14 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 26 Januari 1949. daarin alleen de beroepszaken worden vermeld. In beroep worden de zaken behandeld, waarbij het kraakt, de grensgevallen dus, en de raad weet, dat dit de leer zaamste gevallen zijn om op de hoogte te komen van de materie zelf. Het blijkt dan uit de jurisprudentie, dat er talrijke gevallen zijn, waarin de bekrachtiging van een raads besluit werd afgewezen, bijv. een geval van een gezin van 7 leden, dat meer dan 4000,inkomen had. Dat is een geval van 1948, dus zeer recent. Het gebeurt natuurlijk ook, dat Ged. Staten besluiten tot toekenning van volledige vergoeding. Spr. heeft een paar gevallen genoteerd. Een gezin van 9 leden met een inkomen van 1000,—. Dit was echter in 1929 en spreekt dus thans niet zozeer tot ons. Een gezin van 8 leden met 1800,— inkomen kreeg in 1947 volledige vergoeding. Een ander geval in 1947: een gezin van 6 leden met een inkomen van 1500, Ged. Staten kunnen ook beslissen, dat ouders en ge meente samen betalen. Spr. mag wel zeggen, dat dit zo niet regel, dan toch een bijzonder veelvuldig voor komend geval is. Een geval van 1947, dus ook van recente datum, leek zeer toepasselijk: misschien is dit hetzelfde geval, dat de heer De Jong, met al zijn verachting voor de jurisprudentie, dan toch heeft opgesnord". Dit geval luidt aldus: Een gezin van 9 leden heeft een inkomen van 2470,Een gezin van gelijksoortige samen stelling van 12 leden zou dan, om in vrijwel dezelfde geldelijke omstandigheden te verkeren, een inkomen moeten hebben van 12/9 X 2470,3300,rond. De vader van dit gezin moest bij uitspraak van Ged. Staten 10 zelf betalen. Het inkomen van Koopmans is echter niet 3300,maar ruim 900,hoger, d.w.z. meer dan een vierde hoger. Dit is een van de voornaamste punten geweest, waarop B. en W., het geval van alle kanten bekijkende, ook met inacht neming van vele factoren die de heer De Jong heeft genoemd, tot de conclusie zijn gekomen, dat het redelijk zou zijn de vader van dit gezin voor de helft tegemoet te komen, daarbij niet vergetende, dat de gemeente niet van hem iets vraagt, maar dat hij (de betrokken ouder) iets van de gemeente vraagt en dan de helft krijgt van wat hij maximaal zou kunnen krijgen. Spr. zal thans nog een paar punten, door de heer De Jong besproken, vluchtig beantwoorden. De heer De Jong heeft gezegd, dat hij het verzoek wil zien, zoals de wet het wil, d.w.z. dat hij alleen de grootte van het inkomen in aanmerking wil nemen, maar dat hebben B. en W. ook gedaan, waarbij de vraag, of de man landarbeider (koumelker) of vee houder is, in het college niet langdurig is besproken in elk geval niet met zoveel woorden als de heer De Jong nodig had omdat zo'n naam weinig ter zake doet. In dit geval is het voornaamste, dat het inkomen van deze landarbeider of veehouder 4248,- bedraagt. De heer De Jong heeft daarna een aantal belasting-technische beschouwingen gege ven, waarbij hij enige vrijstellingen toelichtte. Spr. kan daar niet op ingaan. Hij behoeft dat niet te doen. omdat het overbodig is en omdat, naar het spr. wil voorkomen, in al die gevallen, waarin Ged. Staten een uitspraak moeten doen, ook niet op de door de heer De Jong besproken vrijstelling van belasting wordt gelet. Het gaat om de samenstelling van het gezin en om het totale inkomen. De heer De Jong heeft het voorts gehad over de standing van de gemeente en daarbij gezegd van het college te hebben verwacht, dat het wat royaler tegenover dit gezin zou zijn, omdat de gemeente hier voor het onderwijs nog al eens in de zak durft te tasten. Spr. wil dat laatste niet ontkennen en wil het ook niet als verwijt aangemerkt zien. Integendeel, maar hij is wel van mening, dat het niet ter zake doet. De standing van de gemeente staat hier geheel buiten. Het gaat hier om de rechtvaardigheid. Als het inko men van deze man hoger zou liggen dan 4248, zou dan ook bij de heer De Jong niet de vraag rijzen, of het wel verantwoord is, om uit de gemeentekas een vergoeding te geven? Het gaat hier om de vraag: op welk bedrag dient de vergoeding, gelet op het inko men en de samenstelling van het gezin en in verband met de kwestie, waarvoor dit verzoek tot de gemeente is gekomen, getaxeerd te worden? De beschouwing van de heer De Jong over alles wat de plattelander moet missen, wat bestrating, ver lichting e.d. betreft, doet, naar spr. meent, al evenmin ter zake. Dat staat geheel buiten de kwestie, wat de heer De Jong direct met spr. eens zal zijn, als deze hem vraagt, wat hij zou denken van tegemoetkoming aan een gezin met één kind en een inkomen van 10.000,van een boer, die daar toch ook woont en ook niet profiteert van bestrating en verlichting. Dit lijkt spr. een argument, dat er met de haren bij gesleept is. (De heer Wiersma: ,,Het valt onder letter g van art. 13"). Zou spr. zeggen: laat ons die boer toch een vergoeding geven, want het hapert daar bij hem zo met de bestrating en de verlichting, dan zou ook de heer De Jong stellig zeggen: Dat doet hier niet ter zake. Spr. begrijpt het niet recht. Hij is van mening, dat bestrating en verlichting met de beoor deling van dit geval niets te maken hebben; men moet in concreto redeneren. Hoewel de heer De Jong zeide, dat aan de juris prudentie geen touw valt vast te knopen, heeft spr. tot zijn genoegen overigens toch gemerkt, dat hij zijn best gedaan heeft om uit te vissen welk geval hij naar voren zou brengen, hetzelfde dus wat het college gedaan heeft om houvast te krijgen in deze ongetwijfeld moeilijke materie. De heer De Jong heeft ten slotte zijn gemoed nogal hevig laten werken en liep daardoor gevaar om in teerhartigheid te vervallen, wat niet goed is om een zaak objectief te bekijken. B. en W. van hun kant hebben gepoogd, het verstand boven het gemoed te laten praevaleren, maar als de heer De Jong daaruit de conclusie zou willen trekken, dat het college uit een aantal hardvochtige lieden bestaat, is dat een conclusie, die spr. moet verwerpen. De heer Slaterus zou het voorstel-De Jong sym pathiek zijn, als Koopmans om principiële redenen zijn kinderen naar de bijzondere school zou hebben ge stuurd. Aangezien hier echter andere motieven in het spel zijn, acht spr. zelfs een vergoeding van 50 nog 50 te hoog. De heer De Jong wil de wethouder graag de eer geven, dat deze zijn gedachten korter weet uit te drukken dan hij, maar dat is nu eenmaal verschil in aanleg en daar kan spr. niets aan doen. Hij hoopt, dat hem wordt toegestaan op zijn eigen wijze in tweede instantie nog even het woord te voeren. Hii wil dat graag doen in dezelfde toon als Zaterdag j.l„ toen hij de eer had met de wethouder in privé over deze zaak te spreken. Er bestond toen aan weerszijden geen behoefte aan bepaalde adjectieven en spr. meent, dat die behoefte er ook thans niet is. Hij althans heeft getracht op gewone, huiselijke wijze over deze zaak te spreken. Spr. heeft de eer gehad, dat de wethouder op enkele zijner opmerkingen is ingegaan. Zonder de objectiviteit uit het oog te verliezen, kan men toch zeggen, dat bij een kwestie van rechtvaardigheid niet alleen het ver stand, maar onwillekeurig ook het gemoed spreekt. Volgens spr. is rechtvaardigheid hier geen tegenstelling van een gevoelszaak, maar lopen zij parallel. Niettemin wil hij in dezen de verstandelijke overwegingen wel Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 26 Januari 1949. 15 laten praevaleren. Volgens de wet mag het volle pond ;egeven worden. Als het kan, moeten echter de ouders ook wat meebetalen. Hoe moet dit nu geconcretiseerd worden? Volgens de wethouder, wiens betoog min of meer naar het verstandelijke overhelde, is een bijdrage jvan de vader van 15,per maand in de vervoer kosten voor de kinderen redelijk. Spr. vindt dat te veel. het is onmogelijk deze man die last op te leggen. Hij heeft dan ook subsidiair betoogd, dat ook de belasting administratie en de regeling der schoolgelden de aan wijzing geeft, dat de betrokkenen in een dergelijk geval ongemoeid worden gelaten. Nu betreft het hier wel een andere materie, maar spr. heeft gemeend en heeft in eerste instantie die mening ook toegelicht dat deze man, die een inkomen heeft van een boeren arbeider, de last van 15,per maand niet moest worden opgelegd. Hij is het volkomen met de wet houder eens, dat een boer met een inkomen van 10.000,geen vergoeding moet krijgen, maar in het onderhavige geval zou, gezien het inkomen, gezien de rechtvaardigheid en gezien de wet, een totale vergoe ding zeer goed verdedigd kunnen worden en waar het hier bovendien iemand betreft, die heel weinig profi teert van voorzieningen der gemeente op ander terrein, heeft hij betoogd, dat dit nu juist een geval zou zijn om zo'n man een beetje te hulp te komen. Spr. heeft dat is toch wel een misverstand niet hartstochtelijk en niet met verachting over de juris prudentie gesproken. Zo spreekt hij daarover nooit, dat kan de raad bekend zijn. Hij heeft gezegd er geen touw aan vast te kunnen knopen, wat betreft de norm. Er wordt een prachtige bloemlezing gegeven van min of meer schrille gevallen, maar het was spr.'s bedoeling een geval te vinden, dat dicht bij het onderhavige ligt, wat het aantal kinderen en het inkomen betreft, en hij heeft in zijn betoog rustig en zakelijk zijn argumenten aangevoerd. Spr. zou gaarne willen, dat de wethouder, als deze een geval weet, dat dichter ligt bij het onder- werpelijke dan dat wat spr. genoemd heeft, het ter tafel brengt. Ook in verband met mogelijke, niet verstandelijke-, maar gevoelsargumenten, die er zouden kunnen zijn op ander gebied, wil spr. nog opmerken, dat hij deze Koopmans nog nooit heeft gesproken; hij heeft slechts uit de stukken van deze kwestie kennis genomen. Het is eigenlijk dwaas om deze opmerking te maken, maar zekerheidshalve wilde spr. het even doen. Hij heeft wel getracht Koopmans te spreken te krijgen, doch toen hij Zondag j.l. in Hempens was, heeft hij zich bepaald tot het nieuwe kerkje daar; zonder overschoenen was het huis van Koopmans niet te bereiken Spr. heeft ook later geen verdere inlichtingen meer verkregen. Deze man behoort bovendien niet tot spr.'s allernaaste geest verwanten. Het gaat er hier alleen maar om. dat Koop mans die 15,per maand niet kan betalen. Over de berekening der vervoerkosten door B. en 5 W., die iets te laag is uitgevallen spr. berekent deze op 380,70 per jaar heeft de wethouder niet ge sproken. Voorts heeft spr. een zeer belangrijk element in het betoog van de wethouder gemist. In al de gevallen, die deze aanhaalde, gaat het n.l. om het schoolbezoek door één kind uit een gezin. In het onderhavige geval betreft het 6 kinderen en een inkomen van een land arbeider. En dat hiervan 15,per maand moet worden betaald aan vervoerkosten voor schoolbezoek, gaat, naar spr. meent, niet op. Dit is zijn overtuiging. Hij kan deze een ander niet bijbrengen, maar hij hoopt, dat anderen zich er niet aan ergeren. Overigens staat hij objectief tegenover dit geval. Wanneer deze zaak in beroep komt, kan de raad er zich ook niet met allerlei niet ter zake doende opmer kingen afmaken. Ook wat de heer Slaterus te berde heeft gebracht, zal dan niet ter sprake komen. Laat de raad dit geval nu ook objectief bekijken en rekening houden met de mogelijkheid van beroep. Het is toch beter nu royaal uit de hoek te komen, dan straks te worden gedwongen. Het paedagogisch element moet ten slotte een kleine rol spelen; daarom late de raad Koopmans 10 zelf betalen, een bijdrage, die in vele andere gevallen ook gevraagd is. Koopmans zou dan zelf 10 van 380,70 38,07 per jaar moeten be talen en de gemeente 380,70 38,07 342,63 per jaar of per maand 57,11 of rond 57,Spr. stelt dan ook voor, aan het slot van het voorstel van B. en W. in plaats van 29,te lezen: 57, De heer Van der Vlerk zou willen vragen, of Koop mans zijn inkomen van 4248,uit zijn bedrijf of van wege dienstbaarheid geniet en of er ook kindertoeslag bij inbegrepen is. De heer J. K. Dijkstra: Daar is alles bij inbegrepen. De heer De Jong: In het rapport van de Directeur van de Gem. Dienst voor Soc. Zaken staat een huur waarde voor de woning van Koopmans vermeld van 200,Spr. meent echter, dat de huur van die woning, staande op het platteland, op 100,geschat dient te worden. De heer J. K. Dijkstra (weth.): Er is geen reden, aan de juistheid van deze schatting te twijfelen. De heer Posthuma vindt, dat de raad hier min of meer overrompeld wordt met een niet onbelangrijk voorstel, dat sterk afwijkt van dat van B. en W. en wel op gronden, die eveneens sterk afwijken van die, welke in de stukken kunnen worden gevonden. Het bedrag der vervoerkosten van 380,door de heer De Jong genoemd, verschilt 34,met het bedrag, door B. en W. berekend. Spr. gevoelt geen behoefte daar diep op in te gaan, maar wel wil hij even op het betoog van de heer De Jong repliceren en wel daar, waar deze zegt, dat het hem om de rechtvaardigheid gaat. Hij vertelt dan van zijn ..Sabbathreize"; dat hij toen niet bij Koopmans is geweest en ook later geen inlichtingen meer heeft ingewonnen. Had de heer De Jong inderdaad naar het geval geïnformeerd en zou hij volledig op de hoogte zijn, dan zou hij nooit meer kunnen zeggen, dat het hier om een kwestie van recht vaardigheid gaat. De rechtvaardigheid zou meebrengen, dat Koopmans geen cent werd uitgekeerd. Het zou iets anders zijn, als de heer De Jong gesproken had van het wettelijk recht van deze man. Het mag voor de heer De Jong een vraag zijn, maar voor spr. is het wettelijk recht dikwijls heel iets anders dan de rechtvaardigheid. Het grootste wettelijk recht kan wel de grootste on rechtvaardigheid zijn. Nu de heer De Jong in gebreke is gebleven om zich volledig te oriënteren, ontzegt spr. hem het recht te beweren, dat hier de rechtvaardigheid niet zou worden betracht. Vraagt men: wat is het louter wettelijk recht van deze man, dan schakelt men de rechtvaardigheid uit. Het is een kwestie van afwegen en beoordelen. De jurisprudentie heeft de heer De Jong niet wijzer gemaakt, de wethouder van Onderwijs ech ter wél en dat geeft voldoende zekerheid, dat de door B. en W. voorgestelde vergoeding, ook gezien het in komen van Koopmans, juist is. Zou men dit niet aan nemen, dan zou de voorlichting van B. en W. niets meer te betekenen hebben. Spr. gelooft dan ook, dat de raad B. en W. dient te volgen. De Voorzitter deelt mede, inmiddels een voorstel van de heer De Jong ontvangen te hebben, luidende aldus: .Ondergetekende stelt voor in het voorstel van B. en W. te lezen in plaats van 29,57, Op spr.'s vraag, of dit voorstel wordt ondersteund, ant woordt de heer Van der Schaaf bevestigend. De Voorzitter deelt mede, dat het voorstel-De Jong dan mede onderwerp van beraadslaging uitmaakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 3