law 108 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 November 1947. Punt 6 (bijl. no. 159). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. tijd. leraar in schei- en natuurkunde: Drs. J. J. L. van Wessem, alhier: b. tijd. leraar scheikunde: R. B. ter Veld, te Groningen. Benoemd worden de heer Van Wessem met 31 stemmen en de heer Ter Veld met 29 stemmen (2 bilj. voor beide vacatures blanco en 2 bilj. voor de vacature onder b blanco). Punt 7 (bijl. no. 151 De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraar in boekhouden: D. van der Meulen, alhier: b. leraar in de Franse taal: IJ. van der Zee, alhier. Benoemd worden de heer V. d. Meulen met 31 stem men en de heer V. d. Zee met 30 stemmen (2 bilj. voor beide vacatures blanco en 2 bilj. voor de vacature onder b blanco). Punt 8 (bijl. no. 150). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraren in boekhouden en handelsrekenen: R. H. Woldring en P. van Kuik, beiden alhier: b. leraren in het Engels: P. Bilstra en J. Graafsma, beiden te Huizum; c. leraar in het Duits: J. Oostra, alhier: d. leraar in het Nederlands: J. van der Wal, alhier. Benoemd worden de heren Woldring, Bilstra, Graaf sma, Oostra en V. d. Wal, allen met 32 stemmen en de heer Van Kuik met 31 stemmen (1 bilj. voor alle vacatures blanco en 1 bilj. voor de tweede vacature onder a blanco). Punt 9. De aanbevelingen van de Commissie luiden als volgt: a. vacature mevr. C. LeopoldPostma: 1. mevr. C. LeopoldPostma; 2. M. H. DorhoutSuyling; 3. mej. Da. H. Dusseldorp; b. vacature Dr. R. Kuperus: 1. Dr. R. Kuperus; 2. J. W. Koopmans; 3. Dr. R. van der Hoek. Benoemd worden mevr. LeopoldPostma, met alg. stemmen en de heer Kuperus, met 32 stemmen (de heer Koopmans 1 stem). Punt 10 (bijl. no. 163). De heer Bos zou naar aanleiding van dit voorstel enige inlichtingen willen vragen. De Voorzitter meent, dat, als de heer Bos over per soonlijke aangelegenheden wenst te spreken, de raad goed doet hiervoor in besloten zitting te gaan. De heer Bos zal zijn vraag misschien eerst zó kunnen stellen, dat hij nog geen persoonlijke dingen in het midden brengt. Wat er verder uit volgen kan, weet hij nog niet. Spr. leest in de eerste alinea van het voorstel, dat het belang van het onderwijs en de goede organisatie aan de gemeentescholen nos. 7 en 20 het wenselijk maken een paar onderwijzeressen over te plaatsen. Het is hem niet duidelijk wat hier bedoeld wordt met het belang van het onderwijs en de goede organisatie en het is hem ook uit de stukken niet gebleken. Daar het hier betreft een onderwijzeres, die voor de derde maal verplaatst wordt, zou spr. hierover wel inlichtingen van B. en W. willen hebben. De heer K. Dijkstra (weth.) stelt er prijs op de inlichtingen in besloten zitting te verstrekken. De heer Bos zou willen verzoeken de scherpste maat regelen te treffen om aan de overplaatsingen een einde te maken en spr. hoopt, dat B. en W. hem begrijpen. De Voorzitter: U bedoelt, dat dit de laatste over plaatsing zal zijn. De heer Bos: Juist. De Voorzitter zegt, dat het moeilijk is een onvoor waardelijke toezegging te doen, want de omstandig heden kunnen B. en W. te eniger tijd toch weer nopen een overplaatsing in overweging te nemen. Wèl kan spreker toezeggen, dat dit punt de gezette aandacht van B. en W. heeft en dat, indien enigszins mogelijk, dit de laatste overplaatsing zal zijn. Spr. wijst er echter op, dat de raad uiteindelijk i.z. overplaatsing te be slissen heeft. De Voorzitter doet vervolgens de deuren sluiten. Na heropening der openbare vergadering wordt het voorstel van B. en W. z.n.st. aangenomen. Punt 11 (bijl. no. 152). De heer W. M. de Jong zegt, dat het hier, zoals in het voorstel ook vermeld, voornamelijk gaat om de toe passing van art. 22bis der L.O.-wet en dan nog hoofd zakelijk om het tweede lid van dit artikel. Het eerste lid zegt, dat de gemeenteraad besluit tot opheffing ener openbare school voor gewoon lager onderwijs, waar van het aantal leerlingen minder bedraagt dan (in het geval der gemeente Leeuwarden) 100. Spr. zou er wel de aandacht op willen vestigen, dat dit lid van art. 22bis sterk imperatief geredigeerd is: de gemeenteraad besluit n.l. om iets te doen, indien het aantal leerlingen minder dan zo en zoveel bedraagt. Spr. wil daarbij niet uit het oog verliezen, dat er in het tweede lid sprake is van het niet van toepassing zijn van het eerste lid, in dien overeenkomstig art. 19 de instandhouding van een school gevorderd wordt, maar het is toch zó, dat men in art. 22bis, eerste lid, de regel vindt en in het tweede lid van dat artikel de uitzondering. Die uitzondering wordt gemaakt, omdat in elke gemeente ten slotte moet overblijven voldoende l.o., gegeven in een genoegzaam aantal scholen, welke voor alle kinderen, zonder onder scheid van godsdienstige gezindheid, toeaankelijk zijn. In onze gemeente, waar ongeveer 30 openbare lagere scholen zijn, zou bij opheffing van enkele scholen niet de situatie ontstaan, dat te weinig onderwijs wordt ge geven, de situatie, waartegen art. 19 waakt. Wil men echter, zoals hier, het 2e lid van art. 22bis hanteren, dan moet men niet voor een aantal scholen tegelijk een besluit nemen. T.a.v. iedere school dient te worden toegelicht hoe de betreffende situatie is. Spr. c.s. zouden het daarom prettig vinden, indien alsnog der gelijke toelichtingen, althans voor bepaalde scholen, konden worden gegeven. De argumenten, in het voor stel naar voren gebracht, zijn tamelijk algemeen gesteld: men kan deze niet gebruiken bij de beoordeling van de situatie van een bepaalde school. Er wordt bijv. gesproken over moeilijk begaanbare schoolpaden, maar dat zegt o zo weinig. Ook komen in het voorstel ar gumenten voor, die niet ter zake dienende zijn. Er wordt bijv. gezegd, dat in deze aangelegenheid een factor van betekenis is de plaats, die de school in het dorpsleven inneemt: dat zij een cultureel centrum is, waarvan de waarde niet moet worden onderschat. Dit deel van de toelichting op zich zelf wil spr. niet aan vechten, maar deze dingen komen bij toepassing van art. 22bis, jo. art. 19, toch helemaal niet in het geding! Daarin wordt slechts gesproken van bepaalde aantallen leerlingen en van het feit, dat het onderwijs voldoende moet zijn. De situatie van de school te Wirdum is ook Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 November 1947. 109 zonder nadere toelichting van B. en W. gemakkelijk te beoordelen. Weliswaar is het gemiddelde aantal leerlingen daar verminderd van 70 tot 622/3 sinds het vorige voorstel i.z. deze school, maar Wirdum is wel zo afzonderlijk gelegen in de gemeente, dat het niet gemakkelijk is de school daar op te heffen. W^at Wir dum betreft, kunnen spr. c.s. dan ook wel met het voorstel van B. en W. meegaan. In verband met de eis van art. 19 zouden zij t.a.v. de school te Lekkum willen vragen, of B. en W. overwogen hebben, nu de stad naar Lekkum toegroeit, in de toekomst een nieuwe school in dat nieuwe stadsgedeelte te stichten op een paar kilometer afstand van het dorp Lekkum, zodat de dorpsschool zou kunnen worden opgeheven. In het algemeen toch zijn kleinere scholen minder wenselijk dan grote. Spr. heeft, naar men zal begrijpen, echter in hoofd zaak het woord gevraagd met het oog op de scholen te Goutum en te Hempens. Zoals reeds bij het vorige voorstel i.z. deze aangelegenheid van de zijde van spr.'s fractie is opgemerkt, voldoen die scholen niet alleen niet aan de norm, gesteld in art. 22bis, voor Leeuwar den, maar zelfs niet aan de norm voor Leeuwardera- deel, die 50 leerlingen was. Het betreft hier twee twee mansschooltjes. Dit zijn dus geen scholen, die in de onderwijswereld een voorname plaats innemen. Twee- mansschoien zijn een noodzakelijk kwaad. Als men het aantal leerlingen van de scholen te Goutum en Hem pens samentelt, bedraagt het 91, een aantal, waarmee men een goede 3-mansschool zou kunnen bevolken. Nu vragen spr. c.s. zich met het oog hierop en vooral ook in verband met de formule, gegeven in art. 22bis, en de jurisprudentie daarop af, of het de raad wel vrij staat de school in Hempens nog in stand te houden. Ligt dit nu wel op zijn weg. handelt hij door deze instandhouding te vorderen niet tegen de geest van art. 22bis? Bovendien gelooft spr. niet, dat door op heffing van de school het belang van het onderwijs in het betrekkelijke gedeelte der gemeente in ernstige mate wordt geschaad. Hij heeft van onderwijszaken niet zoveel verstand, maar meent, dat een driemans- school in ieder geval te prefereren is boven een twee- mansschool. Daar komt bij, dat de afstand tussen Hem pens en Goutum, waar de kinderen uit Hempens en omgeving dan school zullen moeten gaan, hoogstens km is; men fietst de nieuwe weg met een 15 km- vaartje in 10 minuten. De afstand van de school te Goutum tot de uiterste grens van de gemeente het vaarwater daar is ongeveer 4 km. Is het dan niet beter maar te doen, waaraan toch niet is te ontkomen, en t.a.v. Hempens niet het besluit tot instandhouding te nemen? De heer Beeksma wil niet zozeer naar aanleiding van het voorstel als wel naar aanleiding van hetgeen de heer De Jong naar voren bracht t.a.v. de school te Hempens een opmerking maken. Deze schatte de af stand Hempens-Goutum op 2J^ km. Nu wonen de kinderen, die te Hempens school gaan, echter niet allen in Hempens. Sommige van hen hebben al meer dan 2l/2 km afgelegd door het land, vóór ze de school te Hempens bereikt hebben; er komen er zelfs van de overzijde van het vaarwater. Die afstand komt dus nog bij de door de heer De Jong genoemde 2J^ km en dat maakt de situatie voor Hempens nog zo veel erger. Dat is ook een van de overwegingen geweest, waarom indertijd het voorstel om tussen Hempens en Goutum een nieuwe school te bouwen, is afgestemd. De heer J, K. Dijkstra (weth.) meent zich niet te ver gissen, als hij een herleving van het debat constateert, dat ongeveer een jaar geleden over ditzelfde punt plaats had, uitgelokt door dezelfde fractie, met dit verschil, dat toen de fractievoorzitter het aan een bespreking onderwierp, terwijl thans de heer De Jong die taak heeft overgenomen. De heer De Jong heeft van art. 22bis der L.O.-wet gezegd, dat het eerste lid de regel bevat en het tweede lid datgene wat men de exceptie zou kunnen noemen. Dit blijkt trouwens ook uit het voorstel en uit de hard nekkigheid, waarmede voorstellen als deze in alle ge meenteraden van Nederland plegen terug te komen. De heer De Jong had liever gehad, dat voor de scholen stuk voor stuk een toelichting was gegeven. Spr. veronderstelt echter, dat, als B. en W. dit gedaan hadden, verschillende raadsleden zouden hebben ge zegd: ,,Wij geloven, dat B. en W. onze kennis van de gemeentelijke toestanden en verhoudingen toch onder schatten. daar ze het nodig achten om uitvoerige ge gevens te verstrekken over dingen in de eigen ge meente." Spr. meent, dat een ieder in de raad wel vol doende bekend is met de schoolverhoudingen in Lek kum, Wirdum, Goutum en Hempens, dan dat het nodig zou zijn voor elke school een toelichting te geven. Waar het op aan komt en de heer De Jong stemde dit toe dat zijn de leerlingenaantallen en die staan in het voorstel, zelfs tot op breuken berekend. De heer De Jong heeft terecht de vier scholen, J waarom het hier gaat, gesplitst in twee groepen. Wat voor de school te Wirdum en in mindere mate voor die te Lekkum geldt, wil hij niet laten gelden voor de scholen in Goutum en Hempens. Wie zich de mede delingen van spr. over dit onderwerp in de vergadering van ongeveer een jaar geleden herinnert, zal weten, dat hij heeft toegegeven, dat de positie der scholen in Wir dum en Lekkum anders is dan in Goutum en Hempens. Spr. heeft er toen bij gezegd, dat, als het mogelijk zou zijn een nieuwe school te bouwen waar de eerste jaren, naar spr. verwacht, niet aan gedacht kan wor den de vraag in overweging genomen zou kunnen worden, of er niet een betere oplossing voor die streek t.a.v. het openbaar onderwijs is te vinden. (De heer Wiersma: Daar is onzerzijds op aangedrongen!) Het denkbeeld was niet nieuw; het is vroeger in Zuidelijk Leeuwarderadeel geboren en bekeken en de plannen daarvoor zijn zelfs, als spr. zich niet vergist, in de raad van Leeuwarderadeel aan de orde geweest. De kwestie van samenvoeging der scholen te Goutum en Hempens tot een nieuwe school tussen deze beide dorpen is niet zeer actueel, omdat aan scholenbouw niet kan worden gedacht. Een andere vraag, die hierbij aan de orde zou kunnen komen, is, dat men de kin deren uit Hempens in de gelegenheid stelt om de school te Goutum te bezoeken. De heer Beeksma heeft er al op gewezen, dat er kinderen op de school te Hempens gaan, die onder de rook van Warga vandaan moeten komen en voor deze kinderen zou dus de afstand tot Goutum rijkelijk groot zijn. Er is echter een andere, eenvoudige reden, waarom aan die vorm van samen voeging niet kan worden gedacht, n.l. deze: de school te Goutum kan de gezamenlijke kinderen van de scho len te Hempens en Goutum (48 43 91) niet ber gen; daarop zijn de lokalen te Goutum niet berekend. Wat de plaats van de school in het dorpsleven be treft, het vorige jaar is die zinsnede ook aan critiek onderhevig geweest, maar dit verhindert de wethouder niet om over die kant van de zaak er een mening op na te houden, die enige nuances verschilt van die van zijn geachte collega's-raadsleden, die hier aan het woord waren De heer Van der Schaaf: Is dit wel ter zake? De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat het niet door hem aan de orde is gesteld. De heer Van der Schaaf bedoelt, of het, gelet op art. 22bis der L.O.-wet, wel ter zake dienende is. De heer J. K. Dijkstra (weth.) is niet gewend om dergelijke zaken altijd alleen van de juridische kant te bekijken. Dat is hem enerzijds te koel en te koud en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 2