Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Januari 1948. dit autobusstation wil geven, toch wel min of meer de voorwaarde inhoudt, dat men zich voor 20 jaar ver bindt. Z.i. is deze termijn te lang, in de eerste plaats omdat het aantal bussen zich in de komende tijd wel zal uitbreiden en ook omdat de vorm der bussen anders, b.v. groter, zal kunnen worden, waardoor de situatie ter plaatse nog minder zal bevredigen. Men moet ook bedenken, dat de 400.000 personen, die tegenwoordig per maand per autobus vervoerd worden, dus per dag ongeveer 15.000 personen, zich aanstonds op de 14.000 m2, die de oppervlakte van het autobusstation zullen uitmaken, zullen moeten bewegen. Men neemt door deze aanleg ook de bezwaren, die men t.a.v. de drukte bij het spoorwegstation in de huidige situatie al heeft, niet weg, want de bussen zullen waarschijnlijk alle langs het station gaan rijden, wat thans niet eens het geval is. De nabijheid van het station mag misschien voor diecienen, die naar en van de trein komen, wel wen selijk zijn, maar deze zullen zeker nog geen 10 van het aantal buspassagiers uitmaken. Negentig pro cent hebben dus niet direct belang bij het spoorstation, maar meer bij de stad en bij het overstappen op de stadsbus. Spr. zou dan ook graag van de wethouder willen weten, of de bedoelde commissie tegen deze tij delijke oplossing geen bezwaren had. Wil men aan het station een tijdelijk karakter geven, dan zou spr. de duur zeker niet langer willen nemen dan 5 jaar, al begrijpt hij wel, dat hierdoor de exploi tatie veel kostbaarder wordt. Hij vraagt zich echter af, of een tijdelijke oplossing wel juist is en of het niet beter is het rapport van de commissie af te wachten. Het behoeft toch niet zo heel lang te duren voor het gereed is, vooral niet als B. en W. er enige spoed achter zouden willen zetten. Dan kan een behoorlijk plan voor een blijvende oplossing worden opgesteld, waarin de kosten, die met een tijdelijke oplossing ge moeid zijn, verdisconteerd kunnen worden. Spr. gelooft ook niet, dat een enigszins behoorlijk autobusstation achter de Mercuriusfontein veel meer zou moeten kos ten dan op de thans aangegeven plaats. Een groot voor deel is, dat dit terrein niet de vorm heeft van het onder havige, doch een rechthoekige, die het veel gemakke lijker maakt de bussen te plaatsen. Over dit alles zou spr. gaarne de mening van de wethouder horen, om in volgende instantie over een andere oplossing te kunnen spreken. De heer T. de Jong is dit voorstel zeer sympathiek. Het ging hem echter als de heer Posthuma: hij heeft van de plattegrond weinig kunnen begrijpen, doordat er geen toelichting bij was. Op de tekening staat slechts aangegeven waar men de bussen denkt te plaatsen. Wat er verder op het station komt te staan, heeft spr. niet kunnen vinden. Voorts zou hij gaarne willen weten, waar de kosten raming van het wachtlokaal op berust. Wat hij daar van in de stukken heeft gevonden, lijkt hem wel wat op losse schroeven te staan. In elk geval zou hij er graag wat meer van willen weten. Ten slotte geeft hij de wethouder in overweging om de tegenwoordige pachter van het tramstation in de allereerste plaats hier weer als pachter in aanmerking te laten komen, indien deze er althans op gesteld is. De heer Witteveen (weth.) zegt, dat B. en W. het met de heer Posthuma eens zijn, dat de zaak van het autobusstation een zeer belangrijke aangelegenheid is. De geschiedenis er van is al heel oud. De moeilijkheden bij de voorbereiding zijn vrij groot en talrijk geweest en toen het uiteindelijk zo ver was, dat B. en W. er mee in zee konden gaan, hebben zij zich gelukkig geprezen eindelijk eens de oplossing voor dit probleem te kunnen vinden. Nu mogen misschien enkele dingen in de begroting en de tekening niet overduidelijk zijn, maar men moet niet vergeten, dat het hier een object betreft, waarmee Gemeentewerken in het geheel geen ervaring heeft; ook is het niet mogelijk zich daaromtrent in andere delen van het land te oriënteren, dit omdat het eerste autobussfafion is, dat in Nederland tot stand komt. Wat de tekening betreft, spr. kan zich wel voor stellen, dat deze voor een leek inderdaad niet over duidelijk is. Dat komt hoofdzakelijk doordat in de trot toirs bomen zijn aangegeven, waarvan daar ze van boven zijn gezien de kruinen in elkaar overlopen. Bij wat nauwkeuriger bestudering blijkt, dat de grote lijnen toch werkelijk heel goed gevolgd kunnen worden. De standplaatsen voor de bussen zijn genummerd en de trottoirs zijn toch nog vrij duidelijk door stippel lijnen aangegeven. Het is alles wat mooi gemaakt en doet niet erg technisch aan. Spr. is gaarne bereid een en ander te verduidelijken. Hij geeft toe. dat een te kening van de doorsnee ontbreekt, maar meent, dat deze toch voldoende duidelijk wordt uit de overgelegde tekening. (Stemmen: Neen, neen!). Uiteindelijk gelooft hij niet, dat dit van grote betekenis is. De inrichting van het station is toch wel heel goed uit de tekening op te maken. Er is gevraagd waar de ingang is en of deze niet te nauw is. De ingang is opzij achter het gebouwtje van V.V.V. De Zuidersingel wordt ongemoeid gelaten. Zou dit niet het geval zijn, dan zou hier groter ver- keersknoop ontstaan dan ooit. De autobussen komen alle voor het spoorstation langs en gaan opzij van het V.V.V.-gebouwtje, dus aan de Oostzijde van de veemarkt, onmiddellijk het autobus station binnen. De inrit loopt dus parallel aan de Zui dersingel en de Veemarkt. Tussen de inrit en de Zui dersingel ligt een smal trottoirtje. De bussen volgen dus de richting van de Zuidersingel, zwaaien op het eind van het autobusstation om en gaan in de scheve vakken haar plaats innemen. Als zij haar plaats verlaten, zwaaien ze naar rechts, volgen dan weer de rijbaan, die tussen de trottoirs ligt, in tegenovergestelde richting en ver laten het station weer door de ingang. Deze is zo breed, dat twee bussen elkaar behoorlijk kunnen passeren. Door het reeds eerder door spr. genoemde feit, dat de boomkruinen op de tekening in elkaar over lopen, lijkt het slechts, alsof de ingang smal is. Ook B. en W. hebben zich afgevraagd, of voor een rijwielstalling moest worden gezorgd. Voorlopige in formaties en besprekingen wekten de indruk, dat de behoefte hieraan bij een autobusstation niet zo groot zou zijn. Bovendien was dit weer een probleem zij het dan misschien een klein probleem dat het plan niet overzichtelijker zou maken en het geheel min of meer zou kunnen bemoeilijken. Het werd daarom beter gevonden deze stalling voorlopig maar achterwege te laten. Wij hebben, aldus spr., eens een kijkje genomen op de tegenwoordige staanplaatsen der bussen. Zowel op de staanplaatsen bij het tramstation als bij het spoor station bleek het aantal buspassagiers, dat per fiets komt, niet heel groot te zijn. Nauwkeurige gegevens waren niet te krijgen, te meer niet, daar uiteindelijk de fietsen ook bij het spoorstation gestald kunnen worden. Nu is de stalling daar inderdaad te klein, maar het is spr. bekend, dat ze op zeer korte termijn uitgebreid zal worden. De maatschappij, die deze stalling exploiteert, wil de zaak tot een oplossing brengen. Mocht het echter nodig blijken een rijwielstalling van enige betekenis aan te brengen, dan is de gelegenheid daarvoor aanwezig en wel op het plein aan de achter zijde van het V.V.V.-gebouwtje, dus aan de Oostkant van het autobusstation. Als dan de rijwielstalling in de trant van het gebouwtje gehouden wordt, zou dit een aardige oplossing zijn. Er zouden daar zeker een 20C fietsen geplaatst kunnen worden. Wat de bestaansduur van het station en de annuïte; betreft (waarover de heer Posthuma heeft gesproken B. en W. zijn er van uitgegaan, dat het station inder daad als tijdelijk moet worden gezien of althans, o:> Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Januari 1948. zijn allergunstigst, als semi-permanent. Het is trouwens niet zo heel gemakkelijk in dezen voorspellingen te doen. Voor een autobusstation moet men in de eerste plaats over grond beschikken, gelegen op een gunstige plaats. De heer Schalkwijk meent, dat die achter de Mercuriusfontein te vinden is. B. en W. delen die mening niet. B. en W. gevoelden het meest voor een plaats in de buurt van het station, maar daar was uit eindelijk ook de enige mogelijkheid. Ook is overwogen het terrein aan de kop van de veemarkt, waar thans plantsoen is, tot autobusstation te bestemmen. Deze aanleg zou echter het stadsbeeld schaden en bovendien is het terrein ook veel te klein. Hier zouden op de duur niet alle bussen geborgen kunnen worden, zodat er dan niet één centraal station zou blijven. Toen de N.T.M. dan ook van haar emplacement ging verdwijnen, hebben B. en W. onmiddellijk de gelegenheid aangegrepen om hier de oplossing te zoeken. Zij hebben zich daartoe met de aangewezen instanties in verbinding gesteld. Het was een vrij lange weg. die gegaan moest worden, maar uiteindelijk hebben zij dan toch het resultaat be reikt, dat thans voor de raad ligt. Zij hebben zich op het standpunt gesteld, dat op een bestaansduur van 10 jaar aangehouden moest worden, omdat men immers niet weet, hoe deze zaak zich zal ontwikkelen. Dat het aantal bussen per lijn belangrijk zal toenemen, denken deskundigen niet. Het aantal lijnen kan misschien met enkele worden uitgebreid, maar eigenlijk is het maxi mum wel zo goed als bereikt. De frequentie zou wel belangrijk groter kunnen worden, maar dat betekent niet, dat er meer plaatsruimte nodig zou zijn. Hoe het veemarktvraagstuk opgelost zal worden, is ook nog niet bekend. Alles bijelkaar genomen, hebben B. en W. gemeend de tijdsduur niet op langer dan 10 jaar te moeten be palen. Tijdens hun besprekingen met de Ned. Spoor wegen kwam ook het exploitatietekort ter sprake. Het was voor de gemeente zaak, dit tekort zoveel mogelijk te drukken en zij heeft de Spoorwegen bereid gevonden om de helft der exploitatiekosten voor hun rekening te nemen. Dit heeft bij het college grote voldoening gewekt. De Spoorwegen kwamen echter wel met een tegenvoorstel. Zij achtten de geschatte bestaansduur van 5 jaar te kort en meenden, dat die op ten minste 10 jaar moest worden gesteld. Dit is, van de kant der Spoorwegen gezien, inderdaad een niet te lange tijd, het betekent voor hen toch nog een belangrijke uitgave. In Utrecht moest de uiteindelijke beslissing vallen en hier bleek men het niet eens te zijn met de heren in Leeuwarden. Men heeft de zaak daar nog iets gedrukt en de eis van een 20-jarige annuïteit gesteld, omdat het autobusstation niet van zodanig belang voor de Spoor wegen werd geacht, dat met een kortere levensduur gerekend kon worden. Verder was het tekort door het college iets groter geraamd, maar overigens kon het zich met de voorstellen van de Spoorwegen wel vere nigen. Het is natuurlijk niet onmogelijk, dat het autobus station in de loop van de tijd, b.v. over 10 of 12 jaar, zal moeten worden opgeheven in verband met de ont wikkeling van het autobusverkeer. Dat zou een strop betekenen. De Spoorwegen zijn niet bereid de helft van die eventuele strop te dragen. Ze willen niet verder gaan, dan de helft van het exploitatietekort voor hun rekening te nemen. De gehele zaak hangt dus af van de omstandigheden, die thans niet te voorzien zijn. Het college meent echter, dat het station zo belangrijk is, dat het er niet om over gaan moet. Er moet afgewacht worden, hoe de toestand zich ontwikkelt. Men staat nog aan het begin van het autobusvervoer. De eisen, aan het station te stellen, kunnen nog worden opgevoerd. Verder is niet bekend, wat er in de buurt van het spoorstation gaat gebeuren. Daar de toekomst dus onzeker is, moet een risico worden genomen, dat echter niet zo heel groot is. Spr. wil nog opmerken, dat de mate en de wijze van ontwikkeling van dit verkeer van betekenis is voor de stad. Zou het zeer langzaam gaan of zich niet zo zeer meer op Leeuwarden concentreren, dan is dat niet een stadsbelang. Wanneer daarentegen het station over enkele jaren te klein blijkt te zijn, betekent dit, dat de stad zich goed ontwikkelt. De kwestie van de stationschef is ook een beetje dubieus. Uiteraard heeft de gemeente ook hier geen ervaring en ook elders kunnen geen inlichtingen wor den ingewonnen, omdat nergens nog een dergelijk station bestaat. Het is dus moeilijk precies te zeggen, wat de taak van de stationschef zal zijn en hoe zwaar die taak zal zijn. Het is nodig, dat er geregeld iemand aanwezig is. Na overleg met de Spoorwegen is het bedrag voor de stationschef op 3500,geraamd. Een zware dagtaak krijgt hij niet. In het algemeen zal hij de zaak moeten leiden; voor het publiek is het van belang, dat het een vraagbaak heeft en eventuele ge schillen tussen chauffeurs moet hij kunnen beslechten. Lichamelijk wordt het dus geen zwaar werk en mis schien kan b.v. een „Indischman", die niet geheel valide is, zijn taak hier vinden. Er liggen wat dat betreft aller lei mogelijkheden en naar spr. gelooft, zal deze post niet zo ver worden overschreden. De heer Schalkwijk heeft gevraagd naar de verkeers- commissie. Deze is hier niet bij ingeschakeld geweest. Het onderhavige plan dateert van het begin van het optreden van dit college en de verkeerscommissie heeft haar eerste vergadering ongeveer 1J/2 maand geleden gehad. Voor een permanent station is het advies van deze commissie wel gevraagd in verband met het uit breidingsplan, waarin ook een voorziening moet wor den getroffen voor de bodediensten en de veemarkt. Spr. gelooft niet. dat het adviseren over dit station een speciale taak voor de commissie behoeft te zijn. De heer Schalkwijk vindt de plaats minder geschikt, omdat naar zijn mening een belangrijk deel der bus passagiers niet voor het station komt, maar voor de stad. Deze mensen hebben alle gelegenheid om dichter bij de binnenstad uit te stappen: bij de Groene Weide, de Bleek, Spoorzicht. Men kan eigenlijk uitstappen, waar men wil. Het terrein achter de Mercuriusfontein heeft het col lege ook bekeken, doch die plaats acht het ten enen male ongeschikt. De thans geprojecteerde plaats is in het verkeerscentrum, in de omgeving van het station. Voor het Wilhelminaplein geldt bovendien dit bezwaar, dat het verschillende dagen van het jaar in het geheel niet gemist kan worden; spr. denkt hierbij aan de kermis. De heer Schalkwijk, die sprak over de eventuele uit breiding van het aantal bussen, antwoordt spr., dat, hoewel thans gerekend is op 40 bussen, er ook plaats gemaakt kan worden voor 45 a 50, voor het geval het aantal bussen zou toenemen. Op de vraag, of het rijden van alle bussen langs het station grote opstoppingen zou veroorzaken, antwoordt spr., dat de bussen niet alle tegelijk, doch successievelijk daar komen. Het is daar trouwens groot en ruim. De bussen stoppen voor het station, maar verdwijnen ook spoedig weer. Bij het Centraal Station in Amsterdam stoppen de trams ook en rijden daarna naar alle kanten. Dit veroorzaakt veel meer drukte dan het af- en aanrijden van de bussen. Gevaar kan het niet opleveren, mits ter dege opgelet wordt bij het oversteken. De heer T. de Jong begrijpt nog niet hoe het komt met de afscheiding tussen de staanplaatsen voor de autobussen. De heer Witteveen (weth.) zegt, dat er trottoirtjes tussen de staanplaatsen van de bussen in komen. De passagiers kunnen ook zonder enige verplichting in de restauratie gaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1948 | | pagina 3