98 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 October 1947. ..het voorstel, ingediend door Uw leden de heren Mr. B. P. van der Veen en W. J. van Rooijen, en het voorstel, ingediend door Uw lid de heer J. Weistra, niet in de verordening tot heffing van een belasting op het houden van honden op te nemen;". Dit moet zijn. voor wat het gedeelte na de laatste komma betreft: ,,niet in de Algemene Politieverordening op te nemen;". De heer W. M. de Jong zegt, dat uit de bijlage wel blijkt, dat er hier hoewel het formeel een nieuwe verordening is feitelijk slechts sprake is van het aan brengen van enkele wijzigingen. Wat het materiële gedeelte betreft, daartegen hebben spr. c.s. geen bezwaar en het vloeit h.i. ook voort uit de omstandigheden en uit de beslissing van de Hoge Raad. Wat de formele kant van de zaak aangaat, zou spr. namens zijn fractie wel een paar opmerkingen wil len maken, in de eerste plaats over het nieuwe art. 4. Daar de Hoge Raad de differentiatie niet meer gewenst acht, is dit artikel in deze vorm de raad eigenlijk op gelegd. Spr. c.s. hebben zich nu afgevraagd, of art. 4 thans nog wel in deze verordening thuishoort, daar het element van verbod zonder meer niet een kwestie van hondenbelasting is. Het komt hun aanvankelijk voor, dat het beter is een dergelijke bepaling op te nemen in de Algemene Politieverordening. Het is niet hun be doeling, een voorstel te doen om dit per se vanavond nog in laatstgenoemde verordening opgenomen te krijgen. Zij begrijpen, dat er nu haast bij de zaak is, dat ze zo mogelijk deze avond nog beslist moet worden. Zij zouden echter wel in overweging willen geven om. als er weer eens aanleiding mocht zijn deze verordening tot heffing van hondenbelasting ter tafel te brengen, niet alleen deze kwestie, maar ook het geheel nog eens onder de loupe te nemen. Het wil hun voorkomen, dat er wel enige onvolkomenheden in schuilen. Een klein voorbeeld vindt spr. in de redactie van ditzelfde artikel 4, dat luidt: ,,Het is belastingplichtigen verboden honden, welke zijn aangegeven als uitsluitend gehouden ten dienste van de landbouw of enig bedrijf van nijverheid, of ter bewaking van gebouwen of erven, los op de open bare weg te laten lopen. Welbeschouwd voorziet het dus alleen in het geval van aangegeven honden. Het is echter ook mogelijk, dat een hond niet is aangegeven en dat de controleur een aanslag op'egt in het tarief, dat voor dergelijke honden geldt. Naar spr. meent, moet ook in dat geval de verbodsbepaling van kracht zijn. Er zou dus eigen lijk moeten staan: ,,Het is belastingplichtigen verboden honden, welke zijn aangegeven of waarvoor ambtshalve een aanslag is opgelegd in het tarief van art. 3, sub 1 of 2", enz. Er is meer in deze verordening, dat, als men het critisch beschouwt, wel even de aandacht verdient. Een klei nigheid bijv. in art. 7, dat in verhoging van belasting voorziet, als een hond. waarvoor geldt het tarief, ver meld in art. 3, sub 1 of 2, komt te vallen in het tarief van art. 3, sub 3. Niet voorzien wordt n.l. in het geval, dat bijv. een hond, waarvoor geldt het tarief van art. 3, sub 1, komt te vallen in het tarief van art. 3, sub 2. Toch levert dit een verschil op van 13,50, terwijl in een der door B. en W. gestelde gevallen, n.l. als een hond, waarvoor geldt het tarief van art. 3, sub 2, komt te vallen in het tarief van art. 3, sub 3, het verschil slechts 4,beloopt. Spr. noemt dit alleen maar ter illustratie van zijn verzoek, om te gelegener tijd deze verordening nog eens te bekijken. Voorts voorziet art. 7 wel in de mogelijkheid tot verhoging van de belasting, maar niet in het omgekeerde, wat toch ook kan voor komen. Spr. vindt dit incorrecte, hoewel niet belang rijke dingen. Toch acht hij verbetering t.z.t. gewenst. Ook voor de artt. 9 en 15, in onderling verband be zien, wil spr. de aandacht vragen. In art. 15 wordt gezegd, dat de controleur bevoegd is bij de aanslag van de aangifte af te wijken, of, in geval geen aangifte is gedaan, tot ambtshalve aanslag over te gaan. Spr. vraagt zich af, of in een dergelijk geval geen reden is gelegen om tot enige verhoging van de belasting over te gaan. Daarvan is n.l. in art. 15 geen sprake, maar wel in art. 9, waar zelfs een nogal belangrijke verho ging wordt toegepast. Bovendien kan spr. zich niet goed voorstellen, hoe de practijk van art. 15 moet zijn. Z.i. wordt in art. 15 feitelijk hetzelfde onderwerp als in art. 9 behandeld, n.l. het geval, dat er geen aangifte geschiedt. Daarin voorziet art. 15: Ingeval geen aan gifte is gedaan, kan de controleurenz. Maar in datzelfde geval voorziet art. 9, want immers: Navor dering van belasting kan plaats vinden in alle gevallen waarin geen of te weinig belasting is geheven. Het lijkt spr. in ieder geval wenselijk, dat dit t.z.t. even wordt bezien. De vorm der verordening en de volgorde der arti kelen wilde spr. ook in de aandacht van B. en W. aan bevelen. Wat hier vooraan staat, staat gewoonlijk ach teraan en behoort ook achteraan te staan. Art. 8 bijv. betreft ontheffing, maar van een aanslag is nog niet gesproken. Daarna komt een artikel over navordering en nóg is geen sprake geweest van een primitieve aan slagregeling. Art. 10 behandelt o.a. de invulling van het beschrij vingsbiljet, maar pas later - in art. 13 wordt gezegd wie een beschrijvingsbiljet zal ontvangen. Spr. heeft slechts genoemd wat hem opgevallen is. Hij c.s. willen er graag aan medewerken, dat deze zaak tot een goed einde wordt gebracht. Zij betreuren het. dat het zo lang heeft geduurd, voordat het onder havige voorstel is gekomen, maar zij weten, dat B. en W. daarvan geen verwijt te maken is. De heer Beuving herinnert er aan, dat zijn fractie bi; de behandeling van de eerste ontwerp-verordening een aanmerking heeft gemaakt, omdat ze meende, dat hierin de minst draagkrachtigen werden gedupeerd en de kleine man, ook wat zijn hondje betreft, weer het eerst het loodje zou moeten leggen. Spr. c.s. hebben toen progressie bepleit, maar hiertegen bestonden allerlei bezwaren, zodat daar niets van kon komen. Zij kunnen hun stem dan ook niet aan het in dit opzicht niet ver anderde nieuwe ontwerp geven. De heer Van der Veen meent, dat de opmerking van de Minister voor de raad geen aanleiding behoeft te zijn het bedrag in art. 3, sub 2, thans op 16,- te stellen. Z.i. heeft de Minister slechts te kennen gege ven, dat er een bepaald verschil moet bestaan tussen de belasting voor honden, genoemd in art. 3, sub 1 en 2, en voor die, genoemd in art. 3, sub 3. Hij is van oor deel, dat er geen motieven bestaan om de honden, ge noemd in art. 3, sub 1, anders te belasten dan die, ver meld in art. 3, sub 2. Welk bedrag dit zou moeten worden, daarover wil spr. het deze keer niet hebben. De heer Geerts (weth.) antwoordt de heer De Jong, die zich al dadelijk bereid verklaarde vóór dit voorstel te stemmen, dat dit hem veel genoegen doet. Er is in derdaad haast bij deze zaak. Op 5 September j.l. ont vingen B. en W. de circulaire van de Minister, waaruit bleek, dat zekere bepalingen in verordeningen op het heffen van belasting op honden niet goedgekeurd zouden worden. Spr. is naar Den Haag gegaan voor het inwinnen van informaties en hoorde toen, dat le verordening in de vorm, waarin ze aangeboden was, niet voor goedkeuring in aanmerking kwam en vernam tevens welke de bezwaren waren. B. en W. zouden het op prijs stellen, dat de thans enigszins gewijzigde verordening wordt aangenomen. Zolang er n.l. geen goedkeuring wordt verkregen, kun nen zij de belastingbiljetten niet verzenden. De heer Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 October 1947. 99 De Jong heeft bezwaar tegen art. 4, dat volgens hem niet in deze belastingverordening thuishoort, maar wel in de Politieverordening. Oppervlakkig bezien, is dit juist. De geschiedenis is echter deze: De bepaling, dat honden, gehouden ten dienste van landbouw of nijver heid en waakhonden, die loslopend op de openbare weg werden aangetroffen, deswege werden gerekend luxe honden te zijn, waarvoor B. en W. dus de volle belas ting konden heffen, zou niet worden goedgekeurd door Den Haag, in verband met de uitspraken van de Hoge Raad. Om nu belastingontduiking te voorkomen, moes ten B. en W. een andere regeling treffen. Die vindt men nu in art. 4 met daarop aansluitend de strafbe paling in art. 9. Zo gezien, behoort art. 4 toch wel in deze verordening thuis. Spr. bevindt zich niet in slecht gezelschap, want hij heeft de redactie van dit artikel van het departement meegekregen. Men vond daar dus ook, dat het wel in de verordening behoort voor te komen. De heer De Jong had voorts bezwaar tegen de artt. 9 en 15, omdat deze beide eigenlijk hetzelfde behelzen. Dit nu lijkt wel zo, maar het is toch niet zo. Art. 15 betreft de aanslag in de belasting en art. 9 heeft be trekking op navordering of verhoging van belasting. Men stelle het zich aldus voor: Als bijv. een oud vrouwtje, dat niet precies op de hoogte is met de be palingen, verzuimt een hond aan te geven en de ad ministratie ontdekt dit in de loop van het jaar, dan gaat de Controleur tot aanslag over. Heeft echter iemand de bedoeling gehad om de belasting te ontduiken, dan laat de Controleur navordering volgen. Er is dus wer kelijk wel verschil tussen de artt. 9 en 15. Wat de opmerking van de heer De Jong i.z. de volg orde der artikelen betreft, spr. geeft toe, dat daar enig bezwaar tegen kan bestaan. Deze volgorde komt waar schijnlijk voort uit de geschiedenis, welke de verorde ning heeft gehad. Er zijn eerst een heffings- en een invorderingsverordening geweest en die zijn later sa mengevoegd. Spr. wil wel toezeggen, dat bij een vol gende herziening het geheel nog eens bekeken zal worden. De heer Beuving deelde mede, dat hij zijn houding van de vorige vergadering handhaaft. Spr. kan zich dit voorstellen. Hij hoopt echter, dat ook de andere raads leden hun houding van de vorige vergadering hand haven, zodat het voorstel aangenomen zal worden. (Gelach). De heer W. M. de Jong is het uiteindelijk wel met de wethouder eens, dat op dit ogenblik geen veran dering meer kan worden aangebracht in deze veror dening, maar dat ze t.z.t. nog wel eens kan worden bekeken. De wethouder heeft de redactie verdedigd van art. 4, waarin alleen sprake is van aangegeven honden. Dit zal misschien zo wel aangenomen worden, maar het is in feite toch zo, dat, als iemand zijn waak hond of zijn hond, gehouden ten dienste van landbouw of nijverheid, niet aangeeft, maar de Controleur slaat hem daarvoor wel aan, zo n hond dan maar rustig los op de openbare weg mag tippelen en de geachte hon denhouder daar geen last mee krijgt. De Voorzitter: Behalve een viervoudige verhoging De heer W. M. de Jong: Dat is een andere materie. Spr. meent, dat deze kleinigheden, waar hij op ge vezen heeft, niet zonder betekenis zijn. Hij wil er overigens niet al te diep meer op ingaan. Er komt mis schien nog wel eens een gelegenheid daarvoor. Spr. is liet tot zijn spijt positief oneens met de wethouder over de betekenis van de artt, 9 en 15, naast elkaar gezien. Het oude vrouwtje met het niet aangegeven hondje kan volgens spr. op twee manieren bekeken worden (Gelach). Men kan het bekijken uit de ge zichtshoek van art. 15, maar ook uit die van art. 9. f'.j meent, dat hierdoor de Controleur een bepaalde bevoegdheid gegeven wordt. Als de Controleur een goede en milde dag heeft, dan past hij art. 15 toe (aan slag zonder verhoging dus), maar is het een beetje anders, dan gaat hij volgens art. 9 te werk. Overigens, de kwestie van nalatigheid wordt ook in art. 9 gere geld. want de Controleur is daar uitdrukkelijk bevoegd verklaard tot kwijtschelding op grond van dwaling of verschoonbaar verzuim. Volgens spr. wordt deze ma terie tweemaal geregeld en hij vertrouwt dan ook, dat de verordening t.z.t. nog eens wordt bekeken. De heer Geerts (weth.) antwoordt de heer V. d. Veen, dat de gemeente, als zij 20,voor luxe hon den heft, gebonden is aan het bedrag, dat thans voor de waakhonden gesteld is. Als zij zich niet houdt aan de door de Minister gegeven richtlijnen, wordt de ver ordening niet goedgekeurd. Wat betreft de opmerkingen van de heer W. M. de Jong, spr. wordt het in dezen met hem niet eens en gelooft, dat het geen zin heeft, er nog verder over te praten. Spr. gelooft, dat de kwijtschelding, in art. 9 bedoeld, slechts door de Controleur verleend wordt, als het hem wordt gevraagd en dat is dus nog iets anders dan hetgeen spr. zo juist als voorbeeld heeft gegeven. De Voorzitter zegt, dat B. en W. de heer De Jong wel willen toezeggen de zaak bij een voorkomende ge legenheid nog eens te zullen bekijken. De heer Beuving vraagt stemming. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 23 tegen 11 stemmen (die van de heren Beeksma, V. d. Veen, Vellenga, Kamstra, Van Rooijen, Schalkwijk, T. de Jong, Beuving, De Groot, Weistra en V. d. Akker) Punt 12 (bijl. no. 137). De heer Visser zegt, dat het zijn fractie verheugt, dat opnieuw de mogelijkheid bestaat om in Leeuwarden een aantal nieuwe woningen te doen verrijzen. Spr. c.s. zullen hun stem dan ook aan dit voorstel geven. Wel zouden zij graag antwoord hebben op de vraag, hoe op de oorspronkelijke bouwkosten zo belangrijk bezui nigd is kunnen worden. Tevens zouden zij onder de aandacht van B. en W. willen brengen, dat telkens wanneer tot bouw in de stad wordt overgegaan, de bewoners van het plattelandsdeel der gemeente zich afvragen in welk stadium de bouwplannen voor de dorpen zich bevinden. De heer Witteveen (weth.) kan de vraag: hoe het met de plannen voor de bouw van woningen in het plattelandsgedeelte der gemeente staat, op het ogenblik niet beantwoorden, omdat het bouwplan 1948 nog niet bekend is. Als het aanstonds bekend zal zijn, zal de betreffende bouw zeer zeker de aandacht van B. en W. hebben. Voorlopig kunnen echter nog geen al te hoge verwachtingen daaromtrent gesteld worden. Omdat het volume, dat voor 1948 aangegeven zal worden, waar schijnlijk iets hoger zal liggen dan het oorspronkelijke volume over 1947, hopen B. en W., dat er weer een gunstiger resultaat zal worden bereikt dan in 1947. Spr. gelooft ook namens het college te spreken, als hij zegt, dat, wanneer de gelegenheid er is en het bouwvolume het toelaat, B. en W. de dorpen niet zullen vergeten. Een andere vraag van de heer Visser was, hoe het mogelijk is, dat er op de plannen van „Beter Wonen-' zoveel bezuinigd is kunnen worden. Dat is voor 90 of misschien nog voor meer te danken aan de lagere inschrijving. De betrokken architect, Ir. Vegter, had bij een paar aannemers, die ook voor hem in Harlingen bouwden, offerte aangevraagd en daarna de begroting bij de gemeente en ook bij Wederopbouw en Volks huisvesting ingediend. Laatstgenoemde instantie maakte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 2