70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 23 April 1947.
Punt 3 (bijl. no. 56).
De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt:
mej. H, Schilt te 's-Gravenhage.
Mevr. Vondeling-Van 't Hof en de heer Leijenaar
vormen het stembureau.
Benoemd wordt mej. Schilt met 28 stemmen. (De heer
F. Wiebenga 2 stemmen).
Punt 4 (bijl. no. 61).
De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt:
1. F. Wiebenga te Dordrecht;
2. J. Buist te Delft.
Wat de heer Van Rooijen eerst wil zeggen, betreft
niet de voorgedragen personen: hij zou gaarne in
algemeenen zin het een en ander willen opmerken.
Daarna zal hij een besloten vergadering vragen voor
nadere inlichtingen over de candidaten.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar.
De heer Van Rooijen vraagt wat de bedoeling van
B. en W. is met deze benoeming van een directeur
geneesheer van den G.G.D. Bij de behandeling der be
grooting heeft de wethouder uitvoerige inlichtingen
daaromtrent gegeven en hij heeft den raad daarbij
medegedeeld, dat er bij het inrichten van een G.G.D.
twee wegen zouden kunnen worden bewandeld. De
eerste was deze, dat eerst een reorganisatieplan zou
worden opgemaakt en daarna een directeur benoemd:
de tweede was en de wethouder meende, dat dit
de beste oplossing zou zijn eerst een directeur te be
noemen, die dan een plan moest opstellen, volgens het
welk de G.G.D. hier zou kunnen worden ingericht.
Naar de meening van spr. c.s. was er een derde
mogelijkheid geweest, n.l. dat een buitenstaander, een
deskundige, eenigen tijd in de gelegenheid was gesteld
van de methoden op dit terrein in gemeenten van
gelijke grootte als Leeuwarden kennis te nemen, ver
volgens een G.G.D. was ingericht volgens richtlijnen,
gegeven door dezen deskundige en dat daarna pas een
directeur was benoemd. Als een naamlooze vennoot
schap wordt opgericht, begint men toch ook niet met
te voren een directeur aan te stellen! In het onder
havige geval begint men met iemand te benoemen, van
wien men niet precies weet wat hij zal doen. Als blijkt,
dat de zaak niet gaat zooals het gemeentebestuur ge
dacht heeft, dan is men gebonden aan die bepaalde
persoon: men kan geen ander meer aannemen.
Nu B. en W. echter toch deze methode volgen, zou
spr. gaarne willen weten, of zij van plan zijn den be
noemde dadelijk bij zijn infunctietreding niet alleen te
belasten met verschillende opdrachten, aan zijn functie
verbonden, maar hem ook de inrichting van een G.G.D.
op te dragen. Zoo ja, dan zijn zij niet op den goeden
weg. Dan krijgt men precies hetzelfde als met Dr.
Geerlings; de directeur wordt dan overbelast en heeft
te weinig tijd beschikbaar om zich met de organisatie
van een goeden G.G.D. bezig te kunnen houden, want
dit is geen sinecure. Spr. meent, dat, als de raad een
directeur wil benoemen, hij hem ruimschoots in de ge
legenheid moet stellen zich met deze belangrijke zaak
te belasten en hem niet moet gaan bezwaren met werk,
dat op het ogenblik verricht wordt door spr.'s collega's
Buijs en Coster.
De Voorzitter zal, bij afwezigheid van den wet
houder van Sociale Zaken, de vragen van den heer
Van Rooijen beantwoorden.
De bedoeling van B. en W. is, dat de nieuwe func
tionaris tracht te komen tot een reorganisatieplan voor
den G.G.D., en het spreekt dan ook vanzelf, dat het
gemeentebestuur hem daartoe in de gelegenheid zal
moeten stellen. Naar alle waarschijnlijkheid zal dat, ook
naar het inzicht van B. en W., niet gaan, als zij hem
direct ten volle zouden belasten met al het werk, dat
hier aan een dergelijken functionaris zou kunnen wor
den opgedragen: de bedoeling van B. en W. is dan ook,
om, wanneer de benoeming heeft plaats gehad en de
functionaris hier in dienst is kunnen treden, in overleg
met hem en ook met de artsen, die op het oogenblik
zijn functie waarnemen en tot dusverre waargenomen
hebben, te komen tot een werkverdeeling, waarbij aan
den nieuwbenoemde voldoende tijd wordt gelaten zich
met de studie i.z. een nieuwen G.G.D. bezig te houden
en in betrekkelijk korten tijd tot een behoorlijk reorga
nisatieplan te komen. Of dit nu zal moeten geschieden
op de wijze als door den heer Van Rooijen aanbevolen,
n.l. door hem in het geheel geen werkzaamheden, tot
zijn functie behoorende, op te dragen, betwijfelt spr.,
o.a. omdat hij juist kennis dient te maken met het werk,
dat hij later zal moeten doen en dat een factor vormt,
waarmede hij rekening zal moeten houden. Hij zal dat
werk moeten leeren kennen. I.z. de mate, waarin hij het
aanstonds zal moeten doen, zal overleg met hem, de
waarnemende functionarissen en ook met den Inspec
teur der Volksgezondheid dienen te worden gepleegd.
De bedoeling: op zoo kort mogelijken termijn een
behoorlijken G.G.D. tot stand te brengen, zal op deze
wijze inderdaad kunnen worden verwezenlijkt.
De Voorzitter doet vervolgens de deuren sluiten.
Na heropening der openbare zitting wordt benoemd
de heer F. Wiebenga met 26 stemmen (4 bilj. blanco).
Punten 5, 6, 7 en 8 (bijl. nos. 45, 46, 48 en 49). Met
alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de voor
stellen van B. en W.
Punt 9 (bijl. no. 47).
De heer Rijpma zegt, dat dit voorstel de instemming
van de c.h. raadsfractie heeft. Spr. vraagt, of de termijn
van 6 maanden, in het ontwerp-besluit genoemd, bin
dend is; of is het de bedoeling, dat die termijn later
voor langeren of korteren tijd verlengd zal kunnen
worden?
Spr.'s tweede vraag is: waar worden, als de betrek
kelijke woningen inderdaad ontruimd worden, de be
woners dan heengebracht? Er wonen verschillende
soorten menschen: nette en zij, die tot de a-socialen
behooren. Worden dezen eventueel ondergebracht
zooals hij bij geruchte vernam in de nieuwe wo
ningen aan de Geraniumstraat? Naar aanleiding hier
van zou hij willen wijzen op het feit, dat men vroeger
in de Willem Loréstraat iets dergelijks heeft gehad,
wat voor de gemeente geweldige kosten heeft meege
bracht; tevens wil hij herinneren aan de woningen aan
het Hollanderhof, waarvan de onvoorziene onderhouds
kosten een kleine 40.000,hebben bedragen.
De heer Witteveen (weth.) zegt, dat B. en W. op
de vraag naar de mogelijkheid van latere verlenging
van den ontruimingstermijn geen definitief antwoord
kunnen geven. De heer Rijpma raakt hier een zeer
concreet probleem aan, dat voorloopig ook een pro
bleem blijft. Dit mag echter het gemeentebestuur niet
beletten om in ieder geval de krotten onbewoonbaar
te verklaren. Spr. zou niet graag willen beweren, dat
de huizen straks zonder meer ontruimd kunnen worden,
maar het streven van het college is er toch zooveel
mogelijk op gericht, den ontruimingstermijn niet te ver
lengen, als het niet absoluut noodzakelijk is.
Er komt dit jaar een 150-tal woningen klaar; B. en
W. hopen zelfs eenige meer. Het aantal was oorspron
kelijk gesteld op 100, daarna op 110 en daar komen
nu nog een 40 woningen bij, alles met elkaar een drup
pel op een gloeiende plaat. Door een bepaalde opschui
-liügg
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 23 April 1947. 71
ving kan men nu echter beginnen met de krotten af te
rekenen.
De heer Rijpma is deels wel bevredigd door de
uiteenzetting van den wethouder, doch op zijn vraag
betreffende de a-sociale gezinnen heeft hij nog geen
antwoord gekregen. Hoewel hij niets krenkends wil
zeggen, is hij toch bevreesd, dat, als men hen, wie elke
vorm van netheid en reinheid ontbreekt, onderbrengt
in nette arbeidershuizen, dit een „strop" voor de ge
meente zou kunnen beteekenen; op den duur wordt
het toch weer een „bende".
De heer Witteveen (weth.) zegt, dat het juist de
bedoeling is door een opschuifsysteem deze menschen
in ieder geval beter te huisvesten dan nu. De gezinnen
uit de Weerklank zullen niet zoo maar in nieuwe wo
ningen gezet kunnen worden; zij worden echter een
klasse beter gehuisvest, hoewel de woningen, waarin
ze nu komen, eigenlijk ook nog krotten zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 10, 11, 12, 13, 14 en 15 (bijl. nos. 52, 53, 54,
55, 51 en 57). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig
de voorstellen van B. en W.
Punt 16 (bijl. no. 60).
De heer Schalkwijk zegt, dat de raad met de aan-
vaarding-zonder-meer van dit voorstel ook de con
sequenties aanvaardt. Daarom zou spr. graag willen
weten, of bekend is in hoeverre uitbreiding van het
aantal leerkrachten zou volgen, dus m.a.w. welke finan-
cieele offers het voorstel met zich brengt.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) antwoordt, dat het
aantal leerkrachten aan deze scholen niet groter wordt,
zoodat geen andere financieele consequenties aan dit
voorstel verbonden zijn dan de geringe kosten van een
gedeeltelijke afscheiding voor het handhaven van
zekere orde- en tuchtmaatregelen in een der gangen.
De heer Van der Schaaf: De hoofdmarge!
De heer J. K. Dijkstra (weth.): De raad weet, dat
het Rijk zo goed is de salariskosten voor de onderwijzers
te betalen, dus ook die voor het hoofd van school 18.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 17 en 18 (bijl. nos. 50 en 58). Z.h.st. wordt
besloten overeenkomstig het prae-advies van B. en W.
Punt 19. Z.h .st. wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.