104 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1947.
De ontvangsten en uitgaven van de vorenvermelde
rekening voorlopig vast te stellen:
de uitgaven van de gewone dienst op 16.159.592,44
de ontvangsten van de gewone dienst
op 16.159.592,44
Saldo nihil
de uitgaven van de kapitaaldienst op 11.808.291,10
de inkomsten van de kapitaaldienst op 9.645.461,64
en alzo het nadelig slot van de kapi
taaldienst op2.162.829,46
De Voorzitter merkt op, dat de wethouders uiteraard
in deze geen stem uitbrengen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 146).
De Voorzitter wil, alvorens dit voorstel in bespreking
te brengen, enige typefouten rectificeren:
In art. 24, punt 5, staat „een", dit moet zijn „aan".
In art. 25, sub a, laatste gedeelte, moet in plaats van
,,weg"gedeelte, ,,straat"gedeelte worden gelezen.
Het laatste art. II, 2e lid. vervalt.
De heer T. de Jong heeft geconstateerd, dat de voor
gestelde verordening gelijk is aan de indertijd vervallen
artikelen uit de Alg. Politieverordening. Vroeger zal
die bepaling wel haar reden hebben gehad, maar thans
heeft spr. bezwaar tegen de zin van art. 24, luidende:
„Het is verboden op straat schaatsen te rijden". Elke
winter blijkt dit voor de jeugd een groot plezier te zijn
en dat zou spr. haar niet willen ontnemen. Ook de be
paling over het laten afglijden van wallen zou spr.
willen laten vervallen. De wethouder zal natuurlijk
zeggen, dat er schade wordt aangericht. Spr. ziet het
echter zo: Vroeger als hij ging eierzoeken, zei de boer
dat ook, maar toch stond hij het toe. In de winter valt
het wel wat mee.
De heer Beeksma zegt, dat in de beide artikelen 25fer
en 25qnater een lid voorkomt, waarin is bepaald, dat
het verbod niet geldt voor openbare lichamen. Spr. ver
onderstelt echter, dat het toch zeker wel de bedoeling
van de commissie is, dat de artikelen betreffende
sneeuwruimen en strooien bij gladheid der straten ook
gelden voor openbare lichamen. Het zou geen goede
indruk geven, wanneer particulieren verplicht worden
tot bepaalde diensten, welke verplichting niet aan open
bare lichamen is opgelegd.
De heer Kamstra zou graag enkele inlichtingen ont
vangen. Hoe moet gehandeld worden in binnenstraten,
waar men buiten het hekje meteen op het voet- en rij
pad komt? De een zal de sneeuw naar het midden, de
ander naar de zijkant brengen, omdat de eerste meent,
dat van voetpad, de tweede, dat van rijweg moet
worden gesproken. Wat moet in dit geval nu gebeuren
zonder dat de betrokkenen in moeilijkheden komen?
Spr. wil gaarne weten, welke interpretatie hier moet
worden gegeven.
De Voorzitter: Welk soort straten bedoelt U?
De heer Kamstra: Straten, waar geen trottoir is.
De heer Wiersma: De Doelestraat bijvoorbeeld!
De Voorzitter zegt, dat de heer De Jong het dus
eigenlijk mogelijk wil maken, dat in de winter de kin
deren van de wallen kunnen glijden, zonder dat een
strafbepaling hun dit verbiedt. Ook het schaatsenrijden
op straat wil hij niet verbieden. Maar het is toch wel
moeilijk om dit in het algemeen toe te staan. Bij som
mige wallen is het afglijden levensgevaarlijk en op
andere zal het gras worden vernield. Er zijn betrek
kelijk weinig wallen, waar zonder gevaar kan worden
gegleden. Spr. geeft de voorkeur aan de toestand van
het ogenblik; in het algemeen is het verboden, maar
waar het mogelijk is wordt het oogluikend toegestaan.
Onder wallen zijn die in de binnenstad ook begrepen
en daar is het bepaald gevaarlijk. Het gaat moeilijk een
strafbepaling zo te redigeren, dat allerlei dingen wor
den toegestaan, die eigenlijk in het belang van betrok
kenen moeten worden tegengegaan. Het is dus volgens
spr. beter het zo te laten als het staat. Hij geeft toe,
dat het niet erg elegant is, maar wanneer gekozen moet
worden tussen twee dingen, die elk zijn nadeel hebben,
moet dat worden genomen, wat het minste nadeel op
levert.
Het verbod van schaatsenrijden op straat is ook uit
de oude verordening overgenomen in verband met het
snelverkeer. Het is soms zeer gevaarlijk, niet alleen
voor de schaatsenrijders, maar ook voor bestuurders
van voertuigen. In bepaalde stille straten zal het geen
gevaar opleveren en aan de jeugd een groot genoegen
verschaffen. Ook hier schept het toestaan ervan in de
gehele stad grotere nadelen, dan een algemeen verbod,
waarbij echter op plaatsen waar het geen kwaad kan,
een oogje dicht wordt gedaan.
Spr. geeft in overweging de voorgestelde bepalingen
te handhaven.
De heer Beeksma heeft gevraagd of het niet de be
doeling is, dat de bij deze verordening op te leggen
verplichtingen ook zullen gelden voor openbare licha
men. Zoals deze luidt, is dat niet het geval. Het is ook
niet wel mogelijk, dat de gemeente zichzelf tot bepaalde
dingen verplicht.
De heer Van der Schaaf: En het Provinciehuis dan?
De Voorzitter meent, dat een bepaling hiervoor niet
nodig is, omdat het Provinciehuis bewoond wordt door
een concierge.
Het zal de raad bekend zijn, dat een openbaar li
chaam niet strafbaar kan worden gesteld. Wanneer
een bepaling zou worden opgenomen als door de heer
Beeksma gewenst, zou de verordening bij de hogere
autoriteiten stellig geen genade vinden.
Wat de vraag van de heer Kamstra betreffende
straten waar geen trottoir of voetpad is aangaat, ant
woordt spr., dat deze niet onder art. 25 vallen. Daar
staat n.l. onder a, dat men verplicht is sneeuw te ruimen
van het trottoir of voetpad. Die verplichting geldt dus
niet voor een rijweg. Spr. kan zich echter dergelijke
straten niet indenken. De Doelestraat, die genoemd
werd, zou men als een groot voetpad kunnen be
schouwen.
De heer Kamstra: Er zijn legio van die straten.
De Voorzitter gelooft dit niet. Zijn zulke straten er
al, dan vallen ze niet onder de verordening.
De heer Kamstra verklaart deze mededeling met ge
noegen te vernemen.
De heer Beeksma had er wel aan gedacht, dat he
voor de gemeente moeilijk zal gaan zichzelf voor te
schrijven de straten schoon te houden. Maar buiten de
gemeente zijn er nog andere openbare lichamen, die
gebouwen in gebruik hebben, waarin men niet altijd
een hoofdbewoner aantreft. Het station bijvoorbeeld.
De Voorzitter: De Spoorwegen zijn geen openbaa
lichaam, maar een N.V.
De heer Beeksma: Er is toch geen hoofdbewoner.
De Voorzitter: Wel een hoofdgebruiker.
De heer Beeksma meent, dat, al is het dan niet mo
gelijk een dergelijke bepaling in de verordening op te
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 29 October 1947. 105
nemen, de openbare lichamen toch het goede voorbeeld
moeten geven.
De Voorzitter zegt toe, dat dit, voor zover de ge
meente betreft, zal gebeuren.
De heer T. de Jong begrijpt, dat het door hem ge
wenste tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven.
Hij wil daarom niet verder aandringen. Hij hoopt echter,
dat de burgemeester een soepele toepassing zal bevor
deren.
De Voorzitter zegt dit toe.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijl. no. 148).
De heer Sijbrandij vraagt of het kwantum van
234.000 m3 voldoende is. In het voorstel staat, dat deze
hoeveelheid, de inklinking inbegrepen, naar globale
schatting nodig zal zijn om het terrein op de gewenste
hoogte te brengen. Kan hiermee inderdaad worden
volstaan en is de gemeente klaar met een bedrag van
184.000,De uitdrukking „globale schatting" werkt
hier verwarrend.
De heer Kamstra vindt in het voorstel een ongezochte
gelegenheid om te wijzen op de minder juiste behan
deling van de huurders van gemeentegronden in ver
band met deze werken. Spr. hoorde n.l., dat gisteren
de aannemer met zijn personeel bij iemand op het land
kwam met de bedoeling daar met graven te beginnen,
omdat er een dijk aangelegd moet worden en het land
moet worden opgespoten. De huurder wist van niets
en nam er geen genoegen mee. De aannemer kon wel
weer vertrekken, maar volgens deze kost dat de ge
meente 600,Hij komt binnen drie weken niet weer
terug. Dat betekent dus een schadepost voor de ge
meente.
Afgezien hiervan echter moet de huurder toch vooraf
kennis worden gegeven, dat er met bepaalde werken
op zijn land zal worden begonnen. Bedoelde huurder
is toch al geweldig gedupeerd. Eerst moest hij 2 ponde-
maat land voor de huizenbouw afstaan en 1ponde-
maat voor speelterrein; het nog resterende deel zal nu
worden opgespoten. De huurder staat daaraan bloot
ingevolge een clausule in het huurcontract, waar is be
paald, dat de gemeente het recht heeft de gronden
uit de huur te nemen, als ze nodig zijn voor woning
bouw, etc. Het gevolg is nu, dat de boer wel een plaats
heeft met 20 stuks vee, maar hij heeft geen grond. Is
het niet mogelijk, dat hij ander land krijgt, want zijn
broodwinning wordt hem ontnomen. Spr. maakt de
laatste opmerkingen als terloops, het kardinale punt
voor hem is de kwestie van de kennisgeving.
De heer Witteveen (weth.) antwoordt de heer Sij
brandij, dat de hoeveelheid van 234.000 m3 inderdaad
globaal is genomen. De tijd was veel te kort om het
terrein uit te waterpassen. Het betreft een vrij grote
oppervlakte, die op een peil van 1.30 m boven F.Z.P.
moet worden gebracht. Er moet een meter grond op
gespoten worden. Als het terrein geheel is uitgezet,
kan blijken, dat er enige speling is. Met de aannemer
is geen contract gesloten, wel een mondelinge overeen
komst i.z. de eenheidsprijs. Het benodigde kwantum
moet nog door Gemeentewerken en de aannemer wor
den vastgesteld. Het is dus mogelijk, dat de hoeveel
heid niet precies klopt. Vermoedelijk is er iets minder
nodig.
Wat de vraag van de heer Kamstra betreft, moet
spr. zeggen, dat hem niet bekend is wat de aannemer
heeft gedaan. Hij had geen opdracht en de boer be
hoefde hem inderdaad niet op zijn land toe te laten.
Wanneer die aannemer wat voortvarend is geweest,
is dat voor zijn eigen rekening, want Gemeentewerken
heeft er geen opdracht toe gegeven. Dat dit de gemeente
600,zou kosten, is niet waar. De aannemer kan dit
bedrag niet op de gemeente verhalen.
Wat nu de huurder betreft, deze is er van op de
hoogte, dat hij binnen korte tijd zijn land kwijt raakt.
Hij weet dus, dat dit zwaard hem boven het hoofd
hangt. Hij exploiteert gemeentegronden, die niet zijn
aangekocht voor geldbelegging, maar die nodig zijn bij
verdere uitbreiding van de stad. De boer wordt dus
boer af. In het contract staat, dat de gronden uit de
huur kunnen worden genomen, als ze nodig zijn voor
de volkshuisvesting of voor doeleinden van handel en
nijverheid. Wat hier gebeurt, is dus volkomen reëel. Of
er nog schadevergoeding aan verbonden is, hangt af van
de Pachtkamer. In het contract staat niets hierover. De
gemeente heeft ook geen land voor deze man. Hij heeft
nog het geluk, dat hij er de hele zomer de producten
van kan halen. Maar dat is dan ook het laatste.
De heer Kamstra heeft niet om vergoeding voor de
man gevraagd, dat regelt de Pachtkamer wel. De wet
houder zegt, dat de huurder ervan op de hoogte was,
dat hij de grond kwijt raakt. Maar dat wist hij niet,
want toen hem 2 pondemaat waren afgenomen voor
huizenbouw, werd er een sloot op kosten van de ge
meente gegraven. Daaruit leidde hij af, dat er nog niets
zou gebeuren. Wat die 600,betreft, is het misschien
wel goed, dat de wethouder het weet, want de aan
nemer heeft gezegd, dat het de gemeente die som zou
kosten.
De heer Witteveen moet de bewering van de heer
Kamstra, dat de boer het niet zou hebben geweten,
van de hand wijzen. Hij wist nog niet precies hoe het
zou komen, maar sedert kort weet hij positief, dat hij
het kwijt zal raken, behoudens de beslissing van de
raad. De landbouwkundige, de heer Reitsma, heeft
enige weken terug de opdracht gekregen zich met de
boer in verbinding te stellen en dat is ook gebeurd.
Persoonlijk heeft spr. de boer niet op de hoogte ge
bracht, maar hij weet toch zeker, dat hij niet onkundig
was van deze zaak.
De opspuiterij heeft een lange en vrij vervelende
voorgeschiedenis. Te elfder ure komt het nog tot een
goed einde. De Kanalendienst wil de achterstand bij
de uitvoering van het kanalenplan inhalen en dus moet
de gemeente ook opschieten.
Wat de sloot achter het bouwblok betreft, deelt spr.
mee, dat, toen het terrein uitgegeven werd voor huizen
bouw, het nodig was de sloot te graven, omdat er nog
vee in het land liep. Het plan zweefde toen nog. Er
was kans, dat het niet voor de volgende zomer zou
kunnen worden uitgevoerd. Door allerlei manipulaties
in de werkverdeling is het zo geregeld kunnen worden,
dat nu reeds een begin kan worden gemaakt. Het
graven van die sloot heeft overigens geen groot bedrag
gekost.
Tenslotte verklaart spr., dat de aannemer de 600,
niet krijgt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.