4'J-<88'-*. 26 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 31 Maart 1948. Punt 5 (bijl. no. 49). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: 1. Mevr. A. v. d. BurgV. d. Poel, schoolarts; 2. F. Wïebenga, directeur gem. geneesk. dienst. Benoemd wordt mevr. V. d. BurgV. d. Poel, met 25 stemmen (2 stemmen van onwaarde en 4 bilj. blanco). Punt 6 (bijl. no. 43). De heer Rijpma zegt, dat de raad zich zal herinneren, dat de voorzitter van zijn fractie het vorige jaar het nodige van deze aangelegenheid heeft gezegd. Deze achtte n.l. het voorzitterschap van deze commissie niet verenigbaar met het lidmaatschap van het college van B. en W. Nu is spr. zeer verheugd, dat blijkens de aan vullende bepalingen van de Minister, deze bewinds man de zienswijze van de voorzitter van spr.'s fractie deelt. Hij stelt dit met voldoening vast. Het was niet op aanraden van de heer V. d. Vlerk, dat spr. dit opmerkte. Deze had liever gehad, dat hij gezwegen had, maar spr. wilde het toch even zeggen. De Voorzitter wijst de heer Rijpma er op, dat het destijds ging om een geheel andere commissie dan thans. Het betreft nu de bij de wet bedoelde commissie, die gehoord moet worden bij voorgenomen vordering van percelen of perceelsgedeelten, terwijl het destijds ging over de adviescommissie, die B. en W. adviseert omtrent de verdeling van woonruimte in het algemeen, krachtens gemeentelijke verordening. De vergelijking, die de heer Rijpma zojuist maakte, gaat dus niet op. Z.h.st. wordt, overeenkomstig het voorstel van B. en W., besloten de heer E. Beeksma te ontheffen van het lidmaatschap der commissie. Als zodanig wordt benoemd de heer Dijkstra, met 25 stemmen (de heer V. d. Schaaf 2 stemmen en 4 bilj. blanco). Punten 7 en 8 (bijl. nos. 37 en 38). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 9 (bijl. no. 44). De heer Leijenaar herinnert er aan, dat hij, toen dit punt de vorige keer aan de orde kwam, er een vrij scherp betoog tegen gehouden heeft, met het bekende gevolg, dat de raad uiteindelijk zijn voorstel volgde om deze zaak niet zonder meer te accepteren. Hier ligt thans een nieuw voorstel van B. en W. aan de raad. Spr. gelooft, dat het goed is om in eerste instantie te wijzen op een onjuistheid in dit voorstel. Er staat n.l. in de 4e alinea,,Daar wij verder op grond van de aan Uw besluit voorafgaande beraad slagingen aannamen, dat Uw besluit gebaseerd was op aanspraken, welke de heer G. Brandsma, alhier, op de huur van genoemd perceel pretendeerde, hebben wij, ter voorbereiding van de nieuwe beslissing, een nader onderzoek naar die aanspraken ingesteld.". Men zal zich herinneren, dat, toen de stemming over het voorstel afgelopen was, de heer V. d. Schaaf de interruptie geplaatst heeft: ,,Dit betekent dus niet, dat dit pand aan de heer Brandsma is verhuurd". Hier is toen onmiddellijk op geantwoord: Inderdaad, dit be- I tekent alleen een terugwijzen van het voorstel van B. en W. naar hun college". Voortbordurende op hetgeen spr. uit het voorstel van B. en W. citeerde, zou men allicht tot verkeerde conclusies kunnen komen. Dat aan de behandeling op hedenavond van dit punt een onderzoek is voorafgegaan, is, naar spr.'s gevoel, goed geweest, omdat daardoor de gehele zaak hier in het juiste licht gesteld kan worden. Gezien dat onder- Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 31 Maart 1948. 27 zoek verwondert het hem wel enigszins, dat B. en W, thans zonder meer weer met het voorstel komen, te meer, waar de motivering, waarom men dit pand aan De Zon wil verhuren, een andere is dan de oorspronke lijke, vermeld in het voorstel van 13 November 1947, Hierin staat, dat dit punt een keer aangehouden w; s omdat men meende deze zaak nog eens rustig te moeten bezien, maar zo wordt gezegd uiteindelijk zi n B. en W. tot de conclusie gebracht, dat dit pand aan de Gebr. Meijer moest worden verhuurd, gezien de grote uitgaven, die dezen aan de verbetering er van ten laste hadden gelegd. Daarbij ging men spreken van morele aanspraken". Het voorstel, dat de raad op het ogenblik is voorge legd, zegt: ,,Mede in verband met het verloop van deze zaak, zoals dit ook uit bedoeld verslag blijkt, blijven wij het dan ook ,,in het belang van de gemeente" achten om meergenoemd perceel aan Gebr. Meijer te Ape - doorn te verhuren Spr. kan het niet precies rijmen, waarom men nu plotseling met een geheel andere mc- tivering komt, waardoor de zaak ook in een gehed ander vlak komt te liggen. Daarom rijst de vraa< Wat heeft dit verhoor opgeleverd? Het in tweeën scheidend, meent spr., dat juridisch gesproken uit fut verslag wel blijkt, dat Brandsma geen rechten hee t op het pand. Hij zegt met nadruk .juridisch gesproken Want wanneer men de kwestie van een andere kaï t bekijkt en iij aanmerking neemt hoe de ingebruikneming van het pand door De Zon in zijn werk is gegaan, s hij geneigd bij deze gang van zaken een vraagteke te zetten. Het is onomstotelijk komen vast te staan, dt t De Zon clandestien in dit pand is getrokken. De vraai aan de voormalige Directeur van het Gem. Woning bedrijf gesteld: ,,Wist U, toen U er op attent gemaaït werd, dat De Zon er in getrokken was?", heeft dezj aldus beantwoord: ,,Er was mij niets van bekend. Dit is volkomen in strijd met het huurcontract, waarva art. 5 zegt, dat het de huurder niet geoorloofd is het gehuurde aan anderen te verhuren. Bovendien had o) het moment, dat de Directeur van het W^oningbedri f op deze zaak attent gemaakt werd, al huurafstan 1 plaats gehad. A. Meijer, de huurder van dit pand. ha 1 op 25 Februari 1946 vrijwillig afstand van de huu~ gedaan. Intussen is ook uit het verslag van het ver hoor komen vast te staan, dat de echtscheidingspro cedure van Meijer ontzaglijk lang heeft geduurd; pa 5 in October 1947 kwam de uitspraak. Hierdoor ontston 1 een eigenaardige figuur. Het is n.l. verklaarbaar, dat de juffrouw, partij in het echtscheidingsproces, gee bron van inkomsten hebbende, geprobeerd heeft ieman in het pand te krijgen om de mogelijkheid te scheppe i zich een bestaan te verzekeren. Daardoor is De Zo aangetrokken buiten medeweten van het Woningbedri en andere officiële instanties. Genoemde juffrouw ech ter was in die periode niet tot handelen bevoegd. Uit dit verslag blijkt, dat zelfs op een zeker momer een contract gemaakt is tussen juffrouw Elzinga en d depothouder voor een bepaalde termijn, waarbij ove' en weer afspraken werden gemaakt, terwijl ten eerst? de huur was opgezegd en ten tweede juffrouw Elzinga niet tot handelen bevoegd was. Dit was toch wel ee i zeer wisselvallige basis voor een contract. Op het ogenblik ligt voor spr. de kern van de zaa in het feit, dat de voormalige Directeur van het Wo ningbedrijf niet ingegrepen heeft, toen hij door Branc- sma, die meende ook voor het pand in aanmerking te komen, er op attent gemaakt werd, dat er iemand in het pand was getrokken. Integendeel toont de gehe e gang van zaken duidelijk aan, dat hij deze ingebruil- neming min of meer heeft aangemoedigd. Dit heeft zijn hoogtepunt bereikt op het ogenblik, dat de verbou wingskwestie aan de orde kwam. Er speelt intussen een ander feit doorheen, dat voor spr.'s gevoel de zaak vrij onsmakelijk maakt. Uit het verslag is gebleken, dat De Zon, of liever gezegd de heer Elzinga, in eerste instantie op 10 April 1946 een aanvraag ingediend heeft om voor dit pand in aan merking te mogen komen. Onmiddellijk, op 11 April d.a.v., heeft Algra bevestigd, dat deze aanvrage naar de bevoegde instantie ter afhandeling doorgestuurd was. Het is spr. bekend, dat de stukken van de andere gegadigde, Brandsma, een tijdlang zoek waren. Hoe is dit mogelijk? Wat speelt hier tussen? Spr. vindt, dat een dergelijk eigenaardig feit hier toch wel even in het daglicht gesteld mag worden. Uit die bevestiging en ook uit het gehele verdere verloop der dingen t.a.v. de verbouwing blijkt, dat men van het Woningbedrijf uit toch wel de gang van zaken gesignaleerd en aldus aangemoedigd heeft: ,,Het komt uiteindelijk met jullie wel voor elkaar." Het is zelfs zo sterk, dat Elzinga zegt, dat, toen hij en Willems, bedrijfsleider der fa. Meijer, kwamen spreken over verbouwen, Algra gezegd heeft het erg druk te hebben gehad en wat nonchalant te zijn geweest t.a.v. het huurverzoek. Maar, zo zeide Algra, ga je gang maar, de zaak komt wel in orde. Algra ontkent dat pertinent. Men kan daar dus verder geen conclusies uit trekken. Spr. kan zich echter moeilijk voorstellen, dat dit zonder meer door Elzinga naar voren wordt gebracht. De raad staat vanavond voor het feit, dat hij een beslissing moet nemen in een zaak, die daarvan is spr. ten volle overtuigd en dat blijkt uit de gehele gang van zaken volkomen scheef ligt. De aanspraken van Brandsma thans uitdrukkelijk buiten beschouwing latende, laakt spr. de manier, waarop De Zon zich in dit pand genesteld heeft. Uit het ver hoor bleek, dat De Zon op 23 September 1946 een verzoek instuurde om de huur op haar naam over te schrijven, maar dat dit de heer Elzinga niet bekend was. Hier stonden èn de firma Meijer èn de depót houder aan de zaak te trekken. Er was dus wel haast bij. Moet de gemeenteraad nu deze gang van zaken tolereren en hiermede de consequentie aanvaarden, dat hij, wanneer straks weer op een of andere geheimzin- tige wijze een gemeentepand vrijkomt, waar iemand oor allerlei manoeuvres in trekt, weer voor een fait ccompli gesteld wordt? Dit lijkt spr. een zeer gevaar lijk experiment. Hij .meent ook, dat aan de hand van de stukken wel zonneklaar is komen vast te staan, dat, wil de raad hier de rechte weg bewandelen, hij van avond dit voorstel van B. en W. niet mag accepteren. Dat is spr.'s persoonlijke mening. Hij hoopt, dat de raad, gezien de besprekingen, die hij er de vorige keer aan gewijd heeft en gezien ook de stukken, die van avond ter tafel liggen, bereid is spr. in deze gedachten- gang te volgen. De Voorzitter lijkt het gewenst verdere beraadsla gingen in besloten vergadering te houden. Hij laat de deuren sluiten. Na heropening der openbare vergadering wordt het voorstel van B. en W. in stemming gebracht. Hierbij staken de stemmen. (Vóór de heren V. d. Vlerk, W. C. Dijkstra, Stobbe, V. d. Schaaf, V. d. Veen, Sijbrandij en Tiekstra, mevr. Vondeling en de heren Slaterus, J. K. Dijkstra, Posthuma, Beeksma, Wiersma, Geerts en Bos. Tegen de heren Kamstra, De Jong, Rijpma, De Vries. J. Visser, Heeringa, H. Visser, Schalkwijk. Heerma van Voss, Leijenaar, Van Rooijen, V. d. Wal, Beuving en Vellenga en mevr. Ringenaldus. (De heer De Groot had inmiddels de vergadering ver laten.) Punten 10 en 11 (bijl. nos. 45 en 46). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (bijl. no. 39). - De heer V. d. Vlerk wil, om de zaak zuiver te stellen, even opmerken, dat in het voorstel staat, dat het schip- huisterrein voor 5 jaar verhuurd zal worden, ingaande 1 April 1948 en eindigende 31 Maart 1958. Dit zal toch zeker 1953 moeten zijn. De Voorzitter antwoordt, dat dit een typefout is. Het moet inderdaad 1953 zijn. Hij dankt de heer V. d. Vlerk voor zijn opmerking. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 13r 14 en 15 (bijl. nos. 48, 47 en 41). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijl. no. 42). De heer Van Rooijen zou gaarne enkele opmerkingen i.z. dit z.i. vrij belangrijke punt willen plaatsen. Toen de raad enige maanden geleden tot benoeming van een geneesheer-directeur van de G.G.D. overging, is van de zijde van B. en W. uitdrukkelijk verklaard, dat deze nieuwe functionaris in de gelegenheid gesteld zou worden om zich voldoende op de hoogte te stellen van, in plaatsen van gelijke omvang als Leeuwarden inge richte, gemeentelijke geneeskundige diensten. Men was het er in de raad over eens, dat de inrichting van de G.G.D. in Leeuwarden niet ideaal genoemd kon worden. Nu zijn er 7 maanden verlopen en krijgt de raad van dokter Wiebenga dit rapport, waarin deze o.m. zegt, dat hij gaarne een definitief rapport had willen samen stellen; dat hij echter overkropt was met werk, was een van de redenen geweest waarom hij daartoe niet had kunnen komen. Dit betreurt spr. ten zeerste. Hij ge looft, dat het beter was geweest de directeur zo weinig mogelijk met ander werk te belasten om hem in de gelegenheid te stellen in plaatsen, waar een uitmun tende G.G.D. bestaat, zoals bijv. in Hilversum, zijn licht op te steken. Dan had hij na 6 of 7 maanden de raad van dusdanige voorlichting kunnen dienen, dat deze zeker had kunnen overgaan tot het inrichten van een goed functionerende G.G.D., die de vergelijking met dergelijke inrichtingen in andere plaatsen zou kunnen doorstaan. De heer Wiersma wil zich niet ontveinzen, dat dokter Wiebenga hier spreekt van een voorlopig rapport. De raad krijgt hierna blijkbaar nog het officiële rapport, maar dat neemt niet weg, dat er het een en ander in staat, dat spr.'s aandacht getrokken heeft en waarop hij thans de aandacht van de raad zou willen vestigen. j Hij heeft nog eens teruggegrepen op een rapport, dat enkele jaren geleden is uitgebracht door de voorganger van dokter Wiebenga. Dit was een veel uitvoeriger rapport en behandelde ook de reorganisatie van de G.G.D. Spr. is zo vrij om het op enkele punten te ver gelijken met het thans aangebodene. Het vroegere rapport geeft een aantal van 6000 geneeskundig be deelden aan en op basis van dat cijfer meende dokter Geerlings, dat de G.G.D. hier ter stede ter beschik king moesten worden gesteld: een arts-vol-ambtenaar. een arts-half-ambtenaar en een arts als vaste waarne mer. Daarboven stond dan natuurlijk de directeur zelf nog. De werkzaamheden, door dokter Wïebenga op gesomd. zijn ook ongeveer alle aangegeven in het rapport-Geerlings, Dokter Wiebenga deelt mede, dat ter beschikking zullen moeten blijven, resp. zal moeten zijn drie stadsartsen en een adjunct-directeur. En boven dezen vanzelfsprekend de directeur. Spr. meent, dat door de nieuwe bepalingen met betrekking tot ziekte verzekering, enz. het vroeger geschatte aantal van 6000 geneeskundig bedeelden belangrijk is geslonken. In ver band daarmede zou hij het college willen vragen hoe groot dat aantal op het ogenblik ongeveer is. Bij enig onderzoek aan de dienst van Soc. Zaken zou men een cijfer kunnen noemen. Hij meent het thans wel veilig op 3000 te kunnen stellen. Hij heeft hier en daar eens geïnformeerd en gelooft zelfs nog niet aan de hoge

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1948 | | pagina 2