de vorige vergadering van alle
kanten bekeken, maar daarbij wordt aan één ding te
weinig gedacht. Het is in het algemeen wenschelijk,
wanneer men nieuwe woningen bouwt, dat die aan alle
eischen voldoen. Spr. meent echter, dat een belangrijk
punt wordt vergeten. Het Noorden is op zeer bijzondere
wijze in de afgeloopen jaren gespaard; in het zuiden en
oosten heerschen woningtoestanden, die, vergeleken bij
de hier heerschende, meer dan abominabel zijn. Laten
wij, aldus spr., bij eigen nieuwbouw eenige matigheid
betrachten, afgezien van het feit, dat wij niet over de
financiën en het materiaal beschikken.
Het tweede punt, aansluitende bij den vorigen spre
ker, betreft den gemeentelijken geneeskundigen dienst.
Men zal het erover eens zijn, dat de G.G.D., zooals die
hier functioneert, een aanfluiting is te noemen. Nu zeg
gen B. en W. in den aanbiedingsbrief bij de gemeente-
begrooting, dat een van de redenen, waarom de G.G.D.
tot nu toe niet gereorganiseerd is, is, dat men niet weet
hoe het komen zal met de sociale verzekeringen. Een
tweede punt zou zijn het nog niet in functie zijn van
een geneesheer-directeur en de onmogelijkheid een func
tionaris te vinden, die aan de te stellen eischen voldoet.
Wat betreft het eerste punt, merkt spr. op, dat er tal
van gemeenten zijn, die met Leeuwarden zijn te verge
lijken en waar sinds jaar en dag een goed-georgani-
seerde G.G.D. werkt. Wanneer iemand bijv. in Hil
versum op straat een ongeluk krijgt, heeft hij de zeker
heid, dat hij binnen 5 minuten geholpen zal worden,
afhankelijk van den aard van het ongeval, door ge
diplomeerde ziekenverplegers, die per auto aan komen
snellen, of door een gediplomeerd verpleger, vergezeld
van een arts. Hier in Leeuwarden heeft het slachtoffer
een goede kans geruimen tijd op straat te blijven lig
gen; misschien zijn er wel stadgenooten, die hem willen
helpen, waarbij hij de kans loopt, dat de gevolgen van
het ongeval nog zullen worden vergroot. Het is volgens
spr. zaak, dat met deze materie spoed wordt betracht.
Wat betreft de sociale verzekeringen zal het bekend
zijn, dat het Parlement een wet heeft aangenomen,
waarbij het Ziekenfondsenbesluit is uitgebreid en waar
bij de mogelijkheid is geopend voor ieder Nederlander
met een inkomen beneden 3750,zich vrijwillig te
verzekeren, terwijl voor menschen, die in dienst zijn bij
een werkgever deze mogelijkheid zelfs verplicht is ge
steld. Dus ieder Nederlander kan zich verzekeren tegen
alle calamiteiten, die hem tengevolge van ziekte of
ongeval zullen kunnen treffen. Nu deze belemmering,
de onzekerheid over de sociale verzekering, is wegge
nomen (niemand zal spr. tegenwerpen, dat het in de
toekomst nog mogelijk zal zijn deze uitbreiding onge
daan te maken) en in het algemeen op dit terrein dus
zekerheid bestaat, gelooft spr., dat, wanneer het salaris
wat omhoog wordt gebracht, er wel functionarissen
zullen zijn, die dit ambt ambieeren; de algemeene prak
tijk is in de laatste jaren niet zoo aanlokkelijk, dat geen
candidaten gevonden zouden kunnen worden.
Er is nog een klein onderdeel, waarover spr. zijn
voldoening wil uiten, nl. de kwestie van de kraam
vrouwenkliniek. Mede in verband met de slechte be
huizing en in verband met het groote tekort aan vol
doend deskundige hulp bij bevalling is een dergelijke
inrichting voor Leeuwarden een noodzakelijke behoefte.
Tot zijn groote voldoening heeft spr. in de M.v.A. ge
lezen, dat aan het Schapendijkje een barak ter beschik
king zal worden gesteld van het Groene Kruis en dat
daar een gelegenheid geschapen zal worden, waar
kraamvrouwen kunnen worden opgenomen. Hij heeft
gehoord, dat er 15 a 16 bedden zullen zijn, welk aantal
z.i. te klein is. Hij dringt er daarom op aan, de ge
legenheid, die in die barak bestaat voor huisvesting
van inwonend personeel, hoofdzakelijk te gebruiken
voor verpleging van a.s. moeders en het personeel zoo
veel mogelijk buiten de barak te huisvesten.
Volgens den heer Tiekstra is in het sectieverslag
zeer terecht uiting gegeven aan de groote vreugde, die
deze eerste begrooting blijkt te hebben gewekt. Tus-
schen de laatste normale begrooting en deze ligt een
aantal jaren, waarin de kwade geesten waren losge
broken en waarin de goede hun woord alleen fluisterend
konden doorgeven. En toch is het kenmerk van soort
gelijke perioden in de historie, dat de ontwikkeling van
het maatschappelijk leven juist door onderdrukking en
vervolging in hooge mate is geactiveerd. Vaak heeft
de menschheid hieruit het meest geput: nieuwe ideeën,
nieuwe vormen, nieuwe gedachten, zij hebben een con
sequentie voor de toepassing in het maatschappelijk
leven. Misschien is de menschheid hardleersch, maar de
historie is vaak een niet minder harde leermeester. Ook
t.a.v. het beleid van het gemeentebestuur zullen nieuwe
ideeën aan de werkelijkheid getoetst moeten worden.
Van een gemeentebestuur, dat zich zijn verantwoorde
lijkheid bewust is, zal gevraagd worden o.a. actieve
woningpolitiek en sociale en cultureele politiek, om maar
een enkel voorbeeld te noemen. Het is spr.'s taak aan
dacht te vragen voor de jeugd, en niet alleen de jeugd,
die tengevolge van den oorlog en de bezetting min of
meer is ontspoord. Spr. bedoelt de jeugd in het algemeen
en het werk, dat voor en door de jeugd wordt gedaan;
het zal mede een taak van het gemeentebestuur zijn
alle krachten in het maatschappelijk leven, die op dit
terrein werkzaam zijn, te activeeren en alle mogelijk
heid te geven, die voor het werk noodzakelijk is. Spr.
denkt aan de organisatie van de jeugdvereenigingen,
aan de vrijetijdsbesteding, in het algemeen aan de so
ciale verzorging. Het kan en mag een volk niet onver
schillig zijn, hoe zijn jeugd opgroeit; de jeugd van van
daag is de verantwoordelijkheid dragende mensch
van morgen. Voor al dit werk is de moreele en
daadwerkelijke steun van het gemeentebestuur van
groot belang. Een college, dat een open oog toont te
hebben voor het belangrijke werk voor de jeugd, ge
niet vertrouwen en dank van allen, die bij dit werk
betrokken zijn. Ook hier bestaat groot gebrek aan huis
vesting en speelruimte. Het zou van belang zijn, als het
college onderzocht in hoeverre zij hiervoor gebouwen
en terrein beschikbaar heeft. Hier worden niet be
doeld lokaliteiten, die voor de volle 100 geoutil
leerd zijn. De ervaring leert, dat het beter is de ruimte
zelf aan te laten kleeden, dan een geoutilleerd gebouw
ter beschikking te stellen; het beste is een ruimte zon
der meer. Het is niet mogelijk een concrete opsomming
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 25
te geven van alle hulpmiddelen, waarin voorzien zou
kunnen worden. Spr. vertrouwt, dat het probleem van
de jeugd bij dit college alle aandacht zal hebben. Eén
opmerking wil hij maken t.a.v. den dienstplicht. Als
spr. juist is ingelicht, kunnen jeugdleiders op grond van
die functie vrijstelling aanvragen, die, naar zijn infor
matie luidt, gefiatteerd moet zijn door den burgemeester.
Hij zou dit toch wel in de bijzondere aandacht van
den burgemeester willen aanbevelen, juist omdat hier
op dit gebied bij de jeugdvereenigingen een groot tekort
ligt.
De heer Beuving ziet er geen nut in in tweede in
stantie het woord te voeren, doch wil gaarne gelegen
heid krijgen tot aanvulling van
De Voorzitter interrumpeert hier, dat hem ook dit
onjuist lijkt, wat z.i. de heer Beuving zelf moet inzien.
Als het college heeft geantwoord, kan eventueel in
tweede instantie het woord worden gevoerd.
De heer Beuving vraagt, wat de bedoeling is, omdat
hij een andere voorstelling had van den gang van zaken.
De Voorzitter heeft, als de raad van replieken af
ziet, eventueel geen bezwaar den heer Beuving die
kleine aanvulling te laten geven; maar dit dus alleen
onder de voorwaarde, dat de raad niet in tweede in
stantie het woord voert.
De heer v. d. Schaaf vreest, dat men dan hetzelfde
krijgt als in de vorige vergadering.
De Voorzitter stelt juist daarom die voorwaarde.
Den heer Wiersma lijkt het wel buitengewoon eigen
aardig, dat men zich nu alreeds uit zal spreken over
het feit, of men zal repliceeren. De Voorzitter en het
college hebben nog niets van zich laten hooren en het
lijkt hem juist, dat men eerst daarna zich erover uit
spreekt of men zal repliceeren. Thans reeds besluiten
lijkt hem niet juist.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat het nooit
is voorgekomen, dat bij de begrooting werd gerepli
ceerd. Het lijkt hem goed in dit geval inderdaad van
replieken af te zien.
De heer Wiersma zegt niet te beweren, dat hij voor
het houden van replieken is, maar tegen het zoo vroeg
tijdig moeten beslissen over het feit van al of niet
repliceeren.
De Voorzitter meent, dat vroeger de vraag zelfs
nooit aan den Raad is voorgelegd.
De heer Posthuma ziet een vraagstuk inzake de
orde aan de orde. Hij adviseert den heer Beuving
zijn partijgenooten in eerste instantie nog wat te laten
zeggen. Hiertegen is geen bezwaar. Het is echter
wat anders, wanneer nu reeds zal worden besloten,
geen replieken te houden. In vele gevallen werd er niet
gerepliceerd, maar soms toch ook wel; het is inderdaad
met algemeene goedkeuring van den raad wel eens ge
schiedt. Een andere vraag is, of het nu ook moet. Als
er gelegenheid komt, heeft spr. ook nog wel iets op
zijn hart. Den heer Wiersma wil hij antwoorden: laten
wij daarover beslissen, als het college heeft gesproken.
De Voorzitter zegt, dat, als hij nu den heer Beuving
gelegenheid geeft een tweeden keer in eerste instantie
te spreken, hij dat ieder ander ook moet doen. Daarom
stelt hij de voorwaarde, dat de raad van replieken moet
afzien. Ziet de raad er niet van af, dan heeft de heer
Beuving straks gelegenheid. Vorig jaar is ook gerepli
ceerd, maar dat was een uitzondering. De raad moet
zelf weten, wanneer en hoe lang hij zitten wil.
De heer Wiersma: ,,Tot en met morgen".
De Voorzitter stelt voor af te spreken, als de raad
wil repliceeren, dat een beperkten tijd te doen. De raad
zit hier voor de gemeentebegrooting en is nog aan geen
enkelen post, behalve misschien in den loop der alge
meene beschouwingen, toegekomen. Hij wil daarom den
heer Beuving wel het woord geven, maar slechts onder
de gestelde voorwaarde. Men kan ook straks, na de
beantwoording door het college, mogelijkerwijze be
sluiten alsnog alleen den heer Beuving het woord te
geven.
De heer Posthuma wijst erop, dat de heer Beuving,
zooals waarschijnlijk ook anderen, hier nog maar zoo
kort zit, wat naar zijn gevoel niet geheel vreemd is aan
diens vraag. Hij wil daarom voorstellen, dat nu eerst
het college antwoordt en dat men dan een beslissing
neemt over de vraag of men in het algemeen wil repli
ceeren. En indien niet, of er dan een mogelijkheid is
den heer Beuving alleen nog een enkele aanvulling te
laten geven.
De Voorzitter meent, dat het eene woord het andere
uitlokt, en wil daarom nu voorstellen, dat nu het col
lege antwoordt.
De heer Leijenaar vraagt echter nog het woord in
eerste instantie en merkt op, dat door enkele leden van
zijn fractie reeds enkele woorden zijn gewijd aan den
socialen dienst, een naar zijn gevoel zeer belangrijk
onderdeel.
Vroeger, voor den oorlog, meende men, dat men bij
j den socialen dienst kon volstaan met een zekeren gel-
delijken steun, dat daarmede aan de behoefte was vol-
j daan. Juist door de bezettingsjaren en het politiek ge
sprek, dat daaruit is gevolgd, staat men, ook in spr.'s
kringen, anders tegenover het begrip „sociale dienst"
dan voor den oorlog het geval was. Wij hebben dat
ook kunnen merken, toen van den kant van de voor
malige S.D.A.P. een enkel woord werd gezegd door
partijgenoot Heijstra. Toen is gevraagd of het niet
noodzakelijk werd geacht, dat het college in de toe
komst enkele sociale werksters ging aanstellen. Wij
hebben nu gezien, dat is voorzien in de mogelijkheid
van aanstelling van 1 of 2 sociale werksters. Spr. ge
looft. dat het goed is, dat wordt aangegeven, waarom
men vorig jaar met die vraag kwam, omdat achter deze
vraag een diepere achtergrond zat. Het is nl. zoo, dat
menigeen, die met den huidigen dienst in aanraking
komt, het gevoel krijgt, dat hier een ambtelijk apparaat
werkt, maar dat niet altijd het juiste begrip aanwezig
is als van mensch tegenover mensch. De aanstelling
van sociale werksters bedoelt, dat men zal trachten dit
apparaat uit de ambtelijke sfeer weg te halen en er een
inderdaad socialen dienst van te maken, waarbij het
niet langer alleen gaat om geldelijken steun, maar zeer
zeker ook een zekere vorm zal kunnen worden ge
vonden om den menschen den noodigen moreelen steun
te verstrekken. Wanneer men op het oogenblik kennis
neemt van de rapporten, die er nu liggen t.a.v. de reor
ganisatie, vreest spr., dat men juist aan dit punt nog
niet voldoende aandacht heeft gegeven. Op het oogen
blik werken in de stad allerlei initiatieven, die zich met
dit vraagstuk bezighouden. Spr. denkt daarbij aan een
instituut als Gezinszorg, waaraan het college ook fi-
nancieelen steun verleende en aan het instituut „Het
Baken", een particulier initiatief, waaruit blijkt, dat dit
onder de bevolking sterk leeft, enz. Juist uit den gees
telijken en maatschappelijken nood van het oogenblik
ziet het volk, dat iets gedaan moet worden. Daarom
is bij spr. de vraag gerezen, of het niet noodzakelijk is,
dat de gemeente bij deze reorganisatieplannen van het
begin af aandacht schenkt aan de vraag, of het niet
mogelijk is hier de wijkgedachte in te voeren, waarbij
nog dit komt, dat men door huisbezoekers aan te stellen
menschen krijgt, die in de wijk georiënteerd zijn en ver
trouwen hebben, menschen, die als tusschenschakel
worden ingevoegd. Spr. gelooft, dat men juist hierdoor
de ambtelijke sfeer, die tot nog toe strubbelingen heeft
gegeven, kan vermijden.
In de M.v.A. is op een vraag van spr. in verband
met de noodvoorziening voor ouden van dagen een