110 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 November 1947. anderzijds is het zulk .bochtenwerk dat hij het vaak niet volgen kan. Hij verwijt hiermede anderen echter niet, dat ze die kunst wèl verstaan. Tegen samenvoeging van de school te Lekkum met een stadsschool zijn, als spr. het goed ziet, twee be zwaren aan te voeren. Nu zou spr. om der lieven vredes wille niet kunnen volstaan met te antwoorden, dat Lek kum voor hem Lekkum niet meer zou zijn, als de school er niet meer stond. Eén bezwaar is, dat de kinderen, die uit de Miedumer contreien komen, zeker aanspraak zouden kunnen ma ken op vervoerskosten e.d., want spr. gelooft niet, dat de door hen af te leggen afstand binnen de 4 km blijft. Hij vindt overigens 4 km ook rijkelijk ver. Spr. begrijpt niet, dat de heer De Jong, die zich een driemansschool als ideaal denkt, deze flinke driemansschool wil ophef fen. Een ander bezwaar tegen samenvoeging van de Lekkumer school met een stadsschool is, dat deze de schoolorganisatie in Leeuwarden grondig zou verstoren. Het is de raad bekend, dat hier ter stede de scholen van het zesmanstype zijn. Zodra het mogelijk is, wordt door reorganisatie een vijfmansschool tot een zesmans- school gemaakt. Dat is nu juist weer gelukt met de school, die er voor in aanmerking zou komen de kin deren van Lekkum op te nemen, n.l. school 8. Spr. gelooft dan ook niet, dat opheffing van de school te Lekkum, ongeacht de andere bezwaren, die er z.i. èn voor het dorp èn voor de kinderen èn voor het onder wijs aan verbonden zijn, met een goede schoolorgani satie in Leeuwarden verenigbaar is. De heer W. M. de Jong wil proberen een misver stand, dat blijkbaar bij de wethouder gerezen is, uit de weg te ruimen. De heer J. K. Dijkstra (weth.): Graag. De heer W. M. de Jong heeft, toen hij de bewuste clausule over dorpsgemeenschap en cultuurleven aan haalde, er bij gezegd, deze clausule op zichzelf te laten voor wat ze was. Van enige nuances verschil met de mening van de wethouder hierover is geen sprake, dit was althans niet uit spr.'s woorden af te leiden. Spr. heeft zich afgevraagd of die zinsnede wel ter zake doet. Het betreft toch min of meer een technische kwestie. De gehele L.O.-wet 1920 belast de gemeenteraad met het nemen van bepaalde besluiten. Het zijn dikwijls zeer minutieuze voorschriften. Hier domineert de plicht om iets te doen, wanneer er geen uitzondering is. Daarop heeft spr. de nadruk willen leggen. Zo gemakkelijk wil de uitzondering tot regel worden en dat kan nimmer juist zijn. Het is nodig, dat voor iedere school komt vast te staan, dat er sprake is van een uitzondering. Voor Wirdum heeft spr.'s fractie dit aangenomen en na de toelichting voor Lekkum ook. Het is misschien mogelijk deze school door toelating van leerlingen uit de stad tot een grote school te maken, met het vereiste aantal leerlingen. Voor de school te Hempens kan spr. de uitzondering echter niet aanvaarden. De heer Beeksma sprak over een school Oostelijk van Hempens. Een bezwaar hiertegen zou zijn, dat de afstand voor de kinderen uit Hempens te groot is, om dat bij de 2J/2 km van Hempens tot de school nog ten minste de 1J^ km moet worden geteld van de afstand van de grens der gemeente tot Hempens. De afstand wordt dan dus meer dan 4 km, welke voor kleine kin deren inderdaad heel groot is. Deze kwestie doet zich ook voor bij het bijzonder onderwijs en spr. heeft er zeker oog voor. De kinderen van Hempens, voor wie bijzonder onderwijs wordt ver langd, moeten via Goutum naar Huizum gaan. Derge lijke factoren, die niet van juridische aard zijn, wegen zwaar bij spr. c.s., daar behoeft niet aan te worden getwijfeld. Het gaat hier om de juiste feiten. Beide scholen liggen 2Yi km van elkaar. Dat is ook ongeveer zo bij het geval, dat de heer Beeksma op het oog had, al vergist hij zich in de afstand. Zij, die aan de voor malige Hempenserweg hun woning hebben, wonen vrij dicht bij Goutum. Met dit feit moet ook rekening wor den gehouden en dan is een gemiddelde afstand van 2J/2 km dicht bij de werkelijkheid. Het is daarom naar spr.'s mening moeilijk om te zeggen, dat enkel op grond van de afstand de school te Hempens in stand moet worden gehouden. De wethouder zegt, dat de kinderen uit Hempens niet in de school te Goutum kunnen worden onder gebracht. Spr. heeft de school gezien en geconstateerd dat er zeer grote lokalen zijn, maar de wethouder zal het wel beter weten. De heer J. K. Dijkstra (weth.): Er zouden dan 3 lokalen nodig zijn! De heer W. M. de Jong vraagt of het dan niet mo gelijk is om van de school te Goutum er een met 3 lokalen te maken. De kwestie is zo, dat er niet veel ruimte is voor nieuwbouw, maar de mogelijkheid bestaat toch zeer zeker om in Goutum een derde lokaal bij te bouwen. Als dit gebeurt, wordt een behoorlijke op lossing verkregen, waarbij de lijn van de wet wordt gevolgd en een betere school ontstaat. Natuurlijk zijn hier gevoelselementen in het spel, die altijd optreden bij samenvoeging van scholen. Het is moeilijk afstand te doen, wanneer een dorp. zoals Hempens, het comfort van een school kent. Andere groepen hebben het daar echter ook niet. Het gaat evenwel niet om gevoelsoverwegingen, maar om de uit voering van de wet, welke aan de raad is opgedragen. Spr. vraagt nogmaals, of het inderdaad niet mogelijk is, ook in deze tijd, de school in Goutum van een derde lokaal te voorzien en haar verder op te knappen? Hij gelooft, dat hiermee het belang van de school wordt gediend. De heer Bos meent mèt de wethouder, dat men thans een herhaling krijgt van het debat van het vorige jaar over dit punt. In plaats van de heer Wiersma heeft thans de heer De Jong de aanval geopend op de open bare scholen in Goutum, Hempens en Lekkum. Het spi t hem, dat dit gebeurd is, want het kan de schijn krijgen, dat men hier bezig is een of meer openbare scholen om hals te brengen. De heer W. M. de Jong zegt, zich op de wet te hebben gebaseerd. De heer Bos herhaalt nadrukkelijk, dat men een open bare school om hals wil brengen en meent, dat de heer De Jong het dan wel begrijpt. De heer W. M. de Jong: Neen. De heer Bos wijst bij voorbaat de combinatie af, die de heer De Jong wil maken door het overbrengen van de kinderen van de school te Lekkum naar een stad: - school. Spr. heeft bij de begrotingsdebatten in dit voo - jaar de vraag gesteld, of B. en W. wel gedacht hebben aan scholenbouw met het oog op de sterke stijging van het geboortecijfer. Wie met de scholen in de stad op de hoogte is, weet wel, dat deze overvol zijn. Hoe zou op een dier scholen een nieuwe groep leerlingen geplaal t kunnen worden? Men moet niet beginnen met scholen op te heffen, men moet integendeel alle mogelijke school ruimte reserveren om aanstonds de stroom van nieuwe leerlingen op te vangen. Wat de kwestie van de tweemansscholen betreft, deze bestaan niet alleen in de door de heer De Jong besproken gevallen, doch zij komen op tal van dorpen voor, ook bij het bijzonder onderwijs, en men zou er daar niet aan denken om deze op te heffen. De situatie, ook in de onderhavige dorpen, is nu eenmaal zo, dat Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 November 1947. 111 er tweemansscholen moeten zijn. Naar spr. meent, moet er op de duur, wanneer het mogelijk wordt scholen te bouwen, een school komen tussen Hempens en Goutum. Daar is, gezien de uitbreiding van de stad en de daar gelegen kanalen, waar zich industrie zal gaan vestigen en waar dan ook woonhuizen zullen komen, veel voor te zeggen. De scholen te Huizum en te Goutum zijn, voor zover spr. bekend, bezet, komen dus niet in aan merking voor het opnemen der kinderen uit Hempens. Op al deze gronden is hij er niet voor de school te Hempens op te heffen. De heer Van der Vlerk meent ook, dat men hier te doen heeft met eenzelfde debat als het vorige jaar over dit onderwerp is gehouden. Toen heeft hij reeds ge zegd. dat de c.h. fractie zich met het voorstel van B. en W., zoals dat ook thans weer luidt, kon verenigen. Zij doet dat niet. omdat zij geen oog heeft voor de argumenten, door de heer De Jong naar voren gebracht en zij doet het ook niet, omdat zij sympathiseert met de argumenten van de heer Bos. Het komt haar echter voor, dat de betrekkelijke dorpen t.o.v. de stad te afgezonderd zijn gelegen. Te onzaliger ure zijn zij bij Leeuwarden ingelijfd en spr. meent dan ook, dat Leeu warden op grond van die inlijving een zedelijke verantwoordelijkheid t.a.v. die dorpen heeft: daarom schaart hij zich ook geheel achter hetgeen B. en W. in hun voorstel hebben gezegd. De school in het bij zonder ook de openbare school ziet spr. als het centrum van het dorpsleven en hij verklaart met de hand op het hart, dat hij daaraan niet zou willen raken. Wanneer Leeuwarden zich zo zal hebben uitgebreid, dat die dorpen in de kom. althans onder de rook van de stad zijn komen te liggen en de kinderen daar ook min of meer door de grijparmen van Leeuwarden wor den vastgehouden, dan is alles voor opheffing der dorpsscholen te zeggen. Zolang echter het dorpsleven nog op zichzelf staat en dus ook de cultuur van die dorpen nog een eigen leven heeft, moet daar niet aan getornd worden. Spr. althans voelt er niets voor om het wapen der opheffing, dat de L.O.-wet de raad on gelukkig genoeg in handen geeft, te hanteren, gezien zijn overtuiging, dat die dorpen niet bij Leeuwarden gevoegd hadden moeten worden. De heer Posthuma spijt het, dat de heer De Jong dit onderwerp weer heeft aangesneden. Dat was hele maal niet noodzakelijk. Diens argument, dat de scholen te Hempens en Goutum resp. maar 48 en 43 leerlingen hebben en daarmede dus blijven beneden het door de wet voor Leeuwarden voorgeschreven aantal, dat 100 bedraagt, acht spr. zeer beslist gezocht. De dorpen zit ten n.l. met deze moeilijkheid, doordat ze nu tot de gemeente Leeuwarden behoren. Zouden ze nog onder Leeuwarderadeel ressorteren, dan zou het minimum aantal leerlingen voor deze scholen 50 mogen bedragen. In heel het land is er geen sprake van. dat in dergelijke gemeenten scholen met 43 of 48 leerlingen zouden wor den opgeheven. Spr. denkt er niet aan, er aan mede te werken, dat deze dorpen wegens hun inlijving bij Leeuwarden, waardoor ze ook onder de bepaling van art. 22bis, le lid, der L.O.-wet komen te vallen, ge dupeerd zouden worden. Het spijt hem, dat de heer De Jong de wet op deze wijze wil hanteren. Als de heer De Jong echter spreekt over het comfort, dat de iensen in Hempens hebben door de school ter plaatse, dan is hij niet op de hoogte van de situatie daar. Was hij het wel, dan zou hij weten, dat de afstand voor het grootste deel der kinderen tot de school te Hempens nu reeds zó groot is en dat de wegen zó onbegaanbaar zijn, vooral in de winter, dat zij in het middaguur niet naar uuis kunnen gaan. Spr. meent, dat dit niet erger gemaakt moet worden door de kinderen nóg 2J^ km verder te sturen. vVat gezegd is i.z. de uitbreiding van het onderwijs en wat de heer De Jong opmerkte over de school te Lekkum en over de samenvoeging van de scholen te Goutum en Hempens, kan z.i. uitvoerig besproken wor den bij de behandeling der begroting. De heer J. K. Dijkstra (weth.) kan beginnen met een woord van dank te spreken tot drie van de vier raads leden, n.l. de heren Bos, Posthuma en V. d. Vlerk, die in tweede instantie het woord over dit punt hebben gevoerd, voor de steun, die ze aan dit voorstel hebben gegeven. Er blijft spr. alleen over de heer De Jong te antwoorden i.z. het door deze in overweging gegeven denkbeeld om de school te Goutum met een nieuw lo kaal uit te breiden en daar de kinderen van Hempens op te vangen. Hiertegen heeft spr. twee kleine bezwa ren. die nogal groot blijken te zijn. Het eerste is, dat, naar hij meent, de school te Hempens thans ook wordt bezocht door kinderen van aangrenzende gemeenten als Idaarderadeel en Tietjerksteradeel (Altenburg), zo dat de kilometerberekening van de heer De Jong niet heeft kunnen kloppen. Men heeft niets aan de kaart, tenzij men weet, hoever die kinderen in de betrokken gemeenten op wonen. Het tweede bezwaar, nog minder klein is, dat aan scholenbouw niet kan worden ge dacht ook niet aan bijbouw van een schoollokaal. Spr. zou zijn collega van Openb. Werken wel zeer belasten, als hij hem „minlik forsiikje soe" om binnen een be paalde tijd en het zou binnen een heel korte spanne tijds moeten zijn nieuwe lokalen bij de school te Goutum aan te bouwen. Dit denkbeeld heeft dus nu alleen maar theoretische waarde. B. en W. kunnen z.i. hoogstens toezeggen, dat. wanneer het vraagstuk van de schoolorganisatie in vroeger Zuidelijk Leeuwarde radeel, voor zover het betreft het openbaar lager onder wijs, weer aan de orde mocht komen, natuurlijk gedacht zal worden aan het combineren van twee kleine scholen. In welke vorm dat denkbeeld dan uitgewerkt zal wor den, zal afhangen van de dan geldende verhoudingen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 12 en 13 (bijl. nos. 149 en 160). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijl. no. 162). De heer Leijenaar zegt, dat men in de portefeuille, die betrekking had op dit punt, als eerste stuk kon vinden een brief, die door Brandsma gericht was aan de gemeenteraad vlak voor de zitting van 23 Juli. De affaire, die zich zo langzamerhand om dit geval heeft afge speeld. is echter niet met het schrijven van deze brief begonnen: hier kan eigenlijk slechts gesproken worden van een faze in haar ontwikkeling. Met dit schrijven deed de heer Brandsma een laatste poging om antwoord van de gemeente te krijgen. Voor de zitting van 23 Juli, waarin dit punt behandeld zou worden, waren nog een paar stukken in de portefeuille aanwezig, die ditmaal niet ter inzage liggen. Uit deze stukken blijkt, dat het heel eigenaardig is gegaan met de verhuring van dit pand. Wat is n.l. het geval? Er heeft zich blijkbaar in het begin van 1946 een gesprek ontwikkeld tussen Brandsma en de toenmalige directeur van het Woning bureau, waarin Brandsma te kennen gaf, dat hij wel voor het pand Ossekop 1 in aanmerking wenste te komen, te meer waar hem bekend was, dat dit wellicht eind Juli 1946 vrij kwam. De directeur voornoemd ant woordde, dat hij maar een schriftelijk verzoek moest indienen: de moeilijkheid was echter, dat de tegen woordige huurder een verklaring zou moeten afge ven, dat hij afstand zou doen van de huur. Op 8 Fe bruari 1946 diende Brandsma een verzoek in om het pand Ossekop 1 te mogen huren. Op 25 Februari daaropvolgende werd door Meijer de verklaring afge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 3