b. vacature-J. Venema: 2 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 5 Januari 1949. Punt 5 (bijl. no. 208). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. vacature-J. B. de Vries: 1. J. B. de Vries, aftredend; 2. P. J. Mani, Pieter Langendijkstraat 22; 1. J. Venema, aftredend; 2. J. G. Wolbers, Mesdagstraat 40; c. vacature-mevr. A. van den Burgvan der Poel: 1. mevr. A. van den Burg-van der Poel. aftredend; 2. F. Wiebenga. Mr. P. J. Troelstraweg 12; d. vacature-W. Boonstra: 1. H. Rijpma, Meidoornstraat 9; 2. K. Nust, Potgieterstraat 15. Uitgebracht worden 31 stemmen. Benoemd worden de heren De Vries en Venema, mevr. Van den Burgvan der Poel en de heer Rijpma, allen met 28 stemmen (3 bilj. blanco). Punten 6 en 7 (bijl. nos. 205 en 207). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijl. no. 206). De heer Stobbe zegt, dat zijn fractie tegen deze ontwerp-verordening geen bezwaar heeft, doch dat t.a.v. art. 6 enkele vragen zijn gerezen. Art. 6 bepaalt sub 1, dat B. en W. de ventvergunning weigeren: a. wanneer de aanvrager der vergunning nog minderjarig is. Onder 2 van hetzelfde artikel wordt daarna eniger mate aan de wensen van spr. c.s. in dezen tegemoet gekomen. Hier wordt n.l. bevorderd, dat, wanneer de minderjarige reeds in het bezit is van een ventvergun ning, hem ook voortaan een vergunning wordt verleend. Spr. ontmoet als lid van de raad van beroep voor sociale verzekering wel jongemensen, die, door een on geval getroffen, of op welke wijze dan ook niet meer in staat zijn in enig bedrijf of beroep werkzaam te zijn en dus op deze wijze niet meer in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Hij vraagt nu, of het mede op grond daarvan niet wenselijk zou zijn om de beperking in dit artikel te schrappen en daarvoor in de plaats te stellen, dat de vergunning ook toegestaan wordt aan die minderjarigen, van wie vast staat, dat zij op geen andere wijze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Nu wordt onder 3 van de bijlage wel gezegd, dat aan de werking der verordening is onttrokken het venten met gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen en men zou naar aanleiding daarvan kunnen opmerken, dat aan de door spr. bedoelde jongemensen dus toch niet de algehele gelegenheid is ontnomen om in hun onderhoud te voorzien. Men moet echter voor dat werk ook „getapt" zijn. Colportage is ten slotte niet ieders werk. Het lijkt spr. daarom gewenst, dat art. 6 zó ge steld wordt, dat aan die minderjarigen, die door licha melijke ongeschiktheid absoluut niet meer werkzaam kunnen zijn in beroep of bedrijf, alsnog een ventvergun ning kan worden uitgereikt. Bij verdere overweging is in spr.'s fractie tevens de vraag naar voren gekomen, of ook op die jongemensen, die op grond van art. 473 B.W. in het bezit zijn van de beperkte handlichting, de door spr. voorgestelde redactie van art. 6 van toepassing zou kunnen zijn. De heer Van der Veen voelt, zoals bekend zal zijn, in het algemeen niet veel voor ordening van het eco nomische leven en in het bijzonder heel weinig, wan neer die ordening zich ook nog tot lagere lichamen uitstrekt. Spr. ziet geen redenen, die van voldoende gewicht zijn, om deze verordening noodzakelijk te maken en zal er dus zijn stem niet aan kunnen geven. In de situatie, zoals die op het ogenblik is, bestaat er voldoende mogelijkheid tot ingrijpen, om ongewenste toestanden te voorkomen. Bij de stukken vond spr. ook een brief van de Commissaris van Politie, waaruit blijkt dat in een 30-tal gevallen opgetreden is tegen mensen die niet in het bezit waren van de van overheidswege vereiste vakgroepvergunning. Spr. is het niet eens met de heer Stobbe, die pleitte voor een ventvergunning voor minderjarigen, die voor andere werkzaamheden niet ge schikt zijn. Hij is er van overtuigd, dat het de gemeente niets aangaat, op welke wijze die minderjarigen hun kost willen verdienen. Willen zij dat doen met straat handel, dan moeten zij daar volkomen vrij in zijn. Wil de gemeente dit verbieden, dan past zij het omgekeerde van dwangarbeid toe. Het behoort niet tot de taak van het gemeentebestuur om bepaalde vakken onmogelijk te maken. Volgens de heer De Jong is deze materie vrij moeilijk en ingewikkeld en spr. zou dan ook weer willen op merken, dat de korte termijn, waarin de raadsleden een dergelijke zaak hebben te bestuderen, eigenlijk verlengd zou moeten worden. Als zulke kwesties aan de orde moeten worden gesteld, zou hij er voor gevoelen, dat deze niet in de raadsvergadering, dadelijk volgende op de toezending der stukken, maar in de daarop volgende worden behandeld. Dan kunnen de raadsleden zich wat gemakkelijker oriënteren. Wel is aan deze ontwerp verordening een toelichting toegevoegd en hebben de raadsleden de portefeuille kunnen inzien, maar ook daarin heeft spr. niet gevonden, wat hij er in had willen zien. Hij zou b.v. graag willen weten, of de politie verordening niet kan dienen om op te treden tegen het plaats nemen met venterswaren op openbare wegen vlak voor winkelbedrijven, die hetzelfde artikel voeren. Spr. meent overigens, dat dit al het geval is. Hij meent zelfs, dat plaats innemen op de openbare weg niet anders toegestaan is dan in verband met het verkeer. Spr. maakt die kleine opmerking al vast even in ver band met het vrij ingrijpende verbod van art. 5, eerste alinea, letter b. om te venten binnen een afstand van 100 m van een zaak, die hetzelfde artikel voert. Aan gezien door de politieverordening in dit geval dus eigenlijk al voorzien is, lijkt spr. die bepaling wel wat verregaand. Wat de verordening in het algemeen betreft, vindt hij het moeilijk positie te bepalen aan de hand van de toelichting. Daarin wordt wel gesproken van enkele algemene dingen, zoals de gebleken behoefte om rege lend te kunnen optreden, maar spr. voor zich weet niet goed, welke kant de Commissie voor de Strafverorde ningen en ook B. en W. eigenlijk uit willen in de practijk. Als de woorden „regelend te kunnen optreden" zó moet worden opgevat, dat B. en W. zich krachtens deze verordening geroepen zullen gevoelen om bijv. de stad in wijken te verdelen en daarin een bepaald aantal venters in groente e.d. toe te laten, dan gelooft spr., dat deze verordening nog niet opportuun is en dan kan hij er zijn stem niet aan geven. Hij gevoelt deze be hoefte niet en is er huiverig voor om door de gemeente in dat opzicht veel te laten doen. Hij zegt het dan nog voorzichtig, want hij is geneigd tot de mening, dat der gelijke dingen behoren tot het terrein van de Rijkswet geving. De gemeente zou op deze wijze min of meer gaan doen aan het stellen van vestigingseisen en alles wat eigenlijk thuishoort in de Vestigingswet Kleinbe drijf. Spr. wil graag weten, hoe B. en W. zich dit voorstellen. Gaat het er om maar dit is eigenlijk een heel andere kwestie dat men orde op straat wenst en niet meer, eventueel ook in de ruimste zin dan staat voor hem de zaak anders, maar hij heeft ook dit niet uit de toelichting kunnen opmaken. Het hangt dus van hetgeen de Voorzitter nader zal willen toe lichten omtrent het doel van deze verordening en van wat hij zich voorstelt er mee te zullen bereiken af, hoe spr. uiteindelijk zijn stem zal kunnen bepalen. Hij zou thans graag iets over enkele detailpunten willen zeggen. Hij stelt zich daarbij even op een blanco Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 5 Januari 1949. 3 standpunt. Hoewel spr. dus nog niet zijn uiteindelijke houding bepaalt, zou hij toch, voor het geval de ver ordening aangenomen wordt, op enkele dingen de aan dacht willen vestigen. Art. 2, sub 1, spreekt over het venten op of aan de openbare wegen en in de toelichting wordt gezegd, dat het de bedoeling is, om niet alleen het venten op, maar ook aan de openbare wegen aan deze verordening te onderwerpen. Hiermee is de zaak al voldoende geregeld, maar in het eerste lid van art. 2 wordt nog aan „op of aan de openbare wegen" toegevoegd, na een komma, dus eigenlijk als nadere toelichting, „aan of in gebouwen of op de open aanhorigheden daarvan", enz. Stond deze toevoeging er niet, dan ging de verordening iets verder dan ze nu zal gaan en het is toch de bedoeling concreet te stellen, dat B. en W. ook de bevoegdheid tot het ver bieden van venten op open terreinen aan de openbare weg zullen hebben. Spr. vreest, dat dit met deze redactie nog niet geheel wordt bereikt. Er zijn immers ook open terreinen, die geen aanhorigheden zijn van een gebouw, bijv. de terreintjes, die vrij gekomen zijn door bom inslag. In de gedachtengang van de Commissie en van B. en W. zou het spr. verstandig lijken om in plaats van de woorden „of op de open aanhorigheden daar van" te lezen „of op open terreinen". Vervolgens heeft spr. nog een opmerking over art. 2, sub 3, letter a .Dit is een nogal ingrijpende bepaling waarin gezegd wordt, dat onder het venten, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, niet wordt verstaan „het ter uitoefening van een gevestigd winkelbedrijf dan wel ter uitoefening van het beroep van broodverkoper of verkoper van zuivelproducten bedienen van geregelde klanten". Spr. wil het even hebben over het woord „winkelbedrijf". Het komt hem voor, dat beter kan worden gelezen „bedrijf". Er zijn n.l. ook andere ge vestigde bedrijven dan winkelbedrijven. Nog even de gegeven redactie volgend, leest spr. in de toelichting ..Broodverkopers en verkopers van zuivelproducten (melk, boter en kaas)", enz. Hij wil er even op wijzen, dat melk geen zuivelproduct is. Een zuivelproduct is een product van melk. Spr. zou hier willen lezen „melk venters". Hij zou echter liever een voorstel willen doen om gevestigde bedrijven, onverschillig of dat nu een winkelbedrijf of een bedrijf in een z.g. dicht huis met bijv. een schuur of iets dergelijks is, vrij te stellen van het nakomen van deze verordening. Hij zou art. 2, sub 3 tot en met a, zo willen lezen: „Onder het venten, be doeld in het eerste lid van dit artikel, wordt in deze verordening niet verstaan: a. het ter uitoefening van een gevestigd bedrijf bedienen van geregelde klanten." Er zijn bijv. buitengewoon bonafide gevestigde groente- ventbedrijven. Spr. kent zo n bedrijf, waarin twee broers al 20 jaar de kost verdienen. Zij hebben geen winkel. Het bedrijf is historisch nu eenmaal zo gegroeid, dat ze met paard en kar de stad doortrekken en hun ge regelde klanten bedienen. Hij zou het niet prettig vin den, dat zulke mensen nu elk jaar op het matje moeten komen voor een ventvergunning. Spr. vindt hun zaak evenzeer een gevestigd bedrijf als een winkelzaak. Hij denkt in dit verband ook aan allerlei andere branches. Is een slagerij een winkelbedrijf? Er zijn grensgevallen, maar in de gewone zin van het woord is een slagers- bedrijf geen winkelbedrijf. Het gaat spr. echter niet om grensgevallen, het gaat hem om het principe. Hij zou wensen, dat gevestigde bedrijven, onverschillig welke artikelen zij voeren, ongestoord door kunnen gaan met het bedienen van hun klanten. In art. 4, onder 3, leest spr.: „Behoudens het geval, dat B. en W. in de vergunning een kortere geldigheids duur hebben bepaald, is de ventvergunning geldig tot de eerste Januari van het jaar, volgend op dat, waarin de vergunning verleend is." Omdat hier gesproken wordt van een „kortere gel digheidsduur kan er niet veel anders uit worden af geleid dan dat men hier denkt aan ventvergunningen voor een korte tijd. Spr. heeft in dit verband gedacht aan iemand, die medio December een permanente vent vergunning krijgt. Daar hier pertinent is voorgeschre ven, dat deze dient te lopen tot 1 Januari d.a.v., zullen B. en W. dus een vergunning voor 14 dagen moeten afgeven. Het is maar een kleinigheid, maar spr. stelt voor in plaats van een „kortere" te lezen een „andere" geldigheidsduur; dan kan het gemeentebestuur in De cember een vergunning afgeven, die niet loopt tot de eerstvolgende Ie Januari, maar tot de le Januari van het daarop volgende jaar. Uit een administratief oog punt toch zal men bij een overheidsdienst iemand, die men half December geholpen heeft, liever niet direct weer zien tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Wordt de ver ordening in de door spr. aangegeven zin gewijzigd, dan hebben B. en W. in ieder geval de bevoegdheid om een vergunning te verlenen voor een langere tijdsduur dan een jaar. In art. 5 wordt gesproken van een ventverbod op hoeken van straten. Dit is iets wat spr. toejuicht. Hij vindt dit een gewenste orde-maatregel. Moet dit alleen voor hoeken gelden of ook voor weggedeelten tot enige afstand van de hoeken? Hij vindt de kwestie niet be langrijk genoeg om een voorstel naar zijn zienswijze te maken. Vinden B. en W. deze materie zo voldoende geregeld, dan is het spr. goed. Er wordt verder ge sproken over een ventverbod binnen 25 m van een autobushalte. Dit betekent dus een ventverbod over een afstand van 50 m (aan weerszijden van de autobus halte 25 m) en dat is een mooi eindje. Spr. rijdt wel eens met een auto en mag dan niet parkeren binnen 10 m van de hoek en het lijkt hem voldoende, gezien dit parkeerverbod voor auto's, de afstand, waarbinnen niet gevent mag worden bij een autobushalte, ook op 10 m te stellen. Daar de samensteller bij de volgende letter echter al weer met grote getallen werkt, zal de door spr, zojuist genoemde 10 m misschien niet te aan vaarden zijn. Op het onder b 1voorgestelde, dat niet gevent mag worden binnen een afstand van 100 m van door het wettig gezag ingestelde markten, heeft spr. niets tegen. Onder b 2. wordt voorgesteld een ventverbod binnen 100 m van winkels en door Burgemeester en Wet houders verpachte standplaatsen, waar voorwerpen en/ of stoffen van dezelfde soort als waarmede gevent wordt, worden gekocht en/of verkocht. Als spr.'s voor stel zou worden aanvaard, om gevestigde bedrijven ge heel vrij te stellen van een ventvergunning, vermindert zijn bezwaar tegen dit gedeelte van de verordening in zeer belangrijke mate. Maar ook dan nog vindt hij het wel moeilijk voor degenen, die wel een ventvergunning nodig hebben, bijv. voor hen, die het artikel groente voeren. In de straat, waar spr. woont, de Hobbema- straat, zal het voor deze mensen zeer moeilijk zijn, want in het midden, op de hoek van de Ger. Doustraat, is een groentewinkel. Spr. heeft de straat niet uitgemeten, maar meent, dat een groenteventer straks, als de ver ordening van kracht wordt, bijna geen boodschap meer heeft in de Hobbemastraat. Bovendien is er op 100 m afstand van genoemde winkel, in de Ger. Doustraat, al weer een groentewinkel, waardoor de man ook in de Ger. Doustraat niets kan uitrichten. Dit wordt dus funest voor hem. De gemeenteraad moest, naar spr. meent, aan het verbod, gesteld onder b 2. van art. 5, eigenlijk niet beginnen. Hij hoopt, dat B. en W. iets voor zijn argumenten kunnen gevoelen. Hij had gaarne, dat hier met de bestaande politieverordening, waarbij het halt houden op de openbare weg verboden is, ge noegen werd genomen. Men moet leven en laten leven. Spr. heeft in deze sneeuwperiode de betrokken mensen zien ploeteren en daarbij gedacht: jullie weten niet wat je boven het hoofd hangt, wat de gemeenteraad van plan is. Het lijkt hem heel goed mogelijk de hier be doelde 100 m te bekorten; het publiek zal dit misschien ook wel op prijs stellen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 2