76 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1948.
raad, wat spr. hier eigenlijk niet behoeft te zeggen
omschreven als volgt: ,,De gemeentebesturen kunnen
de belangen hunner ingezetenen bij Ons dat is bij
de Koningin bij de Staten-Generaal en bij de Staten
der provincie, waartoe zij behoren, voorstaan."
En zou het geen gemeentebelang zijn, dat de R.O.N.
blijft bestaan? Deze voorziet in een behoefte. Spr. heeft
aan het betoog van de heer Leijenaar op dat punt niets
toe te voegen. De R.O.N. wordt in zekere kringen ge
waardeerd. Niet iedere Leeuwarder zal hem geregeld
beluisteren, maar toch vindt hij hier in de stad in
stemming en de gemeenteraad is zeker bevoegd om
dat belang van een aantal der ingezetenen te bevor
deren en voor te staan. Dit in het oog vattend, begrijpt
spr. eigenlijk niet het betoog van het college sub 2.
Hij is echter geneigd om te veronderstellen, dat men
daar heeft bedoeld te zeggen, dat een kwestie als de
onderhavige tot nog toe niet heeft behoord tot de com
petentie van de raad. Tot nog toe heeft hij zich met
dergelijke dingen niet bemoeid; radiozaken behoorden
nu eenmaal niet tot de taak van de gemeente Leeu
warden. Er zijn echter wel gemeenten, waar men een
gemeentelijke radiodistributie heeft. En wat eens zo is
geweest, behoeft niet altijd zo te blijven. Hier ligt nu
een concreet geval voor de raad. Ziet deze het belang
van de actie voor de R.O.N., dan kan er voor de ge
meente Leeuwarden, die een belangrijk deel van de
inwoners van de provincie Friesland vertegenwoordigt,
een taak zijn weggelegd. Spr. kan zich tot zijn spijt niet
verenigen met het voorstel van B. en W. om het adres
van het Actie-Comité voor kennisgeving aan te nemen
en hij helt er toe over om zijn stem te verlenen aan
het voorstel-Leijenaar.
De Voorzitter zal namens het college de heren Leije
naar en Van der Schaaf beantwoorden. Spr. heeft wel
zeer sterk de indruk, dat het verschil van mening tussen
de heer Leijenaar, de mede-ondergetekenden van diens
voorstel en de heer V. d. Schaaf enerzijds en het col
lege anderzijds voor een belangrijk deel bestaat in de
opvatting van wat nu eigenlijk de bevoegdheden van
de gemeenteraad zijn. Aan de raad wordt volgens de
Grondwet de regeling en het bestuur van de huishou
ding der gemeente overgelaten en men heeft zich dus
af te vragen: in hoeverre is dit geval daarmee te rijmen?
Nu is het punt, dat het eerst in het voorstel behandeld
wordt, in het adres van het Actie-Comité niet, zoals
de heer Leijenaar reeds opmerkte, het eerste genoemd.
B. en W. hebben echter de gewoonte om de minst
belangrijke punten voorop te stellen en meer belang
rijke later te noemen. (De heer Van der Schaaf: Zo
doende is het onderhavige voorstel zeker het laatst op
de agenda geplaatst!). B. en W. hebben dus het eerste
punt gemakkelijk afgedaan en zijn verder iets uitvoe
riger op het tweede punt, het eigenlijke onderwerp van
discussie, ingegaan.
Spr. blijft van mening, dat de taak van de raad zeker
niet is om op de vraag van een particulier comité be
treffende een technische kwestie, n.l. of de zender van
de R.O.N. in deze gemeente goed of slecht of tussen
beide hoorbaar is, een antwoord te geven. Dit is een
vraag, die werkelijk niet de regeling en het bestuur van
de huishouding der gemeente raakt. Ze heeft er zelfs
niets mee te maken. De raadsleden hebben autoriteit,
omdat zij gekozen zijn om de gemeente te besturen,
maar zij hebben niet de minste autoriteit en niet de
minste bevoegdheid om zich over een technische vraag
als de hier gestelde uit te spreken. De raad is te dezen
aanzien werkelijk niet meer dan een toevallige samen
komst van een groep leken, een gezelschap van 35 man.
De heer V. d. Schaaf zegt wel, dat het heel eenvoudig
zou zijn geweest ter zake een ambtelijk rapport te doen
opstellen, maar dat is niet zo. De gemeente heeft geen
technische dienst, die in dit opzicht geoutilleerd is. En
de gemeente bezit zo n dienst vanzelfsprekend niet,
omdat ze in dezen geen taak heeft. Maar ook al zou
het gemeentebestuur een of ander rapport van deskun
digen willen inwinnen, dan zou het niets anders kunnen
doen dan dit overnemen, dus niet uit eigen wetenschap
en eigen gezag antwoord op deze vragen kunnen geven.
Er kon dan ook geen ander antwoord gegeven worden
dan B. en W. hebben gedaan. De heer Leijenaar zegt
vervolgens, dat in het voorstel de kern van de zaak
niet is aangeroerd. Dat is volstrekt juist. B. en W. zijn
niet ingegaan en spr. kan er bij zeggen: opzettelijk
op de vraag welke de waarde van de R.O.N. is, omdat
zij zich in de allereerste plaats hadden af te vragen, of
zij in deze enige bevoegdheid hadden. Zij hebben deze
vraag ontkennend beantwoord, zodat zij niet aan de
behandeling van het wezen van de vraag toekwamen.
Naar spr.'s mening dient een gemeenteraad als deze,
ter wille van de handhaving van eigen gezag en eigen
waarde, zich angstvallig te houden aan de grenzen van
zijn competentie. Als hij dat niet doet, ondergraaft hij
zijn eigen gezag. Hoe groter een gemeente is, met des
te meer angstvalligheid zal de raad zich hebben af te
vragen, of hij bij bepaalde onderwerpen zijn compe
tentie niet overschrijdt.
Spr. blijft ten slotte bij zijn mening, dat de beweerde
waarde hij kan zich daar niet over uitspreken
van de R.O.N. met de regeling en het bestuur van de
huishouding van de gemeenten en speciaal van deze
gemeente niet het minste te maken heeft. De heer V. d.
Schaaf zegt, dat gemeenten met de radio te maken
kunnen hebben, bijv. door een distributiesysteem of iets
dergelijks. Naar spr.'s mening is dit t.a.v. Leeuwarden
in geen enkel opzicht een gemeentelijke zorg. De heer
Leijenaar heeft gezegd, dat de raad zich wel zou kun
nen uitspreken over de waarde van de streekgedachte
en hij heeft voorts gewezen op de Landbouwtentoon
stelling e.d. Spr. gelooft echter, dat de heer Leijenaar
zich schuldig maakt aan verwarring van verschillende
dingen. Bij de Landbouwtentoonstelling had de ge
meente rechtstreeks belang, al was het alleen maar ten
opzichte van de vermakelijkheidsbelasting. De belangen
van tal van ingezetenen waren echter ook rechtstreeks
bij deze tentoonstelling betrokken, evenals het belang
van de gemeente zelf, in verband met de afstand van
het terrein. Afgezien nog van de vermakelijkheidsbe
lasting, was het dus volkomen gemotiveerd de garantie
te geven. Wat de streekgedachte betreft, de raad zit
ten slotte in een betrekkelijk beperkte kring van be
voegdheden t.a.v. de belangen der ingezetenen. Het is
niet zo, dat hij in het algemeen heeft te waken over
alle mogelijke belangen van de ingezetenen. Tal van
die belangen en zelfs de meeste worden geregeld bij
Rijkswetten. Spr. behoeft de heer V. d. Schaaf niet te
vertellen, dat het grootste gedeelte van ons recht, ra
kende de belangen van alle mogelijke ingezetenen, in
Rijkswetten en Wetboeken is geregeld. Over deze be
langen heeft de raad niets te zeggen en ten aanzien
daarvan zal hij zich wel wachten zich ook maar enige
bevoegdheid aan te matigen. Zou men willen aanvoe
ren, dat het hier gaat om het petitierecht, dan wil spr.
er op wijzen, dat de geleerden het over de omvang van
het petitierecht lang niet eens zijn, en dat het petitie
recht zeker niet is het in het algemeen adresseren aan
hoger gezag. Het gaat hier echter om het sturen van
een bericht aan een particulier comité. Er wordt ge
vraagd: Is U bereid in te stemmen met de gevoerde
actie en met de door ons bij de Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen aanhangig gemaaktt
punten? Waarin bestaat die gevoerde actie? De raa>
weet daar niets van, dat wordt in het adres niet ver
meld. En toch wordt hem gevraagd daarmee in te
stemmen. Uit dien hoofde alleen al kan de raad he
gevraagde antwoord niet geven. Er worden in het adre
vier punten genoemd, alle van zeer technische aarc
die landelijk een regeling gevonden hebben of, naar c
uitlating van de Minister, nog zullen vinden, zodat dc
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1948.
77
raad in dezen niet competent is, ook al zou het hier
een belang betreffen, ten aanzien waarvan petitierecht
toegepast zou kunnen worden. Het gaat hier n.l. over
het sturen van een antwoordbriefje, waarvan de raad
ten slotte heeft af te wachten wat het comité er mee
gaat doen. Spr. vindt het bepaald beneden de standing
van de raad van Leeuwarden zich op dergelijke wijze
te gedragen. Het advies van B. en W. kan niet anders
zijn dan de raad in overweging te geven dit adres voor
kennisgeving aan te nemen en op het voorstel-Leijenaar
c.s. niet in te gaan.
De heer Leijenaar merkt op, dat de Voorzitter in het
laatst van zijn betoog heeft gezegd, dat het eigenlijk
beneden de stand van de raad is om in te gaan op het
voorstel, dat hij en nog twee andere leden van de raad
hebben ingediend. Spr. kan wel zeggen, dat een groot
aantal gemeenten hier in het Noorden blijkbaar een
andere opvatting heeft dan die, welke de Voorzitter
hier zojuist verdedigde. Van de 57 gemeenten in de
provincie Groningen hebben 27 op dit adres gerea- 1
geerd, waarvan 17 positief, in Friesland zijn die be
dragen resp. 44, 37 en 30 en in Drente hebben alle
gemeenten positief gereageerd, behalve de gemeente
Oosterhesselen. Spr. meent, dat deze getallen duidelijk
aantonen, dat toch ook een andere zienswijze mogelijk
is dan die hier naar voren wordt gebracht. Bovendien
trof het spr., dat de Voorzitter, waar deze het had over
de vergelijking, door spr. getrokken tussen de vragen
in het adres en de belangstelling, die de raad heeft
gehad voor de Landbouwtentoonstelling, wel zeer spe
ciaal de nadruk heeft gelegd op de materiële belangen
van Leeuwarden bij deze tentoonstelling. Spr. zou de
Voorzitter willen vragen: heeft de gemeenteraad niet
ook een taak, wanneer het gaat om de ideële belangen
van de inwoners? Dient hij ook te dien aanzien niet
een positief standpunt in te nemen en een duidelijke
uitspraak te doen? Spr. zou het althans zeer betreuren,
wanneer deze opvatting in de Leeuwarder raad niet
zou worden aanvaard, gezien ook de vraag, die uitein
delijk door de Minister is gesteld: Gewesten, spreek U
uit, hoe U t.a.v. de regionale omroep staat. Helaas
moest deze vraag in het Noorden nog worden opgevan
gen door particuliere instanties, hoewel 1 Yi )aar geleden
reeds de namen voor een adviesraad op het departe
ment werden gedeponeerd. Van 125 culturele organi
saties is een positief antwoord ontvangen. Haar mening
is: wij moeten deze omroep in stand houden. Bij het
Actie-Comité is toen de gedachte opgekomen, dat het
prachtig zou zijn, als men, aan de conferentietafel zit
tende om deze zaak in goede banen te leiden, niet alleen
namens een groot aantal particuliere organisaties, doch
ook namens een groot deel van de gemeenteraden zou
kunnen spreken. Spr. gelooft, dat het een eigenaardige
indruk zou maken, wanneer onverhoopt dit voorstel
van hem c.s. niet zou worden aanvaard en men dus
straks wel namens een aantal organisaties kan spreken,
maar niet namens een grote gemeente als Leeuwarden,
die in de laatste tijd op cultureel gebied toch waar
achtig wel iets heeft gepresteerd, terwijl inwoners van
deze gemeente meer dan eens bijdragen tot het werk
voor deze regionale omroep leveren.
Spr. vindt het en dit in tegenstelling tot de woor
den van de Voorzitter beneden de standing van de
raad, als hij het standpunt, door spr. verdedigd, niet
zou innemen.
De heer Van der Schaaf zegt, dat hij door het betoog
van de Voorzitter overtuigd is, dat het niet juist zou
zijn, dat de raad zich uitspreekt over het al of niet goed
doorkomen van de zender. De gemeente bezit geen
radio-technische dienst en. afgaande op een ambtelijk
rapport van een van de aanverwante diensten, zou men I
dat rapport met een zekere bevoegdheid bekleden, die
net misschien niet bezit. Spr. kan dat de Voorzitter
toegeven en in zoverre komt hij dan ook terug van
hetgeen hij zoëven betoogd heeft.
Hij is echter niet overtuigd door het argument van
de Voorzitter, dat de onderhavige kwestie niet zou be
horen tot de competentie van de gemeenteraad. Het is
inderdaad juist, dat het gemeentebestuur zo iets niet
vaak bij de hand heeft gehad, maar spr. ziet niet in,
waarom Leeuwarden zich niet zou mogen scharen in
de rij van de vele gemeenten, die een dergelijke inci
denteel voorkomende verklaring wél hebben afgelegd.
Hij heeft nergens gelezen, dat zulks niet mogelijk zou
zijn. Dat het in de bestaande practijk dus niet voor
gekomen is, is juist, maar er zijn altijd dingen, die eens
voor het eerst gebeuren. De opmerking van de Voor
zitter, dat het niet in overeenstemming zou zijn met de
standing van de gemeenteraad om een dergelijke ver
klaring af te geven, heeft spr. even gehinderd. Die op
merking toch heeft te betekenen, dat de standing en
het bewaren van de standing van de gemeenteraad bij
het college in aanmerkelijk betere handen zou zijn dan
bij degenen, die daar niet toe behoren. Spr. meent, dat
dergelijke argumenten eigenlijk buiten de discussie ge
houden moeten worden. Zij kunnen iemand, die het
niet met de spreker eens is, prikkelen.
De heer W. C. Dijkstra had twee bezwaren om te
doen wat het adres vroeg. Spr. heeft onmiddellijk aan
gevoeld. dat de mededeling van het college, dat het
niet des raads zou zijn om zich in dezen uit te spreken,
sterk geldt voor het eerste punt, waarbij de raad zou
moeten uitmaken, of de regionale zender Noord al of
niet goed doorkomt. Dit is inderdaad een zaak, die
niet in de gemeenteraad thuis hoort.
Spr.'s tweede bezwaar is, dat de gemeenteraad ad-
haesie zou moeten betuigen aan de actie van een comité.
Spr. kent die actie niet en hij weet niet, of het comité
juiste argumenten hanteert. Hij zou zich in het radio-
vraagstuk. dat vele facetten heeft, geen partij willen
stellen.
Nu is de zaak inmiddels even anders komen te liggen.
Twee juristen blijken eikaars opponenten te zijn i.z. de
vraag, of de raad in dezen een taak heeft. Spr. wil
betogen, dat het voor de leek en als zodanig be
schouwt hij zich op het gebied van de onderhavige
jurisprudentie niet te beoordelen is wat juist en niet
juist is.
Waar het geval zo ligt, wil spr. zijn stem slechts
geven aan het voorstel-Leijenaar, dat wat anders is
dan het verzoek van het Actie-Comité. Dit voorstel wil
de raad toch slechts doen uitspreken, dat een goed
functionerende Regionale Omroep Noord van belang is.
De Voorzitter doet voorlezing van het ingekomen
voorstel-Leijenaar, dat mede-ondertekend is door de
heren Heerma van Voss en Vellenga. Het luidt aldus:
„Ondergetekenden stellen voor adhaesie te be
tuigen met de pogingen van het Actie-Comité Re
gionale Omroep om in het belang van het Noorden
en zijn bewoners een goed functionerende Omroep
Noord te verkrijgen."
Er wordt, aldus spr., dus gevraagd, zich te conformeren
aan bepaalde, niet bekende, pogingen.
De heer W. C. Dijkstra zou willen uitspreken, dat
hij behoort tot diegenen, die wel iets voor deze zaak
gevoelen. Spr. is bang, dat men, als het voorstel wordt
verworpen, dit feit zal uitleggen, alsof de raad niets
voor deze zaak gevoelt. Moet een raadslid nu, om for
mele redenen, zijn stem aan het voorstel onthouden?
Spr. zou de argumenten van de heer Leijenaar in het
kort nog even willen horen. Hij zoekt naar een weg
om zijn stem toch nog aan het voorstel te kunnen geven.
De heer Schootstra zegt, dat er voldoende naar voren
is gebracht om te kunnen constateren, dat men verschil
van inzicht kan hebben i.z. het feit of deze kwestie al
dan niet behoort tot de competentie van de raad. Wat